Nieuwsbrief 55

Nieuwsbrief 56
als pdf

Nieuwsbrief 57

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 56
ISSN 1386-6451
januari 2021 - 28e jaargang nr. 1



Hoofdredactie: Roger Schenk en John Beringen; medewerkers: Hans en Ton Kleppe,
allen buitengewoon honorair leden van het Bob Evers Genootschap.
redactieadres: Mauritsweg 62 , 3314 JH DORDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
https://nieuwsbrief.apriana.nl




INHOUD :
Nieuws van de redactieRoger Schenk & John Beringen
Blunders en bloopersPeter de Zwaan
Boekbespreking et c.Ton Kleppe
Tekeningen ter illustratie van het hoorspel „Drie jongens en een caravanJohn Beringen
Bobs Bronnen (9) : Belevenissen van de verzetsorganisatie rondom Meppel gedurende de jaren ’40-’45Rudi ter Heide
SchuiftrompettenpretJohn Beringen
TrombonetroebelenRoger Schenk
Schuift … en gij zult geschoven wordenFrank Engelen
„Wie koude kip eet met ijs en ananas na, heeft vanzelf feest.”
Receptenboek van een bolronde Bourgondiër (1)
Roger Schenk
Een kastelein moet van vele markten thuis zijnJohn Beringen
Het spook op het kerkhofWilly H.
Enkele foto’s uit Meβdunk en ReckahnRoger Schenk
De Nieuwe GIL 6Roger Schenk & John Beringen




Nieuws van de redactie
Roger Schenk & John Beringen

Volgend jaar...


Nieuwjaarsgroet van Peter de Zwaan en Lia Krijnen, waarin de titels van de eerstvolgende Bob Evers-boeken verborgen zitten:
Valstrikken in en om een Veluwse villa” en „De Laarzenvrouw van Lerwick”, die in april 2021 zullen verschijnen.

Koningin Elizabeth II van het Verenigd Koninkrijk noemde 1992 een annus horribilis; enkele Britse kranten spelden het woord annus indertijd echter met slechts één n, waardoor de uitspraak onbedoeld iets lachwekkends kreeg. Aan het jaar 2020 was echter geheel niets lachwekkends: velen van ons verloren geliefden, familieleden, baan en/of inkomen; zelfs een incomplete spelling van het woord annus kan daar niets aan veranderen, al zou een dergelijke spelling misschien wel kunnen verklaren waarom toiletpapier zo snel uitverkocht raakte.
Voor al die mensen hebben wij maar één troost: 2021 kan alleen maar beter worden dan het afgelopen jaar.


Uiteindelijk blijken de bandieten van Johnny Dalmonte die de expeditie-afdeling van The Galleries binnendrongen dus nog de modernste bandieten uit de hele serie te zijn: zij hebben zich probleemloos aangepast aan de coronaregels die gezichtsbepalend (en -bedekkend) voor 2020 waren …

Je weet het maar nooit, hè?
Wij van de redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief zijn absoluut niet bijgelovig, maar toch zouden wij bij deze bijzondere gelegenheid een beroemd geworden uitspraak van de grote Amsterdamse filosoof Don Ari del Rosa willen citeren: „Ik vertik het in elk geval, om op vrijdag met zijn dertienen in één bed te gaan slapen. En vertellen jullie ons nou maar eens, dat daar geen kern van zinnigheid in steekt.”
Aan het begin van 2020 was er geen Nieuwjaarspuzzel bij de Bob Evers Nieuwsbrief. Nou, dat hebben we geweten! Sommige vormen van bijgeloof zijn voor een redelijk mens misschien nog wel te pruimen: „Dat zit, geloof ik, net als met horoscopen, hè? Zo nu en dan zit er ergens wel wat waars in,” oftewel: baat het niet, dan schaadt het in ieder geval ook niet. Daarom is de onvolprezen
Bob Evers-Nieuwjaarspuzzel weer terug van weggeweest. En, zoals alles en iedereen in 2020 rekening diende te houden met een geheel nieuw slag mensen, de zogeheten viruswappies, zo hebben wij rekening gehouden met een oud en vertrouwd slag mensen, de zogeheten 32+-wappies: daarom hebben alle vragen in de puzzel betrekking op de eerste 32 delen van de Bob Evers-serie, zodat niemand een goed excuus heeft om de puzzel níét uit het blote bolletje in te vullen en kennis te nemen van onze wensen voor het nieuwe jaar…

Het hoofd van Little Levy

Jarenlang hebben wij moeten wachten op het zesde deel van de Jeff Meeks-reeks, „Lenny the Giant”. En ziedaar: we zijn nog geen jaar verder, of daar ligt alweer het zevende deel op de mat! En wel een heel bijzonder exemplaar: het eerste boek waarin Peters op drie na belangrijkste romanfiguren „officieel” samen optreden: Jeff Meeks en Rockne Paradise. In het speciaal voor vrienden en familie geschreven korte verhaal „Jeff Meeks en Rockne Paradise wensen u een voorspoedig 2008” komen beide heren ook al tezamen voor, maar dat was geen officiële uitgave; in de roman „Voortvluchtig”, de vijfde thriller uit de Jeff Meeks-reeks uit 2010 komt Rockne ook al voor, maar daar wordt zijn naam niet genoemd.
Waar de vijf eerdere romans over Jeff Meeks los van elkaar te lezen waren, is dat bij De Zwaans nieuwste niet het geval: het is een direct vervolg op „Lenny the Giant”: in dit nieuwe deel gaan Meeks en Lenny’s partner Little Levy in de woestenij van Californië, Arizona en Missouri op zoek naar de moordenaars van Lenny the Giant, in leven de ster van de bizarre sport dwergbowlen. Rockne Paradise – van beroep huurmoordenaar – volgt het tweetal als een lijfwacht-op-afstand: zijn (voor een huurmoordenaar tegennatuurlijke) taak is het om de twee in leven te houden, hetgeen nog niet eens zo eenvoudig blijkt te zijn, want Little Levy wil maar één ding: wraak! Wraak ten koste van alles, mogelijk zelfs ten koste van Levy’s eigen hachje!
De Jeff Meeks-reeks bestaat inmiddels uit de volgende delen:

1 „De Voeder” (2006)
2 „Duivelsrug” (2007)
3 „De Charlsville jackpot” (2008)
4 „Een zaak voor vrouwen” (2009)
5 „Voortvluchtig” (2010)
6 „Lenny the Giant” (2019)
7 „Het hoofd van Little Levy” (2020)

We zouden kunnen besluiten met de opmerking dat deze misdaadroman uitstekend geschikt is om de tijd te doden tot het verschijnen van „Valstrikken in en om een Veluwse villa” en „De Laarzenvrouw van Lerwick”, maar daarmee zouden we de hard-boiled detective zeker te kort doen. Kopen, lezen en nomineren dit boek, dat is het devies, want het is eigenlijk te gek voor woorden dat Peter na 27 thrillers pas één keer de Gouden Strop, de prijs voor de beste Nederlandstalige spannende roman, heeft gewonnen!
Peter de Zwaan, „Het hoofd van Little Levy”, Ellessy Crime, 2020. ISBN 9789086604142.

Zeven kerstvertellingen

In de laatste dagen van het rampjaar 2020 mochten wij geheel onverwacht een nieuw boek van de Syracusaanse meester Meijsing ontvangen! Een toepasselijker titel heeft een boek zelden of nooit gehad: het betreft hier inderdaad een zevental kerstverhalen, die eerder – tussen 2004 en 2019 – alleen bibliofiel verschenen, veelal voor het Genootschap Vrienden van de Vorm. „Meijsing werd in navolging van Willem van den Hout de tweede Nederlandse nog levende auteur met een eigen genootschap,” zoals Wikipedia trots vermeldt.
Rode draad in de zeven verhalen is somberheid over het heden, gemengd met een nooit toegegeven, maar nadrukkelijk tussen de regels door te lezen nostalgie naar de kerstfeesten van vroeger, in de schoot van de Haarlemse familie Meijsing. Heel herkenbaar dus voor iedereen, want zeg eens eerlijk: kijken wij niet allen met een mix van dedain, schaamte en ook verlangen terug naar die kerstdagen van vroeger, toen het leven nog een heel stuk ‘primitiever’ was dan nu – met echte kaarsjes in de echte kerstboom, moeders die weken van te voren bezig waren met het maken van plumpudding en vaders die eenden eigenhandig slachtten voor de kerstdis – maar wel veel gezellig, laten we eerlijk zijn.
Een van die dingen van vroeger is een zekere serie jongensboeken, waarvan vrijwel ieder van ons ooit minstens een of meer delen op een verlanglijstje heeft gezet ten behoeve van de Kerstman of anders op z’n minst toch wel voor de Goedheiligman, toen deze nog goed en heilig was. En we worden uiteraard op onze wenken bediend, want een boek van Geerten is pas een boek van Geerten als er minstens éénmaal in wordt verwezen naar Bob Evers of diens geestelijk vader. In het septet kerstvertellingen wordt Bob Evers zelfs tweemaal genoemd:
„[…] deze man dreef ook een kleine uitleenbibliotheek, de boeken in bruin pakpapier gekaft, maar wel gewaagder dan de katholieke bieb, waar ze echt geen Bob Evers-boeken in het bestand hadden” (p. 35) en:
„Ik kan denkelijk foutloos een lijstje maken van de 32 (34) canonieke Bob Evers-delen, in de juiste volgorde.” (p. 154).
Deze laatste uitspraak doet hij in een context waarin hij te kennen geeft dat hij – vooral in slapeloze nachten – in gedachten lijstjes ligt te maken van van alles en nog wat, zoals anderen schaapjes tellen. En dat schept dan weer een band met een van de redactieleden, die ooit hetzelfde deed en soms nog doet; een van de resultaten van een zo’n rudimentair begonnen lijstje is uitgegroeid tot de „Encyclopaedia Apriana”…
In het vierde kerstverhaal (Noord-, Zuid-Limburgse amateurmodellen) krijgen we een wat langer inkijkje in de haat-/liefde-verhouding tussen Meijsing en Kanger: de in 2010 overleden „Keith Kanger Snell”/Kees Snel, een van de vijf oorspronkelijke oprichters van Bob Evers Genootschap.
Net als de eerste 32 Bob Evers-boeken is „Zeven kerstvertellingen” verschenen als hardcover met stofomslag. Op die omslag wordt vermeld dat De Arbeidspers bezig is met het heruitgeven van Meijsings omvangrijke en grootse oeuvre. Een eerste resultaat daarvan was de al in augustus 2020 verschenen heruitgave van Meijsings sleutelroman „De grachtengordel”, waarin een zekere Willem W. Waterman veelvuldig figureert.
Geerten Meijsing, „Zeven kerstvertellingen”, De Arbeiderspers, 2020. ISBN 9789029542951.

In memoriam: Martin Ros

Net voor het ter virtuelen perse gaan van deze Nieuwsbrief bereikte ons het bericht dat Martin Ros (* 1937) op 8 december 2020 overleden is aan de gevolgen van dat akelige virus, dat volgens sommigen niet schijnt te bestaan, maar dat intussen wél alleen al in Nederland duizenden levens heeft geëist. De reacties op ’s mans dood waren op z’n zachtst gezegd niet allemaal even positief en beschaafd, maar op ons heeft Ros altijd een enthousiasmerende werking gehad: door zijn aanstekelijke manier van vertellen over zijn bibliofilie zou je warempel spontaan boeken gaan lezen, zelfs als je dat nog nooit eerder in je leven had gedaan!
In Nieuwsbrief 29 toverde John Beringen een brief uit de hoge hoed, die Willem 52 dagen voor zijn dood had geschreven aan Martin Ros. Blijkbaar had Martin aan Willem informatie gevraagd over diens oorlogsverleden, omdat hij – Martin – bezig was met een werk over het laatste oorlogsjaar, dat hij vergeleek met de ineenstorting van het Romeinse Rijk. Willem verklaarde in zijn brief dat hij altijd had gezwegen over wat er in die periode werkelijk gebeurd was, tot aan het interview met Eelke de Jong in 1978 en de AVRO-documentaire 40 jaar na dato; Willem zinspeelt er in zijn brief op dat hij tegenover Ros nog veel meer details prijs zou geven.
Nu blijven wij met een trilogie aan vragen achter:

a)
b)
c)

Heeft Martin Ros Willem in die 52 resterende dagen van zijn leven nog kunnen interviewen?
Wat is dat werk van Martin Ros waar Willem het zin zijn brief over heeft? Een radioreportage, een artikel of een boek?
Heeft iemand van de geachte lezers van deze Nieuwsbrief nadere informatie over dat werk?

Wie het weet, mag het schrijven.



De Nieuwe

Genootschapsvoorzitter Peter J. Muller, aan wiens autobiografie „Seksbaron tegen wil en dank. De persoonlijke geschiedenis van een bezeten bladenmaker in de bizarre jaren ’60 en ’70” wij in de vorige Nieuwsbrief aandacht besteedden, kondigde in een van de interviews naar aanleiding van het verschijnen van dat boek aan dat zijn volgende project een blad voor ouderen zou worden. Uiteindelijk is het een herstart van zijn ooit zo succesvolle blad De Nieuwe geworden. Inmiddels zijn er alweer drie nummers van het blad verschenen. Natuurlijk heeft de redactie deze nummers spoorslags aangeschaft en onze eerste indruk is dat het blad er een stuk gelikter uitziet dan de exemplaren uit de jaren ’90: dat kan natuurlijk ook nauwelijks anders, want de technische ontwikkelingen, met name op het gebied van dtp en programma’s als Photoshop, hebben sindsdien gigantische vorderingen gemaakt. Onze tweede indruk is er eentje van diep respect, want net als de makers van De Nieuwe GIL is de redactie van De Nieuwe schatplichtig aan De GIL uit 1944, hetgeen overigens voor meer bladen in dit land gold en geldt, maar De Nieuwe staat toch wel op eenzame hoogte.

Nieuwe Bob Evers-pockets

De website van Bruna weet te melden dat de nieuwe Bob Evers-pockets beschikbaar zijn vanaf 1 januari 2022; je kunt jouw exemplaar/exemplaren nu alvast reserveren, maar helaas alleen de delen 1 t/m 32: dat is dus nog niet eens de helft van de serie, maar kinderhanden zijn gauw gevuld, nietwaar?

Bob Evers leeft nog steeds!

In de uitzending van 27 september 2020 van Lubach op zondag werd Bob Evers getoond en genoemd (vanaf 3:11). Inderdaad: vroeger was alles beter, maar dat wisten wij, Bob Evers-fans, natuurlijk al lang!

Frank Poorthuis van het Algemeen Dagblad deed op 19 november een oproep aan zijn lezers om hem te verklappen wat voor hen het ultieme coronaboek was, oftewel: welk boek lezen zijn lezers tijdens de lockdown? De bijdrage van facebookgroepslid Ingrid Veenenberg haalde twee dagen later deze krant; welk boek of welke boeken zij Frank Poorthuis en zijn lezers aanried? Julie mogen naar keuze 32, 35 of 67 maal raden …

Naast de al genoemde uiteenzetting van Ton Kleppe treft u in deze nieuwste Nieuwsbrief uiteraard de vaste rubrieken van Peter de Zwaan, „Bobs Bronnen” (ditmaal een spannende bijdrage van Rudi ter Heide over het verzet in Meppel, die wij over mochten nemen uit het tijdschrift Oud Meppel), „enkele foto’s uit …” (deze keer waren Meβdunk en Reckahn de lijdende voorwerpen van de fotomanie van uw redacteur) en De Nieuwe GIL aan, plus het begin van een geheel nieuwe rubriek: voedsel, drank en andere genotmiddelen in de Bob Evers-serie, waarmee de schrijver daarvan u de komende zeven Nieuwsbrieven zal teisteren. John Beringen ontdekte tot nu toe onbekende illustraties bij „Drie jongens en een caravan” en verder hebben de twee hoofdredacteuren hun al dan niet wijze hoofden gebogen over schuiftrompetten resp. trombones; zonder dat hij wist waar deze hoofdredacteuren mee bezig waren, verblijdde Frank Engelen ons met een geheel andere kijk op „Schuiftrompet”: een ware stampij-trilogie dus, een unicum voor deze Nieuwsbrief, doch ook iets waar Willem zelf nooit aan toe is gekomen, maar waar hij vanuit de hemel ongetwijfeld goedkeurend grijnzend op neerkoekeloert.

Lezers van Bob Evers kunnen dus lezen; dat vermoedden wij al vagelijks, maar sinds de uitzending over begrijpend lezen van Arjen Lubach weten wij het zeker. En wie kan lezen, kan doorgaans ook schrijven. Wellicht zijn er mensen die hun eigen bijdrage willen leveren aan de volgende Nieuwsbrief, maar niet weten waar zij terecht kunnen. Welnu, uw bijdrage is welkom op nieuwsbrief@apriana.nl of naar het in de kop genoemde postadres, liefst vóór 1 juni 2021.





Blunders en bloopers
Peter de Zwaan

Er is met lezend Nederland iets aan de hand wat ik niet kan verklaren. Neem de misdaadromans. Als ze zijn geschreven door mannen (zoals ik) die op leeftijd zijn (zoals ik) en die niet met regelmaat in praatshows zitten (zoals ik) dan is de kans dat de herdrukken elkaar snel opvolgen exact gelijk aan nul. Want, zeggen boek-inkopers: mannen lezen niet, vrouwen wel, vooral jonge, maar die lezen alleen vrouwen.
Ik dacht dat jonge vrouwen het druk hadden met hun werk, met de Linda en met het thuis bijspijkeren van de kinderen, maar ik zit weer eens fout. Of misschien zitten ze wel thuis te spijkeren maar ze vinden toch vrije tijd genoeg om te lezen. Mannen niet. Wat doen die dan sinds ze niet meer naar de voetbal mogen? Zitten ze elke tv-voetbalwedstrijd drie dagen voor te beschouwen en daarna drie dagen na te beschouwen?
Nee hoor, mannen, vooral wat oudere mannen, lezen Bob Evers. Echt, eerlijk waar. Het is bijna een schande om het te zeggen, maar door dat verdoemde virus beleeft Zwarte Zwaan een topjaar. Mannen lezen niet alleen Bob Evers, ze lezen ook bij. Met regelmaat bestelt iemand die laat het licht zag de hele serie in één keer, wat betekent dat hij bereid is tegen de 300 euro over te maken voor 17 boeken: 15 delen en twee verhalenboeken. Terwijl ik dit tik, zit ik verbaasd te kijken. Zeventien boeken al, achttien eigenlijk, want het cadeauboek Kreukelzone heeft zijn plaats in de rij dik verdiend. Zou ik bereid zijn tegen de 300 euro uit te geven voor een smak boeken van dezelfde schrijver? Misschien, maar ik kan niet meer dan twee namen bedenken. Voor Gavin Lyall, ja, meteen, alleen heeft die geen 17 boeken geschreven. Voor Robert B. Parker. Daar zou ik denk ik heel wat meer dan 500 euro voor neer moeten tellen, want hij was een schrijver die de vaart erin had.
Volgend jaar wordt het voor de laatkomers van Bob Evers nog pittiger: dan moeten ze 19 boeken aanschaffen om de serie compleet te krijgen, want rond april (rónd, zeg ik, ik weet de datum ook nog niet) komen er weer twee.
Het eerste, nummer 66 in de serie, is een ‘gewoon’ deel: „Valstrikken in en om een Veluwse Villa”, het slot van wat wij van Zwarte Zwaan de Otto-trilogie zijn gaan noemen.
Het tweede boek is een apartje, een buitenbeentje, een speciaaltje. Dat komt door vragen van geharde lezers. Ze hebben er twee die steeds weer opduiken. 1. ‘Hoe komt het dat Bob, Jan en Arie elk avontuur steeds maar tot een goed einde brengen?’ en 2. ‘Waarom worden ze nooit ouder?’
Over de laatste vraag volgend jaar meer, veel en veel meer, het meerdere meer mag ik wel zeggen.
De Laarzenvrouw van Lerwick”, die ik gemakshalve waarschijnlijk toch maar deel 67 ga noemen, laat zien dat ik vraag 1 serieus heb genomen. Lang niet alles gaat zoals de jongens willen, niet in het tweede lange verhaal dat ook „De Laarzenvrouw van Lerwick” heet en niet in het grote verhaal ervoor dat zich afspeelt in de Ardennen, waar de jongens droog proberen te blijven in een bouwval die door Jan (wie anders?) is gehuurd. Wat mis kan gaan, gaat mis en dat roept bij het drietal herinneringen op aan een serie avonturen waarin sprake was van blunders dan wel bloopers. Aanvankelijk noemden we „De Laarzenvrouw van Lerwick” ook „Het Groot Bob Evers Blunder en Blooper boek”. Misschien blijft die regel op de voorkant staan, misschien niet. We twijfelen en bij twijfel onthoudt u. Of niet. Soms ben ik zelf erg benieuwd naar wat de directie van Zwarte Zwaan besluit.





Boekbespreking et c.
Ton Kleppe

Als je weinig tijd hebt, wees dan zo verstandig om dit stuk over te slaan!

Disclaimer: dit artikel bevat zowel fictie- als non-fictie gedeelten!

Zoals de attente lezer direct al is opgevallen, ben ook ik overgeschakeld van vousvoyeren naar tutoyeren. Als de Hoge Heren van ING en ABN/AMRO dat van de ene op de andere dag in hun brieven invoeren (ik correspondeer graag met Hoge Heren, daar kun je wat van leren, zoals: hoe krijg je een nog betere baan in Zwitserland? Alleen jammer voor de betrokkene, de man van 12 miljoen, dat de oude baas Pieter Lakeman nog zo scherp is als een scheermes!) dan sluit ik me daarbij als enthousiaste trendvolger met plezier aan.
Zolang de HH van de bank mijn geld maar niet kwijtraken, dan vind ik alles best. Doet het zich onverhoopt wel voor (spoofing), dan weet ik zonder meer dat een zeker advocatenduo, uiteraard tegen ruime betaling, voor mij in de bres zal willen springen.
Als je een ridderlijke carnavaleske met zijn jongeheer zwaaiende wildplasser kunt verdedigen, dan moet het aanpakken van nietsontziende en met staatssteun overeind gehouden banken een kleinigheidje zijn.
Een gratis advies: het is aan te bevelen om altijd goed je bankafschriften te controleren en niet de telefoon op te nemen bij anonieme bellers. Zoals wij in mijn vroegere werkkring het adagium omhelsden dat luidde: „Vertrouwen is goed maar controle is beter.” Ook het gezegde: „Geen betere raad dan voorraad” deed opgeld, maar waar dat op sloeg, weet ik niet meer, want goede raad is tevens duur. Maaaaar nu eindelijk ter zake!

Geerten Meijsing als schrijver
Geerten heeft een aanzienlijk oeuvre opgebouwd, ik noem er hier kortheidshalve twee. Als eerste: „Veranderlijk en wisselvallig” dat werd bekroond met de AKO-literatuurprijs en dat voor mij geldt als één van zijn allerbeste boeken. Warm aanbevolen.
Dan het bijzondere boek „De Ongeschreven Leer”. Geerten Meijsing is in zijn magnum opus op zoek naar de kern van Plato’s denken.
Dit boek leest van achteren naar voren en heeft 499 bladzijden. „De Leer” is ook naar het Grieks vertaald. Heeft Geerten zelf misschien zelf – onder het pseudoniem Margaríta Bonátsou – de vertaling voor zijn rekening genomen? Hij heeft after all een klassieke opleiding. Als de Griekse versie eveneens van achteren naar voren gelezen moet worden dan ben ik benieuwd of die Grieken dat wel doorhebben.
Maar de Grieken zijn een verstandig en pienter volkje, daar komen ze wel achter.
Ik ben de laatste twintig jaar in totaal minstens drie keer gedurende één volle week in Griekenland met vakantie geweest en ken al minstens twee woorden Grieks, ik beschouw mijzelf dus als Griekenland-deskundige.
De Griekse HH, daar kwam ik met mijn zo-even genoemde deskundigheid al gauw achter, zijn op diverse gebieden ook uitermate verstandig en slim, om niet te zeggen uitgerekend, want hoe zou je het anders willen noemen: heel veel geld lenen van Europa en terugbetaling niet eerder dan met Sint-Juttemis of nog later overeenkomen?
Terug naar het boek „De Ongeschreven Leer”. De Kleppe Brothers waren uitgenodigd om de presentatie op 27 oktober 1995 bij te wonen in het West-Indisch huis te Amsterdam. Aanwezig waren ook de heren Bolkestein met een toespraak en twee professoren, die ik na afloop gevraagd heb of zij de Bob Evers-serie kennen, zie daarvoor mijn vrij korte (maar goed gelezen en veel geprezen) verslag in de Bob Evers Nieuwsbrief nr.
7 van januari 1996.
De Kwaliteitskrant was destijds ook bij de presentatie aanwezig, we waren dus heerlijk „onder ons”.
Frappant is (ik dwaal enigszins af, dus wees gewaarschuwd) dat ik die andere Amsterdamse krant (waarvan ik de naam niet durf te noemen) maar die ik ’s zaterdags in het plaatselijke winkelcentrum bij colporteurs, die mij tevergeefs een abonnement proberen aan te smeren, gewoonlijk gratis weet te ritselen, om mij vervolgens onder het mompelen van anderhalve meter, ijlings uit de voeten maak, díé krant dus, ook van achter naar voren lees, net zoals je dat bij „De Ongeschreven Leer” moet doen.
Dat komt omdat ik allereerst het laatste katern lees met de koersen van de digitale valuta, altijd weer spannend leesvoer, om te weten wat de bitcoin doet. Daarna naar het middenkatern, vanwege de wisselende dagkoersen van de BN’ers, Honden die vreemd gaan, de ene dag zijn ze nog het ventje of vrouwtje en de volgende dag worden ze afgeserveerd.
Laatst was er een brandje bij die andere krant, jeweetwel waarvan ik de naam….. enz.
Dat is trouwens net goed als straf als je het waagt om buiten Sinterklaastijd chocoladeletters te gebruiken! Boontje komt om zijn loontje! Een groep in vergadering bijeengekomen burgemeesters raakte niet uitgelachen.

De Kwaliteitskrant én die andere krant worden tegenwoordig uitgegeven door dezélfde uitgever, nota bene in België! De journalistieke onafhankelijkheid wordt vanzelfsprekend gewaarborgd, wat ik ook zou zeggen als ik twee kranten uitgaf. Als je dan ook nog weet dat tot voor kort de hoofdredacteur van de Kwaliteitskrant (die weggepromoveerd is naar Parijs als correspondent bij Moulin Rouge) ook een Belg is, dan ga je begrijpen dat je met één grote Kongsi te maken hebt (je moet het eerst zien voordat je het door hebt).
De NRC, van origine toch een degelijke Rotterdamsche Courant, is bepaald aan lager wal geraakt. Zijn ze daar het jaar 1830 al helemaal vergeten?
Zou Youp dat allemaal wel weten, vraag ik mij af? Youp heeft best wel een leuke column in de Kwaliteitskrant, maar Youp heeft niet zoveel met oranje boten, hij gaat liever naar een tanteleen-kroeg, om bier te drinken en zijn vrinden op de schouders te slaan.
Oftie gelijk heeft! Ik ben zelf ook een echte kroegtijger. Alleen nu even niet, het is een rampzalige tijd voor de hele hotelrestaurantcafé-branche.
Zodra deze enge tijd voorbij is, zal ik mij weer naar mijn favoriete stamkroeg spoeden voor een goed gesprek over literatureluur. Dan heb ik het over Bierhandel De Pijp, hèt trefpunt van maatschappelijk verkeer! Vroeger kwam hier het betere publiek, dat bij de deur een pasje moest tonen, maar dat pasje is al lang afgeschaft, zodat behalve de eertijds eerbiedwaardige havenbaronnen nu zelfs artiesten naar binnen mogen. Kan je nagaan!
Ja, vroeger was geluk nog heel gewoon, nu wordt alles minder behalve, wat mijzelf betreft, vergeten, dat gaat stukken beter.
Zie voor verdere informatie over Bierhandel De Pijp hier.

Even een kleine zijweg (ik heb je gewaarschuwd).
De Bob Evers Nieuwsbrief is opgericht op 1 januari 1993, door Hans en Ton Kleppe, toen al Buitengewoon Leden van het Bob Evers Genootschap. De eerste twintig Nieuwsbrieven zijn nog per ouderwetse post verstuurd. Ik zie nóg de enorme stapels gedrukte pagina’s op een grote tafel liggen. Op het hoogtepunt waren er ongeveer 600 abonnees en zijn alle papieren nummers van de Nieuwsbrief ieder halfjaar met de hand in enveloppen gevouwen en voorzien van postzegels die door De Eekhoorn betaald zijn. Dat was een enorme klus, een soort lopende bandwerk met dien verstande dat wij (Hans en ik) de lopende band waren, die per Nieuwsbrief 600 keer om de tafel moesten lopen, achteraf gezien, misschien niet de meest efficiënte manier om in te pakken.
De papieren Nieuwsbrief kon gedurende lange tijd worden nabesteld bij Jack Nowee, een mooie service.
Met ingang van Nieuwsbrief nr. 21 van oktober 2002 werd de redactie versterkt met Simon Kuipers die de Nieuwsbrief het digitale tijdperk ingeleid heeft. Met ingang van dat nummer is de Nieuwsbrief nog uitsluitend via internet te lezen.
Met ingang van Nieuwsbrief nr. 26 van januari 2006 is Roger Schenk toegetreden tot de redactie.
Kregen alle aangemelde lezers, tot en met Nieuwsbrief nr. 25, de Nieuwsbrief naar hun persoonlijke e-mail-adres opgestuurd, met ingang van nummer 26 wordt de Nieuwsbrief nog uitsluitend gepubliceerd op de internetsite: www.apriana.nl.
Met ingang van Nieuwsbrief nr. 34 van januari 2010 is het redactieadres gewijzigd in: Mauritsweg 62, 3314 JH Dordrecht.
Kopij is altijd meer dan welkom!
Vanaf Nieuwsbrief nr. 39 van augustus 2012 is John Beringen (Bob Evers-deskundige bij uitstek) toegevoegd aan de redactie.
Met ingang van Nieuwsbrief nr. 40 van januari 2013 bestaat de hoofdredactie uit Roger Schenk en John Beringen, en de medewerkers Hans en Ton Kleppe; alle vier Buitengewoon Honorair Leden van het Bob Evers Genootschap. Het redactieadres is ongewijzigd.
Met Nieuwsbrief nr. 50 van januari 2018 werd een mijlpaal bereikt, in die Nieuwsbrief stond een behoorlijk aantal herinneringen van diverse lezers. Daarnaast, ere wie ere toekomt, waren er veel felicitaties per e-mail en per telegram voor de hoofdredactie.
We kunnen terugzien op een ontelbaar aantal artikelen en bijdragen van lezers. Heel veel dank. Nieuwsbrief nr. 56 ligt voor je, veel leesplezier!
In dit nummer een verrassend begin over de eet-, drink- en rookgewoonten van onze protagonisten en antagonisten.
Ik vermoed dat na de verschijning van de „Encyclopaedia Apriana” in 1996 hiermee een nieuw monumentaal werk ontstaat, een lezing met maar liefst zeven vervolgafleveringen is al aangekondigd.

Maar andermaal, ter zake!

Het Boek (eindelijk)

Onlangs kreeg ik van de andere helft van de „Kleppe Brothers”, een benaming die door Peter de Zwaan als blijvend en eervol etiket op Hans en mij is geplakt, een boekje ter lezing van de ons aller bekende schrijver Geerten Meijsing. Dan is je aandacht getrokken. Op de eerste bladzijde van het boekje staat met potlood een getal geschreven, waarschijnlijk de vraagprijs, namelijk: 0,30 zonder verdere toevoeging. Dat werpt bij mij al gelijk de vraag op over welke waarde we het hier hebben; guldencenten of eurocenten? Het een of het ander scheelt nog altijd een slok op een borrel, namelijk in de verhouding van 2,2 : 1.
Gelukkig is de prijs met potlood geschreven, zodat die in het geval van wederverkoop gemakkelijk kan worden aangepast.

De titel: „De grote snelle schepen: enkele reis”. Het boekje heeft ongeveer het formaat van het jaarlijkse Boekenweekgeschenk (maar dat is het niet) en omvat 78 pagina’s. Op de fraaie voorzijde een foto van een Citroën, des schrijvers lievelingsmerk, het model: een CX Prestige. De Amsterdamse oprichter van het merk was André Citroen, toen nog zonder trema, maar wel met accent aigu, dat dan weer wel. Op de achterzijde van de omslag een foto van de schrijver zelf, casual gekleed met een stoere pijp in de mond en drager van de altoos stijlvolle alpinopet.
Uitgever is ECI Vianen/Antwerpen. Het is een exclusieve uitgave in collegiale samenwerking met Geerten Meijsing in de reeks ‘Schrijvers van Naam’, een project waarbij voormalige ‘Schrijvers van Nu’ een exclusief verhaal schrijven voor boekenclub ECI.
Jaar van uitgave 2009, en daar komt de aap uit de mouw, we hebben daarmee zekerheid over het genoemde bedrag van 0,30; dit zijn dan logischerwijze eurocenten, een brandende vraag is opgelost! Op de achterzijde een korte omschrijving van de inhoud: Op een veerboot is een passagier met de initialen G.M. vermist. De politie sluit een misdrijf niet uit!
Zonder al te veel van de inhoud te verklappen, neem ik aan dat we met een thriller te maken hebben. Wat als eerste opvalt aan de vermiste passagier, dat zijn diens initialen: G.M. Maar dat zijn toch ook de initialen van Geerten? Bovendien: toeval bestaat toch niet?
Ik kan hier verder natuurlijk niet op ingaan, want de intriges moeten jullie zelf maar lezen.
Wel kan ik enkele namen noemen van bekende figuren die we in het verhaal gaandeweg tegenkomen, zoals wijlen W.F. Hermans, de éminence grise uit zijn tijd. Hermans kwamen we ook al tegen in mijn (goed gelezen en veel geprezen) artikel in de Bob Evers Nieuwsbrief nr. 55 van juli 2020 met de titel: „Weinreb en Willem, twee fantasten”. In dat artikel wordt o.a. de polemiek geciteerd tussen Hermans en het duo Renate Rubinstein en Aad Nuis. Ik kan het niet laten om één van de schitterende aanvallen van Hermans hier nog even onverkort te herhalen. Volgens Hermans was Aad Nuis een „meedogenloze scherpslijper en tot in het beschimmelde merg van zijn sidderende gebeente oneerlijk.”
Samen met Renate Rubinstein (columniste bij Vrij Nederland) vormde hij, Nuis, een „smoezelig tweetal” dat behept met hun „verrotte leugenaarsbrein de persvrijheid misbruikte door totaal onschuldige particulieren in het openbaar van de vreselijkste misdaden te betichten.” Prachtig proza, toch?

In „De grote snelle schepen: enkele reis” vinden we een opmerkelijke connectie met het Bob Evers Genootschap, een connectie die hier nog net terloops genoemd mag worden, zonder al te veel te verklappen.
Meijsing is ‘Vice-Presidente van de Club Citroën DS/SM di Sicilia’, een club die officieel is ingeschreven in het Register van Antieke Citroëns te Milaan met allerlei waarborgen vanwege de privacy en waarover hier verder niet uitgeweid mag worden (men leze het boek).
Wel zijn bij mij twijfels gerezen over een eventuele onverenigbaarheid van een functie als bestuurslid van die autoclub en daarnaast ook nog bestuurslid van het illustere Bob Evers Genootschap.
Men kan zich afvragen of het geachte bestuurslid Meijsing nog wel tijd heeft voor de schrijverij.
Het zojuist besproken dunne boekje kan daarvan een gevolg zijn en mag trouwens niet als het beste worden beschouwd wat Meijsing ooit geschreven heeft.
Op bladzijde 66, dus nog maar 10 bladzijden voor het einde, is alleen nog maar papier verknoeid aan niet terzake doende details, finesses, onbenulligheden, kleinigheden en een totaal onnodige uitweiding over geheel overbodige ditje en datjes. Tussendoor komen nog verschillende paradoxen uit Meijsings hoge hoed, evenals de onvermijdelijke Plato en als klap op de vuurpijl duikt daar plotseling een onschuldig kijkende Arie Roos op!
Op blz. 74 begint eindelijk het begin van een plot te voorschijn te komen, maar zo hoort dat ook te zijn bij een thriller, dit is goed gedoseerd.

Oh, opgepast, laat ik niet al te kritisch zijn over dit werkje van een bestuurslid van het machtige Bob Evers Genootschap, voor je het weet, word je van buitengewoon honorair lid gedegradeerd tot gewoon lid, of helemaal geschrapt, en dat wil ik op mijn hoge leeftijd toch niet meer meemaken.
Zekerheidshalve heb ik aan de geachte voorzitter van het Bob Evers Genootschap, de heer Peter J. Muller, om hem mild te stemmen, een Kerstwens gestuurd, je weet maar nooit waar het goed voor is.

Conclusie:
Het tot nu toe vrij onbekende boekje, dat weinig gelezen en weinig uitgeleend ¹ wordt, verdient iets meer waardering. Het boekje bevat een zeldzaam uitgebreid verhaal over bijna niets, maar is wel zeer geschikt voor onder de kerstboom voor de fanatieke verzamelaar.
Beschouw het boekje als vingeroefening, zoals ook dit artikel.

¹

In het Grote Statistiekboek van uitgeleende boeken in alle Nederlandse bibliotheken staat dit boekje op plaats 3265

Om te besluiten:

Teneinde Meijsing gunstig te stemmen, om de redactie een plezier te doen én om in een goed blaadje te komen bij de exclusieve ‘Club Citroën DS/SM di Sicilia’ hieronder wat aandacht voor Citroën. Om te beginnen één van de meest revolutionaire auto’s van de laatste eeuw, de Citroën DS, op de foto de exclusieve cabriolet uitvoering van koetswerkbouwer Henri Chapron.
In het Frans spreekt men de naam DS uit als „déesse”, wat godin betekent. Dat is nog ’s wat anders dan de banale Nederlandse bijnamen „Snoek” of „Strijkijzer”. Lees verder alles over de ID/DS in Wikipedia.

De helft van de redactie van de Nieuwsbrief heeft een aantal jaren Citroën gereden, namelijk het model C5. Niet dat type C5 in de schaduw van een DS kan staan, maar een van de meest comfortabele eigenschappen was daarin gelukkig volkomen terecht overgenomen, namelijk het doorontwikkelde hydropneumatische veringsysteem met de bekende veerbollen. De rijeigenschappen zijn fenomenaal, de vering is onvergelijkelijk, je zweeft over de weg zonder last te hebben van bobbels of verkeersdrempels. De basisversie van het systeem was trouwens enkele jaren eerder al gemonteerd op de zescilinder Traction Avant.

Tijdens mijn diensttijd mocht ik af en toe naar huis meerijden in een oude Citroën ambulance (Break Ambulance met medisch inbouwpakket met verhoogd dak en verlengde carrosserie).

In het vóór-internet tijdperk werd iedere ochtend, jaar in jaar uit met een Citroën Break (stationwagen) van Amsterdam naar Parijs geracet met een laadruimte vol met kranten, ook wel de „Telegraafrit” genoemd.


De redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief vraagt zich ten slotte tóch stiekem af of onderstaand model DS niet in Javel, maar in Honolulu is gebouwd …
Pas op voor Mac, pas op voor Bennie, pas op voor Zakaroea!







Tekeningen ter illustratie van het hoorspel „Drie jongens en een caravan
John Beringen

In de Nieuwsbrieven 39 en 40 deed ik verslag van de Bob Evers-hoorspelen zoals die werden uitgezonden door de VARA (van 7 oktober 1953 t/m 27 januari 1954: „Een overval in de lucht” en „De jacht op het koperen kanon”) en door de KRO (van 4 september t/m 23 oktober 1954: „Drie jongens en een caravan”). Eenieder die dit onderwerp gemist heeft, kan voor gedetailleerde informatie hierover alles nog even nalezen in de genoemde Nieuwsbrieven.
Nu verkeer ik in de gelukkige omstandigheid dat ik alle radiogidsen uit het grijze verleden kan inkijken en besloot zodoende om alle uitzenddata even na te lopen. Helaas geen artikelen of uitgebreide aankondigingen over de Bob Evers-hoorspelseries. Ook geen interview met onze grote vriend Willem. De KRO plaatste wel bij 7 van de 8 delen tekeningen ter illustratie van de uitzendingen (de VARA deed dit overigens niet). We zien herkenbare situaties uit het verhaal op de plaatjes. We ontwaren Bob als de jongen met het geruite shirt en het petje, Arie, inderdaad ietwat corpulent en met een weelderige haardos en Jan lijkt een soort baret te dragen. Op geen van de afbeeldingen wordt de naam van de tekenaar vermeld (er valt zelfs geen klein paraafje te bespeuren) maar het is wel duidelijk dat de bewuste man het verhaal daadwerkelijk gelezen heeft voordat hij aan de slag ging. Dat valt af te leiden uit de afbeelding die bij de uitzending van 9 oktober hoort. Hier zien we hoe Arie en Bob samen met Yettie de kamer komen binnenstappen waar pa Sanders vastgebonden op een stoel blijkt te zitten. Jan was immers achtergebleven. Een bijzonder correcte weergave dus van de situatie van dat moment die op sommige covers wel eens heel anders uitpakte… (men denke hierbij aan „Motorboot” en „Nummer Negen”). Voor zover bekend waren de VARA en de KRO de enige omroepen die Bob Evers-verhalen tot hoorspel bewerkten, maar de ervaring leert dat je, als het met Willem te maken heeft, altijd nog voor verrassingen kunt komen te staan ook al is hij inmiddels al ruim 35 jaar dood (!). Anders gezegd: we kunnen niets uitsluiten. En daarbij: het is een bekend feit dat omroepen (zéker in die tijd) regelmatig bij elkaar ‘in de keuken’ keken om te zien of te ervaren waarmee de concurrentie scoorde. En niet in de laatste plaats als het om kinderprogramma’s ging. Ik ga voor alle zekerheid nog even bij de andere omroepen snuffelen in deze periode.
Wordt (misschien) vervolgd…

Aflevering 1
(4 september 1954)

Aflevering 2
(11 september 1954)


Aflevering 4
(25 september 1954)


Aflevering 5
(2 oktober 1954)

Aflevering 6
(9 oktober 1954)


Aflevering 7
(16 oktober 1954)

Aflevering 8
(23 oktober)






Bobs Bronnen (9) : Belevenissen van de verzetsorganisatie rondom Meppel gedurende de jaren ’40-’45
met koerierster Nel Stefes als verbindende factor


Rudi ter Heide

In het hoofdstuk Mijn Verbanning naar Meppel van de onvolprezen verhalenbundel „Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig” vertelt de schrijver na een inleiding van maar liefst vijfentwintig pagina’s lang op slechts negen pagina’s – geheel volgens het gebruikelijke Van der Heide-concept dus – zijn belevenissen in de stad van de Muggenspuiters. Die waren, zo lezen wij, niet al te opwindend: […] hamerde op mijn schrijfmachine tot ik niets meer wist, of de onrust in de broek kreeg. Dan ging ik wandelen en Meppel bezichtigen. Er waren daar enkele bijzondere aantrekkelijkheden, zoals een parkje met mistroostige herten, een muziekkiosk, en een winkelstraat. O ja: er was ook nog een stuk water met wat binnenvaartschepen.
Wat wij echter niet lezen, is dat Willem natuurlijk ook – behalve met de leerlingenvereniging van het plaatselijke gymnasium – in gesprek kwam met inwoners van het stadje en dat hij zijn oren goed te luisteren legde. Een van de grote jongens uit het Meppelse verzet in de oorlog was een onderwijzer, genaamd Jan Poortman (1897-1984), geweest, over wie een van de volgende afleveringen van
Bobs Bronnen zal gaan. Als we gemakshalve even aannemen dat er een waargebeurde kern in de genoemde verhalenbundel zit, was hij in deze tijd voornemens om een Bob Evers-deel onder de titel „Vreemd krakeel in Californië” te schrijven (p. 190). En dat er in dat deel ene Wynandus Wichert Poortstra voorkomt, hoeven we niemand uit te leggen: een verbastering van de naam Poortman.
De huidige schrijver van de
Bob Evers-serie, Peter de Zwaan, attendeerde de redactie op een spannend relaas over het verzet in Meppel en omstreken in het tijdschrift Oud Meppel (jaargang 42, nummer 3 van september 2020), waarin wij nog enkele namen tegenkomen die Willem ter plaatse moet hebben opgevangen: in het hieronder integraal overgenomen artikel van de hand van Rudi ter Heide (what’s in a name?) hebben wij de betreffende naam of namen onderstreept. Ja, naam of namen, want Willy van der Heide heeft van één naam er twee gemaakt: de tweede piloot van een op 6 december 1944 in de Belterwijde neergestorte B17 heette Dick Fuller. Toen Willy in de kunstschatten-trilogie namen van Amerikaanse piloten nodig had, ontleedde hij deze Dick Fuller gelukkig niet letterlijk, maar wel figuurlijk: de piloten in die trilogie heten Dick Parsons en – aanvankelijk – Jerry Fuller. Willy was op z’n zachtst gezegd niet echt sterk in het onthouden van namen: op pagina 15 van „Bombarie om een bunker” heet de lepe Amerikaanse piloot nog Jerry Fuller; op pagina 51 en 52 is in het Humbeekse huis van Kresse de „Tennessee Waltz” in de uitvoering van de Amerikaanse singer-songwriter Jerry Fuller (de latere zanger van the Champs – van „Tequila” – en nog latere producer van Gary Puckett & the Union Gap) te horen, waarna de piloot vanaf bladzijde 62 ineens Jerry Miller gaat heten en verder zo blijft heten tot het einde van het avontuur, nadat hij op pagina 161 van „Kunstgrepen met kunstschatten” al eenmaal was aangesproken als Jack zonder achternaam.
Verder komen we in de tekst de naam
Ronduite tegen, door streekbewoners – inclusief dus Rudi ter Heide, maar ook Peter de Zwaan - de Ronduite genoemd, maar dit is een naam die Willy van der Heide al eerder kende, getuige het nagelaten typoscript „De avonturen van Waltertje Waerachtig en den wilden Waman” uit 1943, dat zich grotendeels in deze omgeving afspeelt (Publicatie met uitgebreid voorwoord van Gerard Groeneveld in 2001, maar twintig jaar later nog steeds te bestellen bij Uitgeverij Flanor).
De Redactie van de
Bob Evers Nieuwsbrief dankt de Stichting Oud Meppel en auteur Rudi ter Heide hartelijk voor de toestemming dit verhaal in deze Nieuwsbrief over te nemen en Peter de Zwaan en Lia Krijnen voor het attenderen op dit artikel.




Na-oorlogs legitimatiebewijs van Nel Stefes.
(Archief familie Ter Heide)

Hoewel ik 16 maanden na de bevrijding ben geboren, is mijn leven voor een aanzienlijk deel bepaald door de oorlog. Mijn ouders trouwden in 1945 na een verloving van zes jaar en maakten beide deel uit van de KP Staphorst, een verzetsgroep van elf personen. Mijn vader, Roelof ter Heide, opgegroeid in Meppel, was sergeant aan het begin van de oorlog en moest met zijn eenheid een brug bewaken bij Doetinchem. Mijn moeder, Nel Stefes (met een Duitse grootvader), was kort voor de oorlog vanuit Zeeland naar Meppel gekomen. Zij werkte bij de Landbouwwinterschool aan het Zuideinde waar haar vader conciërge/amanuensis was. Roelof ter Heide werd meteen na de capitulatie krijgsgevangene en kwam in een kamp voorbij Berlijn terecht maar de Nederlandse militairen werden na ongeveer een maand naar huis gestuurd. Hij kon tot 1943 nog gewoon werken maar toen de Nederlandse militairen werden opgeroepen om alsnog naar Duitsland te gaan, dook hij onder. Nel Stefes was van huis uit zeer nationalistisch en had vanaf het begin een hekel aan de Duitsers. Zij was niet bang en passeerde met bravoure de wachtposten terwijl zij soms gevaarlijk materiaal zoals wapens, informatiemateriaal, codes en bonkaarten bij zich had.


Mijn ouders hebben vlak na de oorlog veel van hun herinneringen vastgelegd en breidden die documentatie steeds verder uit. De KP Staphorst heeft meteen na de oorlog afgesproken zo weinig mogelijk met informatie naar buiten te treden vooral vanwege de voorvallen waarbij mensen zijn omgekomen. Roelof ter Heide (op 96-jarige leeftijd in Meppel overleden in 2016) was de laatste jaren begonnen een map aan te leggen voor het NIOD over de activiteiten van de KP Staphorst. Het NIOD had uiteraard belangstelling voor dit materiaal. Wij (de schrijver van dit verhaal en zijn vrouw) hebben veel aandacht besteed aan deze uitgebreide documentatie door alles uit te zoeken en te ordenen en we hebben dit in 2017, met toelichting, bij het NIOD afgeleverd. Daar is alles in te zien. Dit artikel is een samenvatting van enkele dossiers uit de documentatie van Roelof ter Heide.


Roelof ter Heide, echtgenoot van Nel Stefes en vader
van de schrijver van dit artikel, in 1991.

(Fotoarchief Oud Meppel)

De Rijkslandbouwwinterschool aan het Zuideinde rond 1934.
(Fotoarchief Oud Meppel)

Koerierster Nel Stefes
Nel Stefes rolde stap voor stap in het verzetswerk en deed dit, zo lang het kon, vanuit haar ouderlijk huis aan het Zuideinde. Zo haalde ze geld op bij notabelen in Meppel ter ondersteuning van onderduikers. Ook bracht ze bij zo’n 20 families maandelijks distributiebonnen en bezorgde ze verzetskranten als Trouw en Vrij Nederland op diverse adressen.
Regelmatig werd zij benaderd door mensen die een onderduikadres zochten. Hier moest met de grootste voorzichtigheid mee om worden gegaan. Er waren een aantal betrouwbare personen in Meppel waar men in deze op terug kon vallen. Personen als Ab Hoorn, Rein van Velzel, Jan Koning, Chris Meyer, Van Spijker, Lenstra en Klaas en Stientje van Dorsten kwamen dan in beeld. De ‘Trouw-groep Meppel’ werd een bekend begrip. Meppel was een belangrijke schakel in het landelijke verzetswerk en van hieruit werd ook het verzet in Steenwijk georganiseerd. In het gebied Staphorst - Meppel - Steenwijk troffen de verzetsmensen elkaar met enige regelmaat op verschillende plekken.
Het huis boven de Landbouwwinterschool kwam bij het plaatselijk gezag in de loop van de tijd bekend te staan als een ‘staatsgevaarlijk, terroristisch broeinest’ en Nel Stefes kon daarom dan ook niet meer thuis overnachten. Haar ouders wisten nooit waar zij verbleef. Er kwam tweemaal een huiszoeking maar onderduikers en verboden spullen werden niet gevonden. Wel werd vader Stefes op enig moment aangehouden en in Assen gevangen gezet. Uiteindelijk werd hij daar met de nodige moeite voor een bedrag van Fl. 1000,- vrijgekocht. In deze periode twijfelde Nel Stefes of ze wel door moest gaan met haar gevaarlijke werk. Op aandrang van vooral Klaas van Dorsten zette ze door. Vele honderden kilometers legde ze als koerierster op haar fiets af in de contreien van Meppel. Het werk nam almaar toe, terwijl de vijand steeds strenger optrad. Het verzetswerk concentreerde zich in de laatste periode van de oorlog in kleine lokale groepen, de knokploegen (KP’s). In oktober 1944 maakte Nel Stefes met pijn in het hart de keus om vanaf dat moment alleen nog maar te werken voor KP Staphorst. Een aantal leden van deze KP kwam uit Meppel of hadden er een band mee.

Knokploegen

Deze KP’s werden pas in de loop van 1943 geformeerd. Het was erg belangrijk om de kandidaten goed te screenen. Soms werden KP’s gesplitst en andere fuseerden met elkaar. Zo ontstond de KP Staphorst, bestaande uit tien mannen en een vrouw. Er werd een bivak gemaakt in de Boswachterij Staphorst in het bos, dat in de dertiger jaren was aangelegd als werkverschaffing. Een jong bos, dus het geboomte was nog laag. Verder kon er worden teruggevallen op boerderijen in de omgeving waarvan de bewoners vaak grote moed toonden.
Vanuit Meppel meteen rechts over de Werkhorstbrug (toen nog Overijssel) stond (en staat nog steeds) een rijtje van 7 huizen. In één van die huizen woonde de familie Bus en mevrouw Bus zou een belangrijke rol gaan spelen in het verzet. Zij was een vast aanspreekpunt voor Nel Stefes. Bij de buren van Bus zat een politieman in de kost die te kennen had gegeven een rol in het verzet te willen spelen. Met deze Jos Bonvanie vond een indringend gesprek plaats thuis bij Nel Stefes waar zij zelf bij aanwezig was. Na enkele omzwervingen in de regio werd Jos Bonvanie de leider van KP Staphorst. Deze verzetsgroep zou met enkele bijzondere gebeurtenissen te maken krijgen.


De huizen rechts over de Werkhorstbrug.
(Foto Rudi ter Heide)

Gedeserteerde Duitse soldaten
Ongeveer 3 km ten westen van de Boswachterij Staphorst liep de spoorlijn Zwolle-Meppel. Kort na ‘Dolle Dinsdag’, 5 september 1944, werd een Duitse militaire trein ter hoogte van de Boswachterij beschoten door geallieerde vliegtuigen en tot stilstand gebracht. Er vielen doden en gewonden en in de chaos die na de beschieting ontstond namen vier soldaten (bewapend en in Luftwaffe uniform) de benen. Ze werden door hun meerderen gewaarschuwd voor partizanen in het bos, maar drie van hen liepen door en één ging terug.
Deze drie Luftwaffe soldaten waren Poolse schooljongens uit Silezië, het grensgebied tussen Polen en Duitsland. Het waren Stefan Pierzycki, Jan Skrzypek en Georg Wojcik. De Duitsers plukten de toen 18-jarige jongens van de middelbare school en die werden dan via Oostenrijk naar Frankrijk vervoerd waar ze een korte opleiding kregen. Bij het oprukken van de geallieerden werden deze ‘Duitse’ soldaten naar Nederland vervoerd. Na hun vlucht hielden de drie deserteurs zich drie weken schuil in het veld. Als schuilplaats groeven ze een kuil en maakten van hun camouflagekleding een tentje. Ze aten knollen van het land, vingen hemelwater op en zogen soms melk met een strootje uit melkbussen langs de weg. Een boer uit de omgeving maakte de drie Polen duidelijk dat in het bos verzetsmensen zaten. Koerierster Nel Stefes werd op de aanwezigheid van deze drie Polen geattendeerd en voorzichtig werd nagegaan of die geen gevaar vormden. Dat laatste was niet het geval maar het drietal zag er beroerd uit en had dringend doktershulp nodig. De koerierster zorgde voor burgerkleren en andere spullen en de drie werden over drie afgelegen boerderijtjes verspreid. Dit ging goed tot er op 1 november 1944 een grote razzia in het bos werd gehouden en ook de boerderijtjes werden doorzocht. Twee Polen konden vluchten maar de derde werd gepakt (herkend aan zijn Wehrmacht schoenen) en door 1 soldaat bewaakt. Maar hij kon deze buiten westen slaan en het bos in vluchten. De verzetsgroep en de drie Polen overleefden de razzia. Omdat men niet zo snel nieuwe adressen kon vinden werd besloten de drie Polen toe te voegen aan de verzetsgroep van 10 personen in het bivak in het bos. De koerierster zorgde voor de verbindingen (Zwolle) en voor de voedsel bevoorrading van deze 13 personen, iets wat niet eenvoudig was. In verband met de naderende winter (die heel streng zou worden) kon de groep van 13 personen niet langer in het bivak blijven en werd ze ondergebracht op diverse adressen in de buurt. Men wisselde regelmatig van adres, waarvan er wel zo’n 20 beschikbaar waren. Vanaf 12 maart 1945 was de groep weer terug in het bos waar de aan het verzet loyale boswachter een nieuwe plek had aangewezen, nu met goed drinkwater. Het zou vanaf dat moment nog een maand duren voor de bevrijding kwam.

De Polen na de oorlog

Tekening van Nel Stefes door
Stefan Pierzycki 24-10-1944.

(Archief familie Ter Heide)

De 3 Polen hebben de bezettingstijd in Nederland dankzij de verzetsgroep en in het bijzonder dankzij de koerierster overleefd. In mei 1945 stonden ze voor de vraag: wat nu? Poolse jongens, die in het westen hadden gevochten waren na de oorlog nauwelijks welkom meer in hun vaderland dat nu door de Russen werd overheerst. Ook zelf hadden deze strijders aarzeling om terug te gaan. Twee sloten zich aan bij het leger van de Poolse generaal Anders in Italië. Eén daarvan is uiteindelijk naar Canada geëmigreerd en daar met een Nederlandse vrouw getrouwd. De ander wilde graag arts worden en heeft dankzij zeer veel doorzettingsvermogen in Polen kunnen studeren en is daar uiteindelijk een beroemd hoogleraar geworden in de endocrinologie. De derde Pool, Stefan Pierzycki, vestigde zich aanvankelijk in een plaats vlak over de grens bij Coevorden, in Haren aan de Ems. De geallieerden hadden deze plaats geheel ontruimd en er een volledig Poolse stad (10.000 inw.) van gemaakt onder de naam Maczków. Hier kon hij zijn gymnasium opleiding afmaken. Voor hij in april1947 definitief naar Polen vertrok, kwam hij afscheid nemen van Roel en Nel ter Heide en heeft hij bij die gelegenheid de schrijver van dit verhaal nog op de arm gehad.
Deze Stefan Pierzycki heeft in verband met zijn zwakke gezondheid in de laatste periode vóór de bevrijding nog enige tijd ondergedoken gezeten bij mevrouw Bus aan de Werkhorst, waar hij heel goed mee kon opschieten. Hij kon mooi tekenen en heeft van mijn moeder Nel Stefes in november 1945 een tekening gemaakt. Deze hing bij ons thuis aan de wand en heeft mij op het spoor van deze jongen gezet. Op mijn herhaald aandringen zijn we deze Pool in 1970 gaan opzoeken in Poznan. Het weerzien was hartverwarmend en er is grote vriendschap ontstaan. Voor mijn verdere leven en loopbaan is dit contact van groot belang geweest, maar dat is een te lang verhaal in dit kader. Vermeldenswaard is, dat bij de oorlogstoestand in Polen in 1981 via deze Pool, die nog steeds behoorlijk Nederlands sprak, de eerste informatie door NCRV-radiojournalist Covert van Brakel naar Nederland werd doorgegeven. Ik heb die twee daar bij elkaar gebracht. In de jaren na 1970 hebben wij ook de twee andere Polen teruggevonden en hebben deze voor een reünie naar Nederland gehaald. Wederzijds zijn bezoeken afgelegd en er zijn hartelijke banden ontstaan. Helaas zijn inmiddels alle drie de Polen overleden.


Neergestorte B17 op 6 december 1944 ten zuiden van Meppel
In de laatste maanden van de oorlog bombardeerden Engelse vliegtuigen ’s nachts Duitse steden en industriegebieden. Overdag bombardeerden de Amerikanen. Op 6 december 1944 vertrokken bijna 800 bommenwerpers van het type B17, de ‘vliegende forten’, van een basis in Oost-Engeland om bommen te werpen op olie-installaties in de buurt van Leipzig. De Amerikanen verloren bij deze missie 4 bommenwerpers en 2 jagers. Op de terugreis werd één toestel door Duits afweergeschut al in Duitsland zodanig geraakt dat het steeds meer hoogte verloor. Iets ten zuiden van Meppel was het niet meer te houden en moesten de 9 bemanningsleden eruit.
(* De B17 is uiteindelijk neergestort in de Belterwiede bij de Ronduite. Resten hiervan, waaronder een motor, zijn jaren later opgedoken door Rint Massier.)
Eén bemanningslid kwam om en 5 raakten in Duitse krijgsgevangenschap. Twee, waaronder de piloot, werden door de verzetsgroep in Meppel opgevangen en verborgen maar na 12 dagen bij een SD-overval op het huis in Meppel waar ze verborgen zaten, gearresteerd en alsnog krijgsgevangen gemaakt. Die beide luchtmachtofficieren overleefden de oorlog echter wel en piloot Howard R. DeMallie schreef over deze gebeurtenis het boek ‘Behind enemy Lines’. Met deze schrijver hebben wij gecorrespondeerd en hij is bij ons op bezoek geweest. De 2e piloot, lt. Dick Fuller, sprong als laatste en werd door een boerenman verborgen gehouden en ’s avonds door deze achterop de fiets over een afstand van een kilometer of 8 naar het huis van de familie Bus aan de Werkhorst gebracht. Hij kon daar 14 dagen blijven. Koerierster Nel Stefes ontfermde zich de weken erna over deze 2e piloot. Als dank gaf Fuller de koerierster zijn dienstpistool, een Smith & Wesson 11 mm, en dat pistool is nog steeds in ons bezit.

Op het schuiladres bij Bus kreeg Fuller meteen burgerkleren en zijn nieuwe naam werd Jan de Wit, een naam die hij redelijk kon uitspreken. Zijn volgende adres werd het postkantoor (met woonhuis) in Staphorst, een adres waar alles mogelijk was. Maar hier werd het weldra te gevaarlijk en koerierster Nel Stefes bracht hem naar een afgelegen adres in het buitengebied. Hier kon hij overdag af en toe naar buiten en probeerde hij schaatsen te leren. De koerierster fietste in die tijd wel 100 km op een dag en kwam bijna dagelijks in Zwolle. In Zwolle hoorde zij dat er een kans was de piloot door de linies te brengen. Na zeven weken was het eindelijk zo ver.
Een citaat uit een naoorlogs verslag:
Per fiets in de sneeuw, werd ’s middags de tocht naar Zwolle gemaakt. De piloot (24) fietste moeilijk, was dit niet gewoon en vaak moest de koerierster (26) hem duwen. Hij had een politiebroek aan en een leren jas. De politiepet stopten ze maar weg. Op het adres aangekomen, een slagerij en de winkel vol mensen, gingen ze naar boven. Helaas kwamen de mensen die de piloot op zouden halen niet opdagen. De piloot kon daar wel blijven, maar de koerierster moest voor spertijd terug zijn op het schuiladres, weer ca. 20 km terugfietsen. De volgende dag is zij teruggegaan naar Zwolle om zich van de goede afloop te verzekeren. De piloot werd goed verborgen en de koerierster heeft hem daarna niet meer gezien.
Via verschillende adressen kwam hij uiteindelijk in Zelhem terecht waar hij de bevrijding meemaakte. Daarna vertrok hij zo snel mogelijk via Engeland weer naar Californië waar hij in juni 1945 trouwde. Roel ter Heide heeft hem daar in het jaar 2000 bezocht. Fuller kende alle namen van zijn redders nog en sprak nogmaals zijn grote bewondering uit voor de koerierster.
Mijn persoonlijke band met dit verhaal is, dat de ouders van de piloot na de oorlog speelgoed en babykleren voor mij hebben opgestuurd.


Smith & Wesson pistool van piloot Dick Fuller.
(Fotoarchief familie Ter Heide)


Dick Fuller en Ton Koch.
(Fotoarchief familie Ter Heide)


Wapendropping in maart 1945 in Boswachterij Staphorst
In de laatste maanden van de oorlog raakte het verzet steeds meer georganiseerd en de vijand werd steeds meedogenlozer. Bij de strijd in de lucht kregen de geallieerden volledig de overhand. Door middel van wapendroppings werd het verzet van wapens, munitie, zendapparatuur en levensmiddelen voorzien. In maart 1945 was het zo ver dat de KP Staphorst een dropping tegemoet kon zien. Deze was aangevraagd door een soort hoofdkwartier van het verzet in Zwolle. Datum en tijd werden aangekondigd door een codebericht via ‘Radio Oranje’. In dit geval was de code: ‘Bericht voor Lange Jan: De bonnen worden thuisbezorgd’. De locatie voor de dropping: een heideveld in de Boswachterij Staphorst (niet ver van het bivak van de verzetsgroep). Datum: 27 maart 1945 om 23.00 uur. Het terrein werd gemarkeerd met 3 witte en één rode lamp in L-vorm (met autolampen en accu’s). De groep bestond uit 9 mensen en een toegevoegde radioman voor het contact met de vliegtuigen via morse. Alles was in gereedheid en het vliegtuig kwam over, maar helaas werd er niets gedropt. De volgende dag deed de koerierster verslag op het hoofdkwartier. Daar werd duidelijk dat de gecodeerde letter een K had moeten zijn en niet een L. Dus moest er gewacht worden op een nieuw bericht van Radio Oranje. Twee dagen later kwam dit bericht met een kleine aanpassing: ‘De twee bonnen worden thuisbezorgd’, een teken dat het om twee vliegtuigen zou gaan. De volgende dag, Goede Vrijdag 31 maart, was het zo ver. Om 23.00 uur was alles in gereedheid. Maar het weer was verslechterd, droog maar zwaar bewolkt dus geen maan en wel een harde wind. Op de afgesproken tijd kwam de viermotorige bommenwerper over en deed eerst ter controle een rondje. Daarna werd de lading gelost, dwars op de wind, onder het dof knallende geluid van zich openende parachutes. Een deel van de parachutes kwam in het bos terecht. Binnen enkele minuten kwam het 2e vliegtuig aangestormd, ook dwars op de wind en die lading werd meteen gelost. De meer dan 50 containers moesten voor het ochtendgloren worden geborgen en verstopt en de rode, groene en blauwe parachutes moeten worden ingenomen. Dat was hard werken voor de groep. Gelukkig kon hiervoor tevoren een paard en wagen worden geleend om het vervoer te bespoedigen. De meeste containers waren 2 meter lang en 0.6 meter breed. De mannen waren verbijsterd over de inhoud. Geweren, revolvers en zwaardere wapens, springstof, munitie en gebruiksaanwijzingen. Er was zelfs een geallieerd uniform bij en een kogelvrij vest. Verder voedsel, koffie, chocola en rookwaren en radiotoestellen in een mand. Eén container had voor de landing zijn bodem verloren. Geweren en bajonetten lagen verspreid in het bos en sommige granaten waren al spontaan tot ontploffing gekomen. Een luisterpost van de Duitsers op 3 km afstand hoorde kennelijk niets want de hele operatie verliep vlekkeloos.

Herdenkingskruisen in de Punthorst.
(Foto Rudi ter Heide)

De commandant van de verzetsgroep had het beter gevonden dat de koerierster niet deelnam aan het bergen van de dropping-spullen omdat zij én de enige koerier was én een zeer belangrijke rol had. Daar dacht koerierster Nel zelf anders over. Wetend van tijd en plaats had zij een veilige plek gezocht om de operatie te volgen. Ze vond het machtig die vliegtuigen zo laag over te zien komen.
De parachutes werden bewaard en er werden jurken en nachtgewaden van gemaakt maar ook werden er een aantal dagen later slachtoffers in begraven. Eén blauwe parachute was groter en had dwars gestikte naden om een zwaardere last te kunnen dragen. Hier hingen 4 radiozenders onder. Deze parachute kon niet worden gebruikt om kleding van te maken. Deze bleef tot de dag van vandaag in onze familie en werd jaarlijks uitgevouwen en ‘opgelaten’ om te luchten tot grote hilariteit van de buurtbewoners in de Haveltermade. Later is de parachute een aantal jaren uitgeleend aan het ’40-’45 Museum in Hengelo (Gld.) maar inmiddels is hij weer terug in de familie.


Operatie Amherst
Op 7-8 april 1945 werden 700 Franse para’s in Noord-Nederland gedropt. Deze actie om de weg te banen voor de Canadese bevrijders staat bekend als Operatie Amherst. Van deze parachutisten kwamen er 45 op een verkeerde plek terecht door oud kaartmateriaal. Zij landden tussen Zwolle en Meppel. De komst van deze Fransen zorgde voor een kettingreactie aan gebeurtenissen rond het Staphorster bos, waarbij 8 Duitsgezinde Nederlanders, 1 Fransman en 1 Nederlandse verzetsman sneuvelden. Ter nagedachtenis van de twee laatstgenoemden staan kruisen langs de Dekkersweg in de Punthorst. Deze dag, 8 april1945, staat in Staphorst bekend als ‘Zwarte Zondag’.
Over Operatie Amherst zijn in voorjaar van 2020 twee boeken verschenen: ‘De laatste sprong’ door G.J. Westhoff en ‘Franse para’s in Drenthe, 8-12 april1945’ door Harold de Jong.

Een opvallend feit bij de bovenstaande verhalen is dat met alle betrokkenen ook na de oorlog en vooral vanuit Meppel contact is gebleven. Zowel met de Fransen, als met de Polen en de Amerikanen. De voormalige verzetsgroep bleef regelmatig bij elkaar komen, meestal in Meppel en men bezocht jaarlijks de onderduikadressen.
Met het overlijden van Roelof ter Heide in 2016 ging het laatste lid van de verzetsgroep heen. Mede vanwege de herdenking dit jaar van ‘75 jaar Bevrijding’ neemt het enthousiasme bij de 2e generatie toe om deze herinneringen levend te houden.

Nel Stefes (1918 - 1998) ontving na de oorlog oorkondes van Generaal Eisenhower, van maarschalk Tedder en van de RAF Escaping Society. Ook kreeg zij een Frans ‘Diplôme d’Honneur’. En natuurlijk diverse Nederlandse onderscheidingen, waaronder het verzetsherdenkingskruis uitgereikt door Prins Bernhard persoonlijk. Zij was en is voor velen een heldin.

Het hondje van Van Wijnen
De laatste periode van de oorlog had Meppel te maken met de beruchte en als sadistisch omschreven politiechef kapitein Van Wijnen, lid van de Germaanse SS. Deze man zag er niet tegenop mensen te executeren in het kader van de Silbertanne moorden en heeft ook zelf een aanslag overleefd. Hij woonde aan de Stationsweg. Kort voor de bevrijding vluchtte hij naar Duitsland en zijn vrouw en kinderen werden gevangen gezet. Deze man was één van de weinigen waarvoor Nel Stefes echt bang was. Zijn naam viel later geregeld bij gesprekken over de oorlog.

Citaat uit een interview met Nel Stefes uit 1969:
‘Op Bevrijdingsdag in Meppel, 13 april 1945, kwam bij de familie Stefes de mededeling dat bij het huis van Van Wijnen zijn hond jankend voor de deur lag. Ontroostbaar. De familie Stefes heeft zich over de hond ontfermd en deze kreeg omdat het feest was een voor hem onbekende kleur (oranje) strik om de hals. Zeker nog een jaar of 8 is deze hond het huisdier geweest van de wel heel anders gezinde familie Stefes.’



De schrijver van dit verhaal, Rudi ter Heide, is de oudste zoon van Nel en Roelof ter Heide en woont tegenwoordig in Apeldoorn. Hij voelt zich erg betrokken bij de activiteiten van zijn ouders in het verzet destijds. Hij heeft over dit onderwerp ook een artikel voor het blad van de historische vereniging Staphorst geschreven.


Het ‘foute hondje’, geadopteerd door de familie Stefes.
(Fotoarchief familie Ter Heide)


Stichting Oud Meppel

De Stichting Oud Meppel heeft als doelstelling het wekken van belangstelling voor Meppels verleden en het behoud van overblijfselen daaruit.
Donateurs steunen de doelstelling, ontvangen vier maal per jaar het blad Oud Meppel en hebben tegen een gereduceerde prijs toegang tot de jaarlijkse dia(beamer) voorstellingen.

De donateursbijdrage is vastgesteld (bij automatische afschrijving) op minimaal 22 euro per jaar.
U kunt u opgeven als donateur op e-mail jege@ziggo.nl of bij ons centrum, Sluisgracht 21/22, 7941 BW Meppel, tel. 0522-240951








Schuiftrompettenpret
John Beringen

Enige tijd geleden herlas ik het boek „Stampij om een schuiftrompet”. Waarlijk een hoogst hilarisch werk. Willem heeft hiervan indertijd trouwens een gesigneerd exemplaar aan Wim Kolstee overhandigd met excuses voor het feit deze in dat verhaal zo vaak op zijn hoofd werd gemept, maar dit even terzijde. Ik weet niet hoe het met anderen gesteld is, maar als ik een Bob Evers herlees, lig ik iedere keer opnieuw in een deuk ook al weet ik al precies hoe het verhaal verder gaat en eindigt. Een ander punt is dat er in zo’n situatie steevast persoonlijke herinneringen naar boven komen. In mijn geval dus pret met/om schuiftrompetten.

De eerste herinnering dateert van niet zo lang geleden. Zoals eenieder weet, schafte onze hoofdredacteur Roger Schenk een jaar of wat geleden een schuiftrompet aan. Leuk! Ik was op bezoek bij hem en wilde natuurlijk proberen om daarmee een stukje muziek ten gehore te brengen. Het leek zo makkelijk... Ik slaagde er daadwerkelijk in om er enig geluid uit te krijgen. En hoe dat klonk? Laat ik het niet mooier maken dan het is en volstaan met de mededeling dat het goed is dat het huis van Roger niet gehorig is, anders had de buurman hoogstwaarschijnlijk gedacht dat we bezig waren om een schorre eend te martelen: zo klonk het dus! Wat dat aangaat, kan ik me levendig indenken wat Bob zo ongeveer gedacht moet hebben toen hij in de trein naar Amsterdam eveneens probeerde om een deuntje te spelen op een schuiftrompet („Stampij”, blz. 27). Ik vermoed dat Willem ook ooit heeft geprobeerd om een stukje te blazen op een schuiftrompet en met de scène in de trein gewoon een persoonlijke ervaring heeft opgetekend. Ik kan het bevestigen: als je er niets van kunt, dan bak je er (duidelijk hoorbaar) ook geen ene spat van.

De andere herinnering is minder recent. We praten over 1998. En hiervoor moet ik een inleiding weergeven om het hilarische aspect goed uit de verf te laten komen. In die dagen hadden wij in Wijk bij Duurstede het theater „Rondeel”. Dat was een heel klein onderkomen; een zogenaamd „huiskamertheater”; die zijn overigens niet zo zeldzaam. Youp van ’t Hek typeerde dit soort minischouwburgen met de kreet: „Je kunt de achterste rij een hand geven.”
Nu had ik in de jaren ’80 bij de Doornse toneelvereniging in een aantal stukken gespeeld. Op zeker moment zaten ze ernstig met de handen in het haar omdat een vrouw, die een kleine rol had in het tweede bedrijf, was uitgevallen. En dat was ook nog eens vrij kort voor de uitvoering. Carla had altijd vreselijk genoten van die vrolijke stukken en zo kon het gebeuren dat men aan haar vroeg of zij alsjeblieft dat rolletje voor haar rekening wilde nemen. Dat wilde ze wel. Ze had de tekst snel in het hoofd en met de nodige aanwijzingen tijdens de repetities zag het er heel goed uit. En ik kan niet anders zeggen: ze deed het fantastisch op de uitvoering.
Terug naar 1998. In theater Rondeel werd datzelfde stuk gespeeld door de Wijkse toneelvereniging. Carla wilde daar graag naar toe. Nou wist ze dat ik zelf heel graag meespeel in een stuk, maar dat ik het stomvervelend vind om er naar te kijken zodat ze besloot om samen met haar hartsvriendin Annemiek daar naartoe te gaan (dat was de overbuurvrouw die een paar huizen verderop bij ons in de straat woonde). Op die bewuste avond zat ik boven in mijn werkkamer te schrijven. Tegen een uur of elf hoorde ik dat Carla en Annemiek binnenkwamen. Het gegiebel en het gekraai was niet van de lucht zodat ik naar beneden ging en informeerde of het stuk zo leuk was geweest.
„Nee,” luidde het tweestemmig.
Ik weet niet hoe ik toen gekeken heb, maar afgaande op het gegier van de twee vrouwen dat daarop volgde, moet ik op dat moment een bijzonder schaapachtige gelaatsuitdrukking hebben getoond. Het mag duidelijk zijn dat ik er even niets van snapte. Met horten en stoten vertelden ze wat er zo amusant was geweest. Ten eerste was het podium ongeveer 40 centimeter hoog. Carla en Annemiek hadden vooraan gezeten zodat ze bijna met de neus OP het podium zaten. Verder stond er naast het „podium”, duidelijk in het zicht, een tafel waarop de benodigde attributen lagen uitgestald. Daarnaast was er geen sprake van coulissen of een decor, zodat je regelmatig in de deuropening in de zijwand een hoofd zag verschijnen. Dat behoorde dan toe aan een speler of speelster die even loerde of hij of zij al op moest. En zo volgden er nog wat meer technische en praktische details die stevig op de lachspieren hadden gewerkt. Annemiek besloot met de opmerking: „Als je daar vooraan zit en er treedt een fanfare op met een schuiftrompet dan moet je het stuk heel goed kennen zodat je op tijd weg kunt duiken om te voorkomen dat je een tik met die schuif tegen je hoofd krijgt.” Een prachtige hyperbool die niet had misstaan in een boek van Willem! Die Annemiek toch… (overleden in 1999).





Trombonetroebelen
Roger Schenk

Tja, die titel van deel 26, hè? Dan hebben we het ditmaal nog niet eens over de foutieve spelling van het woord stampei, hetgeen voor mij een tot op de dag van vandaag niet genezen jeugdtrauma opleverde: in 1975 kregen wij vlak voor de zomervakantie het laatste dictee van klas 5 van de lagere school. Geen verhaal, maar 40 (of 50?) moeilijke woorden; en omdat het toch het laatste dictee van het schooljaar was, beloofde de inmiddels al weer jaren geleden overleden meester Krewinkel ons dat degene die ze alle 40 (of 50?) goed had, voor deze ene keer een 11 zou krijgen i.p.v. een 10. En je kreeg het in die tijd nog niet bepaald cadeau, dus het waren écht moeilijke woorden. Eén ervan was het woord stampei, mijn enige fout ... Hoe zou dát nou toch komen?
Bedankt Willem! Daar ging mijn enige kans op een 11!
Nee, in dit kader wil ik het hebben over het laatste deel van de titel: het is natuurlijk uiterst onwaarschijnlijk dat een jazzorkest gebruik maakt van een schuiftrompet; de heer Kolstee (en al die anderen) bespeelden natuurlijk de trombone. In het dagelijkse spraakgebruik worden deze twee namen vrolijk door elkaar gebruikt, maar het zijn toch echt twee verschillende instrumenten, zoals Bert Brandsma in Nieuwsbrief 48 al kort aanstipte. De Italiaanse naam van een schuiftrompet is tromba a tirarsi, hetgeen mogelijk heeft bijgedragen aan het door elkaar halen van beide instrumenten.
Om de verwarring nog een graadje erger te maken, circuleert er onder de fanatiekste Bob Evers-fans ook nog het woord schuiftrombuin, een op de laatste pagina van „Stampij (sic! snik!) om een schuiftrompet” magistraal door Willem gemunt neologisme.

De schuiftrompet is een variant van de gewone trompet, waarbij het verschil in buislengte – en daarmee in toon – door een schuif wordt veroorzaakt; bij een gewone trompet wordt dat verschil in toon bewerkstelligd door ventielen; omdat de gewone trompet echter een vaste buislengte heeft, is het bereik van de schuiftrompet groter. Zij heeft zich, vermoedelijk al in de late Middeleeuwen, ontwikkeld uit de krijgstrompet; een eerste beschrijving vinden we mogelijk in 1487 bij Johannes Tinctoris (d.i. Jean Teinturier), „De inventione et usu musicae”, die een duidelijk verschil maakt tussen de trompet van de minstreel, bedoeld om dansen te begeleiden, maar ook in de kerk tijdens religieuze feesten, en de krijgstrompet.
In de Renaissance wordt het instrument doorontwikkeld en veelvuldig gebruikt, maar daarna raakt het in onbruik om ten slotte vrijwel geheel te verdwijnen. Het basisprincipe van de schuiftrompet is dat de verlengde insteekhuls van het mondstuk met één hand op de lippen wordt gehouden, terwijl de buis van het instrument zelf met de andere hand over deze huls wordt getrokken. Dit maakte het mogelijk om de toon te variëren, maar omdat de drukopbouw te weinig massa had, was het instrument lastig te beheersen; bovendien moest de hand van de musicus dubbel zoveel bewegingen maken als die van de hedendaagse trombonist. Na de uitvinding van het ventiel door Heinrich Stölzel in 1813 (verbeterde versie door François Périnet in 1838) verloor het instrument geheel aan betekenis. Moderne reconstructies – o.a. door Curt Sachs in 1950 – van de schuiftrompet zijn vooral gebaseerd op afbeeldingen van het instrument, omdat er hoegenaamd geen exemplaren uit vroegere tijden zijn overgebleven.

De trombone – het Italiaanse woord trombone betekent niets meer of minder dan een grote trompet – daarentegen maakt gebruik van een U-vormige schuif. Het bestaan van dit instrument, dat ook tegenwoordig nog gebruik wordt, is al vóór 1490 bewezen en lijkt een nieuwere variant van de schuiftrompet. Omdat de schuif de lengte van de totale buis waardoor de lucht tussen het mondstuk en de beker wordt geblazen natuurlijk enorm vergroot, kan de trombone alle noten van de toonladder spelen: in de verst uitgeschoven positie is de lengte van de buis zowat anderhalf keer zo groot als in de meest ingeschoven stand. Het op deze wijze voortgebrachte geluid heeft een lange golflengte en is dus laag; door de schuif in te trekken ontstaat er een kortere golflengte en wordt de toon hoger. Van alle op die manier mogelijke schuifposities worden er doorgaans zeven gebruikt, die overeenkomen met zeven opeenvolgende halve tonen.
De trombone werd aanvankelijk weinig gebruikt, omdat men blijkbaar een voorkeur had voor de schuiftrompet. Schütz, Johann Sebastian Bach, von Gluck, Händel en Mozart hebben het instrument echter populairder gemaakt dan de schuiftrompet, die hoe langer hoe meer naar de achtergrond werd gedrongen tot zij uiteindelijk helemaal van het toneel verdween.
In de 20e eeuw werden talrijke vernieuwingen doorgevoerd: er werden nieuwe materialen toegepast, de doorsnede van mondstuk, boring en beker nam toe en er werden dempers ontwikkeld. Er bestaan inmiddels acht soorten trombone, waarvan doorgaans alleen de tenortrombone en de bastrombone worden gebruikt. In alle soorten blaasmuziek, van complete symfonie-orkesten, via mars- en militaire kapellen, brass bands tot blaasensembles en zelfs aparte trombonetrio’s of -kwartetten. Wie ooit de kans krijgt om een Bersaglieri-kapel te aanschouwen, moet die vooral met beide handen aangrijpen: niet alleen de helmen met hanenveren – bekend van Captain Bertorelli uit ’Allo ’allo – maar vooral de gewoonte om rennend hun instrumenten te bespelen zien er indrukwekkend (sommige mensen zouden spreken van lachwekkend) uit, zeker als er een aantal trombones bij betrokken is.
Inmiddels is de trombone natuurlijk ook niet meer weg te denken bij de jazz, de swing, de salsa en de ska; beroemde Amerikaanse trombonisten zijn de uit de Bob Evers-serie bekende Jack Teagarden, Tommy Dorsey en Glenn Miller, maar ook mensen als Kid Ory, Ted Heath, Al Gray, Curtis Fuller, Billy Eckstine – net als Bob afkomstig uit Pittsburgh/Pa. –, „Pee Wee” Hunt en Carl Fontana, die onze geliefde serie helaas niet gehaald hebben. Wie de serie wel gehaald hebben, zijn de Europese trombonisten Chris Barber en Wim Kolstee; toen de Dutch Swing College Band in 1959 professioneel werd, verliet Kolstee de band en werd hij vervangen door Dick Kaart, die het tot aan zijn dood in 1985 precies 25 jaar in de band volhield; hij werd op zijn beurt opgevolgd door Bert Boeren, later door George Kaatee en nog later door Andy Bruce, de huidige trombonist.
In de discomuziek herinneren wij ons misschien vooral Louis „Lui Lui” Satterfield, trombonist van de Phenix Horns, het koperblazersensemble van Earth, Wind & Fire; of anders wel Meco, die in 1977 een megahit had met zijn disco-versie van „Star Wars”. Omdat de trombone noch in de jazz noch in andere soorten muziek ooit het voornaamste instrument is geweest, werken veel bands met studiomuzikanten, zoals Michael Davis, die trombone speelde bij o.a. Bob Dylan, Michael Jackson, Paul Simon, Sting, James Taylor, Jay Z, Aerosmith en last but not least natuurlijk the Rolling Stones.

Een schuiftrompet (moderne reconstructie)


Schilderij van Robert William Buss, „The musical bore”.

Het schilderij uit 1839 laat een nogal breed gebouwde trombonist zien, die zijn instrument om half drie in de nacht zit te bespelen; dit valt zo te zien niet erg in de smaak bij zijn buren of huisgenoten die boos op de klok wijzen. Ook Georg Friedrich Händel, toch een van de componisten die bij heeft gedragen aan de populariteit van de trombone, kijkt op het schilderij niet echt alsof hij geniet van de klanken die onze dikbuikige musicus aan het instrument weet te ontlokken.


Een (tenor)trombone







Schuift … en gij zult geschoven worden
Frank Engelen

Schuiftrompet² is eigenlijk wel één van de mooiste verhalen als het gaat over filmisch en humoristisch schrijven. Hier is Willem op zijn best. Natuurlijk ontbreken de hilarische scènes in zijn andere verhalen ook zeker niet. Zo is er de droge, zich schijnbaar op wieltjes voortbewegende Sarie in „Nummerbord”, de invasie van de „Engelse Vrachtboot” door een club schatjagers onder wie een dame die wel eens een mannenonderbroek heeft mogen aanschouwen, de stunts o.a. met een in- en uitschuifbare giraffennek in „Toeristenhotel”, nou ja, de echte fan weet ze feilloos te vinden.
Dus Willem was eigenlijk toch wel op zijn best als hij filmische scènes schreef. Sommige verhalen zijn gewoon één lange slapstick. Bijvoorbeeld de Motorboot-trilogie, waar Schol in een bomkrater viel. („Ik ben smerig. Ik ben enorm smerig. Ik ben kolossááál smerig”) en Lottie door haar echtgenoot de Kapitein ³) niet echt meer tevreden gehouden werd in de echtelijke sponde, omdat ze klaarblijkelijk kind aan huis was in theesalon Formosa. Ze kende immers de discrete achteruitgang! En we weten nu dat er dames waren die naar Formosa gingen om jongeheren voor geld te laten zingen, lees: om er voor geld een jongeherenavontuurtje mee te beleven. Die dames verdwenen dan met hun jongeheer discreet achter zich aan à la Jan en Lotte, via de achteruitgang van het restaurant.
Dit soort verborgen humor ging uiteraard totaal aan je voorbij als jong lezertje. Je snapte het pas als gevorderde lezer, if ever.

Het begint al met een telefoongesprek tussen Willem en Schilperoort. Die laatste had een avontuur tegoed, mits de jongens van tevoren zouden weten dat er een avontuur aan zat te komen natuurlijk: Uit „Vliegtuigsmokkel”:

„Maar wij weten het bijna nooit van tevoren als we wat gaan beleven.” „Maar als je het nou wèl weet.”
Jan aarzelde. Dan zei hij:
„Laten we een ruiltje maken. Als WIJ een keer mee mogen met een jazz-orkest. Niet in de zaal, maar met het orkest mee in de auto’s en achter het toneel.”

En dan begint „Schuiftrompet”. Met verrassende telefoongesprekken, eerst een tussen meneer van der Heide en Peter Schilperoort. Schilperoort stelt dat hij een avontuur tegoed heeft. Dat kan kloppen. Maar ja, de jongens weten niet van tevoren of er een avontuur zit aan te komen. Maar Schilperoort en van der Heide gaan er gewoon a priori vanuit dat dat avontuur er vanzelf komt, als de jongens iets raars doen, zoals met een jazz-orkest meegaan om een paar plaatopnames mee te maken. Willem zag het blijkbaar niet zitten om tijdens een lopend avontuur de DSC-band op te voeren. Nee, meteen van acquit af het orkest laten optreden! Orkest + jongens = avontuur. Geniaal om vervolgens die plaatopnames in het honderd te laten lopen, om zo een situatie te creëren waarin werkelijk álles misgaat!

Een op het eerste gezicht merkwaardig stukje is wel dit:

„Wat heeft deze dure kledij te betekenen?”
De heren Roos, Prins en Evers bekeken elkaar.
„Wij eh ... Wij wilden er een beetje netjes uitzien.”
„Noem je dat een béétje netjes? Jullie zien er uit of je op weg bent naar een ouderavond.”
Daar zat iets in. De heren avonturiers, die anders bij voorkeur gekleed gingen in truien, sleetse skibroeken, tochtige windjakken of dumpshirts liepen er nu bij als een driemans modeshow, compleet met Daksbroeken, juchtleren schoenen, Orlon shirts en hier en daar een natuurzijden das.
„En wat zit er in die koffertjes?”
De heren keken wat verlegen naar de drie kleine, keurige reiskoffertjes.
„Eh ... wat schone shirts en zo.”

Da’s gek. De jongens gingen met het orkest mee om mee te maken hoe plaatopnames gingen. Maar ze waren gekleed – en nota bene vergezeld van reservekleding in keurige reiskoffertjes! – of ze naar een uitvoering gingen van het Concertgebouworkest in paleis Soestdijk. Dit is helemaal niet des jongens, dat zegt Willem ook zelf. Waarom dan deze feestkledij? Nou, omdat ze zich terdege hadden voorbereid, in die dag die ze daar nog de tijd voor hadden. De orkestleden zagen er ook uit om door een ringetje te halen: The-House-of-England-kledij, Engelse sportpetten, kameelharen jassen, in Parijs aangeschafte handschoenen en door een goede kleermaker vervaardigde kostuums. Kesber draagt een hoed met een zijden band en een lavendelkleurige das en er wordt gefunshopt voor nieuwe sokken. Blijkbaar wilden de jongens niet uit de toon vallen, maar dit wordt pas later duidelijk als de kledij van de orkestleden beschreven wordt.

„Kom jongens – laten we nu eerst maken dat we in die wachtkamer komen. Ik voel me hier als een Kat onder een Heet Zinken Dak.”

Geniaal gevonden. Want hier wordt gerefereerd (waarschijnlijk door Schilperoort) aan de uitdrukking like a cat on a hot tin roof. Dat betekent zoiets als geagiteerd zijn, rusteloos, angstig. Dit was ook de titel van een toneelstuk van Tennessee Williams. Het gaat over een familie die bijeenkomt in een landhuis. Ingrediënten: seks, drugs, dood, alcoholisme, zelfmoord, vreemdgaan, hysterie, gejokkebrok, enfin. Zó erg zal het niet geweest zijn bij het DSC, maar toch wordt er hier wel het nodige gefantaseerd, een stevig potje op schedels en kaken gemept en zelfs een eerzame brandwacht wordt mishandeld. Kat onder een heet zinken dak dus … Geniale sfeerzetting van de Meester!
Kesber wordt voor de gek gehouden met zijn spoorkaartje en deze grap wordt ook alweer meesterlijk beschreven, als één grote slapstick. Kesber die met zijn lichtgrijs flanellen zomerkostuum over de smerige treinvloer kruipt en op zijn vingers wordt getrapt, neemt wraak door een schuif te verwisselen en dat is de opmaat tot het hele avontuur. De ene hilarische scène is nog niet voorbij, of de volgende dient zich al aan. Te veel om hier overal op in te gaan; onnodig ook, want we hebben allemaal dit boek toch tig keer gelezen, of niet dan.

Het was warm. Niet zo’n beetje warm, maar echt warm. Nou speelt het avontuur in augustus 1955. Dat was een gemiddelde maand, qua weer. Lekker zomerweertje, bijna de hele maand. Maar op 22 augustus was het heet. De Bilt tikte 30,5 graden aan en in Vlissingen, waar je de dag ervóór gekookte kreeft uit zee kon vissen, was het een respectabele 29,1 graden. Dus we mogen aannemen dat het avontuur op maandag 22 augustus speelt. En dat is maar drie weken voor het beroemde afscheidsconcert van het DSC in het Kurhaus in Scheveningen. Waar Schilperoort afscheid nam van Wybe Buma, Wim Kolstee, Dim Kesber, Joop Schrier, Arie Ligthart, Bob van Oven en André Westendorp. En waar Jan Morks (in de HC Marks genoemd; in de pockets is het verbeterd) als vervanger van Schilperoort werd voorgesteld. Hij mocht zelfs een nummertje meeblazen.
Dat Morks in het avontuur niet optrad, doet Willem af door hem ziek te melden. Maar het is bekend dat Schilperoort en Morks niet met elkaar door één deur konden en dus werd klarinettist Morks in het echie pas op 13 september definitief toegevoegd aan het DSC, toen Schilperoort wegging. Morks toch laten optreden in het avontuur was onmogelijk, hij zou een te grote stoorzender zijn geweest en bovendien was hij nog niet eens lid van het DSC.
In de HC staat het volgende:

daar staat, ietwat wijdbeens, uitkijkend door een open raampje de leider van het orkest, Joop Schrier.

Maar neen. Schilperoort deed het orkest pas drie weken later over aan Schrier. Vreemd genoeg probeert Willem (of De Eekhoorn?) dit te verbeteren in de pocket:

... de man die tóén leider was van het orkest ...

Dit is onzin. Schilperoort was de onbetwiste leider en Schrier werd het pas toen Schilperoort weg was. Dus wat Willem (of De Eekhoorn?) bezield heeft met deze verbetering, Joost mag het weten. Hij had gewoon „de leider van het orkest” moeten schrappen.

De Fransman

Arie probeert de Fransoos in de trein erin te laten lopen:

... Toen Arie tenslotte met een zwaar kaliber pong brutaalweg beweerde dat Sydney Bechet een van ’s werelds grootste saxophonisten was, volgde daar helemaal geen protest op ...

Terecht. Want Bechet (die toevallig ten tijde van dit avontuur in Parijs woonde) speelde, gelijk Schilperoort, allerlei instrumenten, maar meestal saxofoon en klarinet. Daarom heeft Willem (of De Eekhoorn?) er in de pocket vibrafonisten van gemaakt. Maar misschien had het orkest in Parijs zelfs wel een optreden gehad met Bechet op de klarinet, want klarinettist Schilperoort was aan het bijbeunen in Vlissingen...

Huiswerk

Hier volgt een huiswerkopdracht en bepaald geen onprettige. Lees de mooiste scène, de mooiste grap, het geniaalste stukkie ooit door Willem gewrocht. Men leze als opdracht: „Stampij om een schuiftrompet”, HC blz. 60 t/m 64. Waarin dit pesterijtje van Arie als een prelude wordt neergezet:

... „Ik heb besteld: een halve koude kip met sla en een bak ijs met ananas na. Is dat niks voor jou?” ...

Even later:

... „Ik wilde graag bestellen: een halve koude kip met een bak sla” ...

Pesterijtje van Arie. Zegt dat hij al besteld heeft, maar dat is niet waar. Het was alleen maar om Jan op stang te jagen. Waarop Jan een Chocomel bestelt omdat daar meer voeding in zit...

Zo. Vanaf nu is iedere lezer van dit stukkie afgehaakt en zit tot over de oortjes in „Schuiftrompet”. Onnodig verder te gaan. Maar voor de volhouders nog één ding.
Rita Reys, in het voorprogramma met eigen begeleiding, was niet zo erg tekstvast. Want op blz. 177 HC zingt ze:

„It was just one of those things
just one of those crazy flings;
a trip to the moon on gossamer wings ...”

Maar de tekst van Cole Porter gaat zo:

It was just one of those things
Just one of those crazy flings
One of those bells that now and then rings
Just one of those things
It was just one of those nights
Just one of those fabulous flights
A trip to the moon on gossamer wings
Just one of those things


²

De hoofdrol in dit boek wordt eigenlijk gespeeld door een trombone, wat een heel ander instrument is dan een schuiftrompet. Die laatste is vrij zeldzaam, Bach heeft hem wel eens gebruikt o.a. in zijn Cantate 77. Maar in de volksmond wordt de aanduiding schuiftrompet vaak voor een trombone gebruikt. En schuiftrompet allitereert mooi met „stampij” (kabaal, herrie, drukte maken.) Dus het zij Willem vergeven en het was bovendien o.a. de oorzaak van bovenstaande bijdrage van jongetje Schenk.

³

Waarover een volgende keer meer.







„Wie koude kip eet met ijs en ananas na, heeft vanzelf feest.”
Receptenboek van een bolronde Bourgondiër (1)

Roger Schenk

Het citaat uit „Stampij om een schuiftrompet” kennen wij natuurlijk allemaal; de zin is typerend voor het levensgevoel van jongeheer Roos uit Amsterdam. Maar wat stond er nou verder in het receptenboek van de rolronde, sproetige smulpaap (en zijn beduidend minder genietende kornuiten)?
De meest monsterlijke smulpartij, die zomaar een inspiratiebron voor Marco Ferreri’s film „La grande abbuffata” had kunnen zijn, treffen we aan in „Kunstgrepen met kunstschatten”: in het verlaten huis van Kresse aan de Amsterdamse Koningslaan treffen de drie vrienden gekookte kip in blik, roomkaas, gember, ananas, paling in gelei, een blik peren op sap en een kist Coca-Cola aan; Arie ontfermt zich over de kip, maar Bob mixt ananas, peren, stukken gember en likken aardbeienjam tot een door hem vruchtensalade genoemde substantie. Het in de trommel aangetroffen brood wordt genegeerd, dus we mogen ervan uitgaan dat Jan de roomkaas en de paling en waarschijnlijk ook de bijbehorende gelei soldaat maakt. Deze smulpartij valt moeilijk te overtreffen, zelfs niet door alles wat een Arie Roos in de loop der serie zoal heeft weg gegraasd. Dat is ook een behoorlijke hoeveelheid voedsel, hoor: veel te veel voor één Nieuwsbrief. Laten we de zaak eens even pijnlijk nauwkeurig en vooral chronologisch bekijken. Een overzicht van alle voedsel en drank is dringend noodzakelijk. Wat aan het begin van de serie vooral opvalt, is de enorme massa tabak die in vrijwel al z’n verschijningsvormen (sigaret, sigaar, shag, pijp en pruim) wordt verstouwd, voor mij reden om ook andere genotmiddelen dan voedsel en drank in dit overzicht op te nemen. Geheel in overeenstemming met de wereldwijd geldende gewoonte neemt ook het tabaksgebruik in de loop van de serie af.
We beginnen het receptenboek van een bolronde Bourgondiër met de eerste decade van de serie; zoals Willy van der Heide nog even warm moet lopen met schrijven, moet Arie Roos ditzelfde duidelijk nog even doen met eten, want in de eerste tien delen is Arie’s eetgedrag nog niet eens zo uitgesproken uitbundig:

Avonturen in de Stille Zuidzee” (1e druk, 1950) :
Aan boord van de „Esperanza” worden we alleen getuige van de eerste maaltijd van de jongens aan boord: witbrood, boter, Edammer kaas en jam, waarbij koffie wordt gedronken (p. 11). De kok houdt de jongens voor de gek door te beweren dat dit hun laatste volledige maaltijd aan boord zal zijn, maar dat is natuurlijk niet waar. Wat er verder op het menu staat, weten we niet, maar op p. 12 beweert de kok dat hij aardappelen moet schillen, dus die staan sowieso op het menu; het gekke is dat de kombuis al vol hangt met heerlijke etensgeuren op het moment dat de jongens deze binnen stappen. De kok rolt en rookt een sigaret (p. 9); het restant gooit hij in de kolenbak en begint meteen een nieuwe te rollen (p. 12), net als op pagina 15 en 16. Tijdens zijn verhaal drinkt hij koffie (p. 12). Ook als hij later op last van de kapitein de jongens naar hun hut moet begeleiden, rookt hij een sigaret (p. 49). Het vreemde is dat in de hardcover-edities cigaret en sigaret door elkaar wordt gebruikt, soms zelfs op een en dezelfde bladzijde; de spelling cigaret is in het Nederlands nooit officieel geweest, dus ik houd het hier maar gewoon op sigaret. Per slot van rekening rookt ook niemand in de serie een cigaar. In deze tijd is het pruimen van tabak nog in zwang: dat zien we aan de matroos die de jongens de weg wijst naar de eerste stuurman van de „Esperanza” (pp. 26, 27, 29 en 30). De kapitein en de stuurman van de „Esperanza” roken allebei pijp (pp. 22 resp. 35); de stuurman doet dat zelfs nog als hij in de reddingsboot zit (p. 56).
Ook Bob rookt: hij heeft een pakje sigaretten in een waterdichte tabakszak en haalt dus een droge sigaret te voorschijn zodra de jongens op de „Frisco” zijn; Jan Prins verklaart dat hij zelden of nooit rookt, maar dat hij nu wel toe is aan een sigaret (p. 67). Dat Arie een meester is in het achteroverdrukken van brood en broodkorsten, bleek al op p. 18, maar ook op p. 67, tijdens hun eerste nacht op de „Frisco”. Muiterkapitein Braggart rookt een pijp (p. 70). Voor Jan, Bob en Arie mogen ontbijten, moeten ze al aan het werk (p. 81); de kok is een pruimer (p. 80); in zijn kombuis zijn de resten van eten te zien: hompen brood en halflege vleesblikken (p. 80); van MacGarrigle, die een pijp rookt (p. 83), krijgt Bob twee plakken chocola en het ontbijt bestaat uiteraard uit brood (p. 86); voor het gemak nemen we maar even aan dat het brood ook beleg bevat. Door de dolle omweg die de „Frisco” maakt, ontstaat er al snel voedseltekort op het schip: veel fantasievoller dan brood en vlees in blik lijkt het sinds p. 80 niet te worden, want ook op p. 99 worden deze genoemd. Verder lijkt het alsof er op de „Frisco” alleen maar wordt gedronken: jenever (door Braggart en Warwick, p. 72, 93 en 137), koffie (vóór het begin van het werk, p. 81) en water (op rantsoen: eerst anderhalve liter per persoon per dag, daarna nog maar één liter, al slagen Bob en MacGarrigle erin om extra water te distilleren, p. 99). Er wordt beweerd dat Jan vroeger niet veel rookte, maar dat het harde werken op de „Frisco” ervoor heeft gezorgd dat hij nu met plezier is gaan roken; hij krijgt af en toe een pluk tabak van Braggart, maar dat kan nooit al te veel zijn, want op p. 103 voelt hij zich gedwongen op een peuk op te steken. In de loop van het verhaal (pp. 70, 93 en 137) wordt duidelijk dat Braggart pijp rookt, dus of de sigaretten die Jan van de gekregen plukken tabak rolt nou zo lekker zijn …
Om de voedseltekorten aan te vullen overvallen de muiters een zeiljacht dat twee delen later pas de naam „Willi Waw” krijgt; ondanks het feit dat in de eerste delen en in deze tijd zowat alles en iedereen rookt, maakt het aan boord van het jacht stappen met een sigaret in de mond, zoals Gillison en Mickey Mouse doen, geen goede indruk (pp. 111-112); of Mickey Mouse op p. 115 nog steeds dezelfde sigaret rookt of alweer een andere, valt niet uit de tekst op te maken; het blijft echter een feit dat hij de peuk achter zich in de Stille Zuidzee spuwt. Het eerste voedsel dat ze op het jacht aantreffen, zijn blikken sardines, boter en ontbijtham met daarbij een thermosfles vol koffie; de muiters Warwick en Gillison verzwelgen de ham, Jan, Bob en Arie snaaien de sardientjes (p. 116); ook enkele pas gebakken beschuitbollen worden, besmeerd met boter, door de drie jongens soldaat gemaakt (p. 118). In de voorraadruimte van het zeiljacht vinden ze kisten; zes daarvan, gevuld met blikken ananas (p. 121), gecondenseerde melk (p. 124), zakjes meel (p. 127) en blikjes boter (p. 127) worden leeggehaald en gebruikt om de schatkisten van Jack, Joe, Hennessey en Faraday te verstoppen; Jan, Bob en Arie kunnen de verleiding niet weerstaan om acht blikken ananas leeg te grazen (pp. 122-123 en 126). Warwick is druk bezig met het verbergen van de schatkisten, maar op het moment dat hij de drie jongens bevelen staat te geven, vindt hij tijd om een sigaret te roken (p. 130). Als de „Frisco” het jacht nadert, staan enkele matrozen op het voordek te kijken en te roken (p. 148); van Joe wordt gezegd dat hij onophoudelijk sigaretten rookt (p. 151). Ook de overige voorraadkisten worden uit het proviandhok gehaald, maar we komen niet te weten wat die bevatten. Een paar kisten, o.a. gevuld met een blik gehakt, wat blikjes gecondenseerde melk, een blik boter en een zak meel (p. 156), mogen op het zeiljacht blijven, de rest wordt overgeheveld naar de „Frisco”. Van de melk, de boter en het meel bakt Arie pannenkoeken, die raar smaken wegens gebrek aan gist en eieren; de smaak van het ongare deeg wordt weggewerkt met jam uit blik (p. 157). Na afloop van deze rare maaltijd krijgen de jongens elk een sigaret, terwijl Jack een pijp opsteekt (p. 157), even later gevolgd door Hennessey (p. 158) en Joe (p. 159); op pagina 161 zitten de overgebleven opvarenden van het jacht dan alle drie aan een pijp te lurken.
Tijdens het overleg op de „Frisco” rookt de kok een sigaret (p. 168), MacGarrigle z’n eeuwige pijp en een van de overgebleven matrozen pruimt (p. 169).
Zelfs tijdens het besturen van het jacht kan Jack niet buiten zijn pijpje (p. 175). Wat er op de „Willi Waw” aan proviand overblijft, is genoeg voor tien dagen (inclusief voedsel voor de vijf gevangen muiters aan boord, p. 179), ook al zouden ze het rantsoen kunnen aanvullen door vis te vangen (p. 158); zeven dagen later is er in ieder geval nog voldoende voedsel aan boord voor een stevig ontbijt (p. 178). Die zevende dag ontdekken ze het eiland, waar Jan, Bob en Arie in het volgende deel een paar maanden zouden verblijven; en op dat eiland groeien kokospalmen (p. 182); van de dorst hoeven ze in ieder geval niet om te komen, want behalve de klappermelk uit die noten is er ook nog een riviertje met zoet water (p. 200).

Drie jongens op een onbewoond eiland” (1e druk, 1950) :
Veel meer dan dat is er met de jongens niet op het eiland gekomen: de eerste avond moeten ze hun knorrende magen tevreden zien te stellen met een derde deel de man van een blikje gecondenseerde melk, met gelukkig wel een bijltje om het ding open te maken (p. 10), met een korst oudbakken brood, uiteraard afkomstig uit de onuitputtelijke zakken van Arie (p. 19), die verder ook nog een paar sigaretten in een verfrommeld pakje bevatten.
De eerste volledige dag op het eiland verloopt culinair gezien een stuk voorspoediger: Arie heeft elf eieren en twee houtduiven buitgemaakt (p. 34), Jan en Bob komen „thuis” met een zeeschildpad, waarvan Arie soep kookt (p. 37); het feestmaal wordt begoten met klappermelk (p. 38) en er blijft zelfs nog voldoende schildpaddenvlees over voor ’s avonds. Op het strand wordt een witte „spookkip” waargenomen, maar die wordt niet gegeten omdat de drie jongens te verbouwereerd zijn om het beest te vangen. Voor ze een dag later het eiland willen verkennen, gaan ze eerst nog op houtduivenjacht: ze krijgen er zeventien te pakken, plus negen eieren (p. 49); ze braden zes duiven voor direct gebruik en elf om mee te nemen. Het dessert bestaat wederom uit vlees en sap van kokosnoten (p. 50). Niet voor het laatst in de serie wordt er niet alleen gegeten, maar ook getheoretiseerd over eten in het algemeen en Jan vindt Arie’s bewering dat brood meer voedingswaarde heeft dan vlees bijsterbaarlijk vreemd (p. 50). In de zakken van de twee gedode muiters hebben ze een aangebroken pakje Lucky Strike aangetroffen, waarschijnlijk van Warwick, want Braggart rookte pijp. De Luckies ruiken naar honing (p. 51); verder komt er uit een van de broekzakken een zak zware Bull Durham-pruimtabak te voorschijn (p. 51). Nog diezelfde dag worden de elf overgebleven duiven en de verzamelde kopra verorberd, voor de drie jongens aan hun klimpartij beginnen (p. 56). ’s Avonds en de volgende ochtend staat er voor het eerst varkensvlees op het menu, van het door Bob geschoten „spookzwijn” „Pedro” (pp. 64 en 67). Een deel van „Pedro” wordt gerookt en bewaard voor later (p. 68). De eerste volledige maaltijd op het eiland wordt gecompleteerd door twee door Bob gevonden broodvruchten (p. 69) en een Lucky Strike uit de buit van Warwick.
De dag daarop wordt enthousiast begonnen met het bouwen van een vuurhaard en een schoorsteen voor hun hut (p. 70), maar voor ze verder gaan, dient het probleem van de loslopende varkens zich aan (p. 70). Ze bouwen een omheining waarbinnen zich na drie dagen hard werken zeventien varkens, waaronder vier biggen, bevinden (p. 72); net als bij mensen zijn het altijd weer de mannetjes die elkaar de tent – of in geval de omheining – uit vechten, dus de mannetjes worden vooralsnog vrijgelaten. Daarna bouwen ze in 28 dagen de hut af (wij kennen het begrip inflatie alleen bij geld, maar ook tijd is blijkbaar aan inflatie onderhevig, want anderhalf decennium later, in de pocket, doen ze 48 dagen over het bouwen van dezelfde hut). Dankzij hun uitgekiende broodvruchten- en varkensbeleid en de immer voorradige kokosnoten kunnen ze gedurende die tijd hun buikjes rond eten (p. 78).
Zolang de jongens hard bezig waren met het bouwen van de hut en de technische problemen die dat met zich meebracht, hadden ze geen tijd om te klagen over de eentonigheid van hun voedsel, maar zodra ze meer vrije tijd krijgen, begint het geklaag: ze willen geen kokosnoten, maar ananassen en geen varkensvlees, maar vis (p. 80). Pas vijf pagina’s verderop vangen zij echter hun eerste twee vissen; maar ook hier worden ze zo slim als apen en na verloop van tijd vangen ze voldoende vis om het dieet van varkensvlees volwaardig te vervangen (p. 85). We komen en passant te weten dat de jongens niet in de kruinen der kokospalmen klimmen, maar alleen de op grond liggende noten pakken; de voor het grijpen liggende kokosnoten zijn dan al verdwenen (p. 86), zodat Jan een eindje het bos in moet wandelen. En uitgerekend op het moment dat hij dat doet, wordt Arie gekidnapt door twee van de teruggekeerde muiters: Mickey Mouse en Harry. De volgende dag keren twee muiters terug naar het eiland en Jan en Bob proberen hen de vallei in te lokken met een varkensbout die al een beetje over de datum is (p. 103) en die Jan en Bob uiteindelijk zelf opeten (p. 108 en 112). Vervolgens gaat Jan zwemmend naar de „Willi Waw” om Arie te bevrijden; Harry, de aan boord gebleven muiter, heeft zitten roken en drinken, want het ruikt er o.a. naar tabak en alcohol (p. 117). Daarna doen de twee zich te goed aan de daar aanwezige beschuitbollen met een blik boter en vlees, benevens een glas met water verdunde whiskey en een halve pot koude koffie (p. 120), en zetten weer koers naar hun eiland. Arme Bob heeft machtig veel honger en moet het op p. 135 als vanouds doen met varkensvlees en Jan en Arie doen van lieverlee maar met hem mee.
De drie bengels zijn bang dat de muiters elders aan land komen, dus ze gaan het eiland eindelijk per roeiboot verkennen; ze braden varkensvlees en broodvruchten tot ze een voorraad voor vier dagen hebben (p. 137). Als het te heet wordt, onderbreken ze hun verkenningstocht, vangen twee duiven en eten die op (p. 138); ze doen zich tijdens hun siesta tegoed aan het vlees en de melk van kokosnoten. Als de ergste hitte voorbij is, varen ze weer verder en vinden het wrak van de op de klippen gelopen „Maria Christina” uit Melbourne, die zich als een ware schatkamer ontpopt: de eerste „buit” van de jongens bestaat uit twee blikken Prince Albert-tabak en een fles zoete Spaanse wijn; deze laatste maken ze op levensgevaarlijke wijze soldaat door de hals eraf te slaan en zo aan de gesplinterde hals te drinken (p. 144). Duidelijk wordt dat Arie niet dol is op roken, want hij wil liever eerst … tja, wat zou hij willen? (p. 144); dat komt overigens goed uit, want ze hebben slechts twee pijpen gevonden (p. 143). Wat betreft etenswaar bestaat de tweede „buit” uit wat blikjes gecondenseerde melk – alweer! –, een blik corned beef en een beschimmelde kaas (p. 147)! De „Maria Christina” levert – voorlopig – ook nog een halve fles cognac, twee kilo suiker, glazen potten vol geconfijte vruchten en twaalf blikken gecondenseerde melk, waarvan enkele met chocolade er in, en een onbekend aantal blikken gekookt spek; allemaal om mee te nemen, want eerst eten ze een deel van hun eigen meegebrachte varkensvlees en broodvruchten – geen brood, zoals Jan beweert! – op (p. 151). Daarna zetten zij hun tocht varend en lopend voort; onderweg roosteren ze vlees, dat uit de blikken van de Australische schoener komt, want hun eigen varkensvlees was al gebraden, en drinken ze hete gecondenseerde melk gemengd met zoet water, waarvan ze overigens niet al te veel bij zich hebben (p. 157 en 163).
Zodra ze geconstateerd hebben dat het eiland waarop Jack, Joe, Hennessey en de drie muiters verblijven, dichtbij ligt, varen ze terug naar het wrak van de „Maria Christina” om het grondig van alle bruikbare voedsel te ontdoen en vervolgens aan een invasie van het tweede eiland te beginnen. Als eerste levert het wrak nu een blik boerenkool met Gelderse rookworst van de firma Anton Hunink op en de eerste twee flesjes Coca-Cola (pp. 166 en 167). Vers drinkwater halen ze uit een bron in de buurt van het wrak (p. 171). Verder geeft het wrak nog een grote pot suiker, diverse soorten blikken met en zonder etiket, wat potten gember, flessen Coca-Cola, peper, sambal, kruidnagels – beschimmeld, maar je weet het, hè: koken doodt alle schimmels – en kaneel prijs (p. 173). Van het afscheidsmaal op hun eiland weten we weinig meer dan dat koffie er een onderdeel van is (p. 174).

De strijd om het goudschip” (1e druk, 1951) :
Jack, Joe en Hennessey hebben het heel wat slechter getroffen dan Jan, Bob en Arie; waar die laatste drie in vrijheid konden leven op hun eiland, worden de eerstgenoemden gekoeioneerd door de drie overgebleven muiters. Dezen hebben de beschikking over alle luxe en de resterende voedselvoorraden op de „Willi Waw”, terwijl Jack, Joe en Hennessey hun maaltje moeten koken in de grote ketel die voorheen op het jacht werd gebruikt om het wasgoed in te koken. Als het verhaal begint, gaan Bob en Arie op verkenning uit, terwijl Jan achterblijft bij de sloep, een sigaret in z’n mond; vanwege de vuurgloed kan hij die niet aansteken, dus hij kauwt erop, zodat we in ieder geval weten dat het geen filtersigaret is (p. 16); Bob ontdekt al snel dat Hennessey in de genoemde ketel soep zit te koken (p. 17); de soep moeten zij drinken uit conservenblikken waar ze zelf met wat ijzerdraad handvatten aan hebben gefabriceerd.
Jan, Bob en Arie hebben, dankzij de „Maria Christina” de beschikking over blikken Amerikaanse bonen (p. 30) en blikken met ons onbekende inhoud (p. 33).
Aan boord van de „Frisco” is in elk geval voldoende whiskey aan boord: aan de spelling te zien Amerikaans of Iers spul dus, dat merkwaardigerwijs ook door de Schot MacGarrigle op prijs wordt gesteld (p. 38). Of … op p. 55 wordt de drank als whisky gespeld, dus misschien is er toch ook echte whisky – van Schotse makelij – aan boord? Qua voedsel zijn er in ieder geval beschuitbollen, bonen, gekookt spek en oude kaas aan boord (p. 55), waarbij MacGarrigle koffie drinkt, gezet door de Chinese ex-stoker. Al deze lekkernijen lijken op p. 61 echter op te zijn, maar gelukkig zijn er nog de kisten vol goud en voedsel – zakken bloem, blikken melk, ananas en gek genoeg ook pruimen – uit de „Willi Waw”, veilig opgesloten het proviandhok van de „Frisco” (p. 63). Er was ooit iemand die water in wijn veranderde, maar Willy van der Heide was in staat om ananas in pruimen te veranderen, want de zes kisten waarin Warwick de schatkisten had verstopt, waren opgevuld met de inhoud van zeven kisten die Jan, Bob en vooral Arie in „Avonturen in de Stille Zuidzee” hadden geopend: 1 kist vol blikken ananas (p. 115), vier kisten met blikjes gecondenseerde melk (pp. 124 en 127), 1 kist met zakjes meel (p. 127) en 1 met blikken Australische boter (p. 127). MacGarrigle maakt op p. 64 van „Goudschip” kisten in het proviandhok open, niet alleen die met de schatkisten erin, dus daar wekt het geen verbazing dat er ook blikken koffie blijken te zijn. Wat er verder nog aan lekkernijen tevoorschijn is gekomen, weten we niet, want MacGarrigle’s belangstelling ging verder uiteraard uit naar het goud en de juwelen, onderwijl zijn pijp als een klein model saxofoon rokend (p. 64). Op p. 38 maakt hij nog gebruik van een oud, afgesleten pijpje.
Pijp roken doet hij ook op de brug, samen met kapitein Abercrombie van de „Annie Laurie” (pp. 66-67); deze laatste stelt voor om vijftien eilanders als stoker aan boord te nemen, die tevens hun eigen voedsel kunnen meenemen: varkens, meel, copra en vis (p. 68). Favoriet voedsel blijven de vers gebakken beschuitbollen (p. 70). Het opperhoofd op het atol is blij met o.a. Virginia-pruimtabak, chocolade (zonder tropenverpakking), een blik gecondenseerde melk en een „duivelsbrouwsel” van o.a. whiskey (let op de spelling: Amerikaans bocht!), likeur en rum (p. 80); de vijftien stokers in spe nemen zoveel gedroogde vis, enkele varkens en copra als ze dragen kunnen mee aan boord van de „Frisco” (p. 80) en worden met een mengsel van – alweer! – whiskey, gecondenseerde melk en een slaapmiddel in slaap gewiegd (p. 81).
Op de „Willi Waw” intussen wordt muiter Barney wakker met ontzettende dorst; zijn broeder in het kwaad Mickey Mouse weigert hem een glas water aan te reiken, waarop Barney dan maar een pijp opsteekt bij wijze van ontbijt (p. 85); Mickey bevuilt de Stille Zuidzee met een straal tabakssap (p. 86). Zonder ontbijt vertrekken Mickey Mouse, Harry en Barney dan met Abercrombie naar de „Frisco” en ook zij krijgen daar whiskey aangeboden door hem (p. 96 en p. 115); of toch whisky (p. 114)? Niet dat ze die verdienen, want ze hebben van de „Willi Waw” een zwijnenstal gemaakt, met Mickeys uitgekauwde tabakspruimen in de kajuit voor de kaartenkast en overal rondslingerende broodresten (p. 99); waarschijnlijk hebben ze dat brood – zonder gist, want dat was gejat door de bemanning van de „Frisco” – steeds laten bakken door Jack, Joe of Hennessey, want de warme bakker was even niet voorhanden in de Stille Zuidzee. Een raak schot van Mickey Mouse’s Winchester maakt op p. 104 duidelijk dat er aan boord van de „Willi Waw” nog steeds blikken jam zijn.
De negerbemanning van de „Frisco” krijgt soep te eten (p. 114), ook nadat ze van boord is gedrost en zich – gevieren – bij Arie en Joe heeft gevoegd (p. 140); de overigen hebben zich over de roeiboot met de voorraden ontfermd. MacGarrigle rookt zijn pijp ook in de machinekamer van de „Frisco” (pp. 122, 151 en 195). Op p. 115 werd duidelijk dat de muiters vroeger bier dronken, toen dat nog in voldoende mate voorhanden was. Dat is blijkbaar op, want ze zijn nu bereid om hun muitershandjes uit de mouwen te steken om koffie te zetten (p. 161). De zes negers die Arie en Joe naar de „Willi Waw” hebben geroeid worden in het ruim van het jacht gezet, met wat pruimtabak om hen rustig te houden (p. 168). Een tweetal Kanaken op de „Frisco”, dat geen kant meer op kan en op zoek gaat naar iets eetbaars, vindt blikjes, maar weet helaas niet hoe het deze moet openmaken (p. 172); een van de gevonden blikjes bevat volgens de afbeeldingen perziken, twee andere bevatten Californische perziken (blijkbaar zien deze er op de etiketten anders uit?); verder zijn er twee blikjes knakworstjes, een blik ananas en een blik pijptabak. Tegen een redelijk aandeel in de etensbuit is Arie natuurlijk graag bereid om deze twee Kanaken een handje te helpen met een blikopener, die hij blijkbaar al die tijd met zich mee heeft gedragen in zijn zak (p. 173). Dan volgen er nog bijna dertig pagina’s waarop klaarblijkelijk niet één hap wordt gegeten, zelfs niet door nijlpaard Roos; maar zo gauw de „Frisco” op de muiters is veroverd, wil kapitein Abercrombie koffie en whisky, inderdaad: Schotse (p. 193), en bij de tussenlanding in Ierland drinken beide Rozen en beide Prinsen ook alleen maar koffie (p. 199).

Een overval in de lucht” (1e druk, 1949) :
De tweede trilogie speelt zich een zomer later af (een jaar waarin 10 augustus op een dinsdag valt, dus: 1948) en begint in een druipnat Amsterdam, waar Jan Prins en Arie Roos pinda’s zitten te eten in afwachting van bericht van Bob Evers; het gaat om een zak met ongepelde pinda’s, want Arie gooit – heel milieu-onvriendelijk – de pindaschalen uit het raam (pp. 5 en 6). Als Bob eindelijk belt, vertrekken Jan en Arie spoorslags naar Schiphol, zonder de overgebleven pinda’s mee te nemen (p. 12), maar wel met medeneming van Jans pijp en een doosje tabak (p. 11). Omdat het nog steeds regent, bestelt Jan in het restaurant van Schiphol een kop warme chocola (p. 17); wat Arie bestelt, zal voor altijd in nevelen gehuld blijven. Hun toekomstige medepassagier P.H.L. Malherbe heeft een niet-brandende sigaar (zwart, ter lengte van een telescoop, pp. 17 en 19) in zijn mond. Na het aanschaffen van de tickets bestellen Arie en Jan een lunch (pp. 20 en 21), maar wat die inhoudt, komen we niet te weten.
In het vliegtuig krijgen Jan en Arie geen Zuid-Afrikaanse thee, maar thee „op z’n Engels” (p. 27): Engelse thee, thee met melk erin of high tea? Omdat Arie een pagina verder aan Jan de jam vraagt, gaan we maar van het laatste uit. Op Schiphol of in Caïro heeft Arie op de een of andere wijze chocola aangeschaft (p. 33), dat hij in het „Palm Court Hotel” opeet. In datzelfde hotel ontbijten ze midden in de nacht – o.a. toast met boter –, omdat het vliegtuig alweer om zes uur moet vertrekken (p. 35). In het vliegtuig lunchen ze samen met Paul van Rilland Bath (p. 37), maar dat is dan ook het laatste wat ze voorlopig zullen eten of drinken, want even later vindt de brutale overval plaats. Ook het roken moet noodgedwongen beperkt worden: Malherbe verliest zijn sigaar in het woestijnzand (maar gelukkig voor hem wordt het ding teruggevonden), vier man delen één sigaret die door Jeffries ter beschikking is gesteld en Lalou Lalonde geeft de mannen haar eigen sigaretten (p. 65). Jan heeft zijn pijp en tabaksdoos in het vliegtuig achtergelaten (p. 74), maar samen met Paul van Rilland Bath rookt hij een van Lalou’s sigaretten (pp. 74-75).
De overvallers krijgen wel ontbijt, klaargemaakt door de Chinese steward (p. 73), maar de uit het toestel verbannen passagiers en bemanning hebben slechts één halfvolle veldfles koffie, die echter nodig is voor de gewonde piloot (p. 75), en niets te eten. Dat zal de volgende ochtend ook nog het geval zijn, maar op p. 84 zien we hoe water ook als wapens ingezet kan worden: Anderson wordt als een moderne Tantalus buiten vastgebonden met twee flessen water nét buiten zijn bereik met als bewaker Platneus die rustig een shagje rookt (p. 84). De passagiers en de bemanning krijgen de volgende eveneens geen water of voedsel, ondanks tante Ginny’s verzoek (p. 92). Bij de bevrijding van Anderson grist Winstone de twee flessen water van het tafeltje (p. 100), maar deze worden gereserveerd voor Anderson (p. 101) en de gewonde piloot. Malherbe heeft tenminste nog een afgeknabbelde sigaar om tussen zijn lippen te steken (p. 102), maar de anderen moeten het voorlopig zonder iets stellen. Jeffries neemt de plaats van Anderson in, met nu alleen glazen water op het tafeltje (p. 107); Kaalmans gaat op expeditie tussen de rotsen, maar heeft voor die tijd al vier flesjes bier soldaat gemaakt, hetgeen door Van der Heide als niet verstandig in die hitte wordt gekenschetst; je zou haast zeggen dat hier een man met ervaring spreekt (p. 107).
Dankzij zijn verradersrol kan Jeffries na zijn bevrijding door tante Ginny als eerste van de passagiers genieten van een paar flessen spuitwater (p. 130); voor hij zich met het gevecht bij de „vrouwengrot” gaat bemoeien, grist hij ook nog een pakje sigaretten en twee flessen limonade met zich mee (p. 130); hij beklimt de „Pisa-rots” om het strijdtoneel in de gaten te houden, onderwijl een van die flesjes limonade leeg lurkend (p. 131). In de koelkast van het vliegtuig zijn dan nog flessen bier, limonade en cola aanwezig en in de koeltank een aanzienlijke hoeveelheid water, waarvan Ginny twee grote emmers meeneemt naar de gewonde eerste piloot (p. 133); de trouwe Lie Dee brengt een mand vol blikjes sardines, gecondenseerde melk, kaas, boter, vlees en koekjes naar zijn geliefde gezagvoerder (p. 133). Hij rent terug naar het onverdedigde vliegtuig en haalt om onduidelijke redenen twee flessen witte Rijnwijn uit de koelkast (p. 134), als Marsh en Winstone de PH-XKY komen bezetten; zij krijgen tot verbazing van Winstone slechts een paar glazen water om te voorkomen dat ze te veel ineens drinken (pp. 134-135). Voor Winstone (Victor Spaniard) zijn eigen identiteit en die van Marsh (Dave Worcester) onthult, rookt laatstgenoemde een sigaret (p. 138). De rest van de passagiers en bemanning heeft nog steeds niets te eten of te drinken; zij begraven Zazou, maar waarom eten ze het mormel eigenlijk niet gewoon op, als ze zo’n enorme honger hebben? Malherbe heeft zijn eeuwige sigaar nog in z’n mond, maar is inmiddels te lusteloos om er zelfs maar op de kauwen (p. 144); hun laatste water – afkomstig van het tafeltje vóór Anderson – verdelen ze eerlijk (p. 145): druppels op een gloeiende plaat, zodat de dorst blijft.
Als een moderne deus ex machina verschijnt dan de geoloog Bermondsey met zijn rupsauto, bestuurd door een tabak kauwende inboorling (p. 156). Als de drie nog levende kapers ervandoor gaan met deze auto, kunnen de passagiers en de bemanning van de PH-XKY eindelijk voor het eerst in meer dan 24 uur voldoende drinken: water, maar Marsh en Paul van Rilland Bath zien erop toe dat er met mate wordt gedronken (p. 158). En twee bladzijden verderop kunnen ze eindelijk eten! Als Anderson dan na het eten eindelijk tekst en uitleg geeft over zijn stalen kistje, steekt hij een pijp op (p. 163). Intussen zijn Breitstein, „Kaalmans” en Jeffries in de rupsauto op weg naar het vliegveld van – sorry: bij – Duellele en de Engelsman rookt de ene na de andere sigaret (p. 167). De beheerder van het vliegveld kauwt tabak (p. 169). Passagiers en bemanning gaan als wilden te keer om de eens zo trotse PH-XKY te slopen teneinde vliegtuigen een teken te geven en Lalou Lalonde zet koffie voor hen (p. 170), zodat ze even later met z’n allen kunnen genieten van hun eerste en tevens laatste ontbijt in de Kalahari-woestijn, al noemt Sparks het een lunch (p. 173). Even later worden ze opgepikt door een bommenwerper, die hen meeneemt naar Kaapstad; gelukkig hebben we Arie nog, die zich ontfermt over twee armladingen blikjes perziken en ananas: zonde om die in de restanten van de PH-XKY achter te laten (p. 177).
Het verhaal speelt zich overduidelijk af in een tijd waarin roken aan boord van een vliegtuig nog niet verboden was en zo worden wij er getuige van dat Marsh in de bommenwerper aan zijn pijp zit te lurken (p. 179). Karma slaat aan het eind van het boek toe, als Breitstein, die verantwoordelijk was voor het feit dat de passagiers van de PH-XKY meer dan 24 uur zonder water zaten, een halve minuut lang gedwongen wordt om meer water te slikken dan hij aankan (p. 197). Jeffries zit dan al prinsheerlijk aan boord van het lijnvliegtuig naar Londen, maar Jan en Arie zitten hem dankzij Anderson op de hielen in het jachtvliegtuig „Bliksemstraal”, waar Arie tot zijn afgrijzen denkt dat er geen voedsel aan boord is; er is in ieder geval koffie, blijkt uit de woorden van de piloot (p. 205).

De jacht op het koperen kanon” (1e druk, 1950) :
In het huis van kolonel Prins wordt altijd om zes uur in de avond gegeten. Maar op deze avond, ergens tussen kwart voor en vijf over zeven, staat het eten nog steeds in de oven, omdat die sammernappelse (o nee, sorry) Jan nog steeds niet thuis is (p. 6). De dappere kolonel kan nog op dit moment nog niet bevroeden dat Jan en Arie terzelfdertijd ergens hoog in de lucht tussen Amsterdam en Caïro zitten, net zo min als wij kunnen bevroeden wát Marianne nou precies in de oven heeft; behalve eten in de oven is er ook nog soep in een grote pan, waarin ze staat te roeren: ze dreigt deze echter te laten aanbranden als de blaffende kolonel niet naar haar wil luisteren (pp. 7-8). We komen verder te weten dat de kolonel in zijn diensttijd sigaren rookte (p. 10). Na enkele telefoongesprekken en een verse kop koffie is de kolonel iets kalmer dan op de eerste pagina’s van het boek (p. 11). Dat verandert weer ten kwade na zijn gesprek met Bob Evers. Hij wil eerst eten en dan het vliegtuig naar Londen nemen om dit jongmens mores te leren (p. 12).
Midden in de nacht eten en drinken Bob en de kolonel sandwiches resp. koffie in het „Cheshire Hotel” (pp. 17 en 21). Kolonel Prins rookt nog steeds sigaren (p. 24); we kunnen alvast verklappen dat er in de hele serie niemand is die protest aantekent tegen het feit dat mensen ongevraagd roken in hun omgeving, hun huis of hun hotelkamer, zo ook Bob niet. Daarom kan John Bennett ook rustig een pijpje opsteken in Bobs hotelkamer (p. 27); voor John wordt verse koffie besteld (p. 27). Zijn zus Lois rookt sigaretten (p. 33) en doet eerst verslag alvorens met een kop koffie in bad te gaan liggen (p. 35). Bobs ontbijt de volgende dag bevat in ieder geval één ei (p. 39). ’s Avonds volgt de beroemde insluiping in Exeter, waar ze de huisbewaarder en een raar kwartet echte inbrekers onschadelijk maken: ze willen roken (p. 54) en een borreltje drinken (pp. 54-56) tijdens hun nachtelijke karwei. Echte avonturiers, zoals John, Lois en Bob, wachten daarmee tot het werk gedaan is: pas op de terugweg naar huis schaffen zij koffie en taartpunten aan (p. 63).
De dag erna ligt kolonel om kwart voor acht weer in zijn eigen bed; zijn ontbijt staat dan al lang klaar (p. 65) met de krant ernaast. En dan gebeurt er iets onbegrijpelijks: Marianne zet de koudwaterkraan van het bad open (brrr….!) en tien minuten later komt de kolonel de keuken in met de krant (p. 66): staat het ontbijt in de badkamer op hem te wachten of is hij extreem snel klaar met baden? Hij nuttigt zijn ontbijt niet, want hij neemt meteen een taxi naar Schiphol (p. 66). Een pagina verderop lezen we dat Marianne blijkbaar om vijf voor acht in de ochtend al soep staat te maken (en er een traan in laat vallen). Bob leest bij de koffie het krantenbericht dat PH-XKY is vermist. Lois en Bob brengen de naar Johannesburg vertrekkende John naar het vliegveld, waar ze – een kwartier te laat – in een extra-editie van de krant lezen dat Jan en Arie ongedeerd zijn; pas na een telegram van John vanuit zijn vliegtuig gaan ze opgelucht eten (p. 73).
Intussen zitten Jan, Arie en piloot Clark nog steeds in de „Bliksemstraal”, op weg van Kaapstad naar Londen. Er is in ieder geval koffie en gecondenseerde melk (pp. 74-75, 79 en 82) en Arie’s vrees dat er geen eten aan boord is, blijkt ongegrond: het vliegtuig beschikt over soep, cornedbeef, biscuits en ham (p. 82). Het snelle toestel is bijna zes uur eerder in Londen dan de BOAC-machine met Jeffries aan boord, dus Lois, Jan, Bob, Arie en de piloot hebben ruimschoots de tijd om een plan de campagne te bedenken; onderwijl eten ze ijs (p. 87) en daarna drinken ze cider (p. 87), gevolgd door wederom een rondje ijs (p. 88). Hun piloot zoekt de BOAC-piloten op en samen drinken ze whiskey (p. 94).
Taxichauffeurs roken nog openlijk sigaretten tijdens hun werk (p. 101) en niemand die er aanstoot aan neemt! Dat waren nog eens tijden, nietwaar, dames en heren rokers? Op p. 102 geeft kolonel Prins zijn taxichauffeur zelfs een riks extra-fooi om sigaretten of bier aan te schaffen; maar omdat de prijs voor een pakje sigaretten in die jaren nog onder de gulden lag, kunnen we het woordje ‘of’ misschien beter vervangen door ‘en’? In ieder geval blijkt hier dat pa Prins een heel stuk minder krenterig is dan zijn zoon! Twee pagina’s verderop geeft hij de chauffeur zelfs nog drie sigaren. De bebouwde kom van Amstelveen wordt in die tijd, zo blijkt op p. 105, nog opgefleurd door een houten keet waar ze appels, kersen en limonade verkopen.
De kolonel weet zijn huishoudster Marianne zo gek te krijgen om om half vier ’s nachts pannenkoeken te gaan baken en koffie te zetten, hetgeen haar, de nooit tegen des kolonels bevelen in gaande, een opmerking over kazernes en gekkenhuizen ontlokt (pp. 121 en 123). Bob vertrekt om de wacht te houden bij het „Parkhotel” en de rest gaat naar bed, maar niet voor lang, want Bob wekt Marianne, Jan, Arie en de kolonel alras uit hun slaap, omdat Jeffries verdwenen is; de kolonel steekt een zwarte sigaar op (p. 125) en verzwelgt grote hoeveelheden koffie (p. 126). Jeffries treft een taxichauffeur die sigaretten rookt (p. 127) en hem naar het „Commercieel Volkshotel” brengt.
Sinds de vrouw van inspecteur Jansen van het politiebureau Marnixstraat er vandoor is, moet hij zelf zijn potje koken en de boel schoon houden, maar vooral dat laatste valt hem niet licht: overal liggen vuile koffiekopjes, borden en pannen (p. 129). Kolonel Prins is actief op het bevolkingsregister en om zijn kakelende assistente het zwijgen op te leggen, laat hij koffie en koek aanrukken (p. 134). Op pagina 136 krijgen we eindelijk Jeffries’ opdrachtgever te zien: Barnett; de man rookt lange, dunne sigaren (p. 137). Omdat inspecteur Jansen thuis geen schone pan meer kon vinden, moest hij het bij zijn ontbijt stellen met aangebrande eieren (p. 145); als hij kwart over elf eindelijk op zijn bureau verschijnt, bestelt hij allereerst twee broodjes kaas en koffie in het café op de hoek (p. 145 en 153); Jansen is een pijproker (p. 147), een van zijn oudere agenten kauwt tabak (p. 154), want de nieuwere generaties doen dat allang niet meer: die eten bijvoorbeeld boterhammen, hetgeen toch een stuk gezonder is, nietwaar (p. 154)?
Op p. 162 zien we Bob, de Amerikaan, voor het eerst gom kauwen. En wéér bezondigt een taxichauffeur zich tijdens het werk aan het drinken van bier, want in Alkmaar wordt hun Amsterdamse chauffeur als contactpersoon met een glas bier in een café geposteerd (p. 175). Ook Arie bestelt een bier, in datzelfde Alkmaar, maar in een ander café (p. 180); in dat café staan nog twee mannen bier te drinken en te filosoferen over de nadelen van het trouwen met een buitenlandse vrouw. In een volgend café heeft de pijp rokende kastelein meer aandacht voor zijn dominospel dan voor zijn potentiële klant Arie (p. 182). Overal in Alkmaar hangt de lucht van kaas (pp. 181 en 183), in het laatste geval zelfs bedorven kaas, vermengd met de geur van verschaald bier. De Amsterdamse taxichauffeur die Arie komt waarschuwen voor Jeffries rookt sigaretten (p. 183 en 189); ook de met hem bevriende kastelein Sjaak rookt een sigaret (p. 184). Smid Robben, in de Wagenstraat, die Barnetts kanonnetjes kapot zaagt, drinkt bockbier in de zomer (p. 186).
Als Jan eindelijk oog in oog staat met Barnett, staat deze een sigaar te roken op het balkon van de trein van Alkmaar naar Amsterdam. De rest van het verhaal is bekend: Barnett vlucht, wordt gearresteerd en ondervraagd door de drie jongens; hij scheept hen af met een niet erg geloofwaardige leugen en de jongens gaan op een terras cola drinken en met elkaar overleggen (op p. 208 – en elders in de serie – wordt cola met een hoofdletter geschreven, alsof het een merknaam is). Om van agent Van Krevelen gedaan te krijgen dat hij hun verklapt waar Barnett het briefje heeft verstopt, bieden ze hem sigaretten aan, die hij niet meteen rookt, maar in zijn borstzak stopt voor later (p. 211). Voor alweer een pakje sigaretten (of toch een glas bier?) kunnen Jan, Bob en Arie ten slotte meeliften naar Amsterdam op een vrachtwagen vol kratten met bloemkolen (p. 213) en het wachten is op het moment waarop een van de jongens een stronk (geen struik!) bloemkool in zijn mond geduwd krijgt door een van de anderen: en inderdaad, op p. 214 is Bob het slachtoffer.

Sensatie op een Engelse vrachtboot” (1e druk, 1950) :
Dit deel had kunnen beginnen met Barnett, die van zijn laatste rijksdaalder een kop koffie en een broodje aanschaft (pp. 21-22), ware het niet dat hij nou net een „bondgenoot” in dienst had genomen, juist vanwege dienst zakkenrollerskwaliteiten: Jeffries!
Op voedselgebied begint het boek dus met Jan en Arie, die het ochtendvliegtuig naar Londen nemen, met medeneming van een de avond tevoren door Marianne klaargemaakt ontbijt van brood(jes) en koffie in thermosflessen (pp. 23, 24 en 27). Op Schiphol koopt Arie chocolade en zelfs Jan gaat over tot de aanschaf van (ons onbekende) etenswaren, want ook hij kent inmiddels de reputatie van de Engelse keuken (p. 24). Voor John en Lois nemen ze sigaretten mee, waarvan de reden ons pas later in het boek duidelijk wordt: in Engeland is in deze tijd nog zowat alles op de bon (p. 139)! In het vliegveldrestaurant nuttigen ze blijkbaar ook een en ander, want als ze weg willen duiken voor hun oude vijand Jeffries, worden ze in hun nekken gegrepen door de kellner (p. 25).
John Bennett, in het vorige deel nog pijproker, neemt ditmaal een sigaret als ontbijt, terwijl zijn zus Lois het bij een glas water houdt (p. 28). Ook Bob neemt een sigaret (p. 29). Later gaan ze gedrieën koffie drinken (p. 41), terwijl John Mrs Fentwick belt. Dat doet hij diezelfde middag nogmaals, maar dan vanuit een tearoom, waar Bob hun consumpties afrekent (p. 42). Dit alles staat in schril contrast tot die arme, uitgemergelde Arie, die van de zenuwen helemaal niet heeft kunnen eten (p. 44). Gelukkig voor hem hebben Jan en hij op het vliegveld in Londen nog iets genuttigd (p. 45).
Jans Engelse taxichauffeur rookt Player’s-sigaretten (p. 46). Jan stapt uit de taxi, wil de bus nemen, maar mist deze en wordt opgepikt door Jeffries’ taxi. Jeffries biedt hem spottend een ijsje, een Coca-Cola of een lolly aan, maar verhitte Jan krijgt niets van al deze lekkernijen (p. 48), maar aan het eind van het korte gesprek wel een shilling om een Coca-Cola te kopen (p. 50). Een van de vele partijen die op weg is naar Brombrough, is Jeffries, die onderweg tussen Stafford en Chester nog even de tijd neemt om te eten: brood, oude kaas en een fles bier (p. 52); na afloop van deze volgens Van der Heide typisch Engelse maaltijd rookt hij een sigaret (p. 52). Ook Jan is onderweg naar het stadje in Cheshire, maar stapt om onbegrijpelijke wijze uit in Eastham – Bromborough zelf heeft namelijk ook een station, van waaruit het geen uur lopen is naar het centrum –, waar op het perron van het plaatselijke station twee inwoners een pijp zitten te roken (p. 53). Het gevolg van dat te vroeg uitstappen is dat hij ongeveer halverwege een herberg binnen moet stappen om twee glazen Coca-Cola te drinken (p. 54). Een van de vier kaarters in die herberg is de bekende Jackie Brass, met wie Jan meeloopt, een andere is de plaatselijke kruidenier, die een glas bier zit te drinken (p. 60). In het postkantoor pakt Jackie een flesje bier uit de koelkast en zijn tante, de postmeesteres, biedt Jan een kop koffie aan (pp. 61-62).
Jans vriend Arie zou volgens p. 62 de op een aflevering van Dad’s Army lijkende rel in het nachtelijke Bromborough hebben ontketend door pruimen te snoepen, maar verderop op diezelfde pagina lezen we hoe hij bij zijn enkel wordt gegrepen voor hij volledig in de boom heeft kunnen klimmen. Jackie Brass’ bier van p. 62 blijkt op p. 69 op magische wijze veranderd te zijn in koffie. En dat spul wil Jeffries ook gaan drinken, maar dan in het „Bromborough Hotel” (p. 74), maar door de aanwezigheid van Lois Bennett aldaar komt hij daar niet aan toe; hij besluit dan maar een kamer te nemen in plaats van een kop koffie (p. 87). Intussen „amuseert” John zich in the Village Hall met twee „min of meer Russisch (Fins dus) sprekende spionnen”, die, gekleed in gasontsmettingspakken, cider drinken; John krijgt ook zijn deel cider, dat hij echter niet drinkt, maar waarmee hij zijn gezicht tracht schoon te maken (pp. 80-82). Bob ligt, een sigaret rokend, op wacht achter de lange, doelloze muur (p. 85); en ook zijn bondgenote Lois rookt een sigaret, maar dan in de hal van het „Bromborough Hotel” (p. 88) en onder het genot van een kop koffie en een gesprek met Jeffries (p. 89). Na de jacht op de vermeende spionnen neemt Jackie Brass nog een biertje en Jan krijgt van Mrs. Fentwick het eerste echt bizarre recept uit de Bob Evers-serie: chocola met spuitwater (p. 93). We komen te weten dat Barnett twee eieren en zwarte koffie zonder suiker bij z’n ontbijt krijgt (p. 95), maar zo ver is het nog lang niet.
Bob is Amerikaans genoeg om kauwgum te kauwen (p. 97). De brandweercommandant, die door John en Lois onrechte voor Jeffries wordt aangezien, rookt sigaretten (pp. 103-104). In afwachting van de herrie die in het hotel ontstaat, rookt Lois op de hoteltrap een sigaret (p. 112). Even later doet Jeffries hetzelfde … maar dan in bed, levensgevaarlijk (p. 120)! Dan pakt Lois het iets verstandiger aan: die houdt de rest van de nacht zittend de gang van het „Bromborough Hotel” in de gaten, een of misschien wel meer sigaretten rokend (p. 120).
Voor Jan en Jackie is er thee bij het ontbijt (pp. 121-122), plus eieren (p. 122), die vanwege het sorteren van de post nogal hard zijn gekookt (p. 125). Voor het eerst wordt er een opmerking gemaakt over voedselschaarste in Engeland (p. 125; in de pocket is deze opmerking verdwenen), terwijl de eieren toch afkomstig zijn van Mrs Fentwicks eigen kippen (p. 95). Jeffries houdt intussen de wacht voor het postkantoor, met een sigaret in z’n mond (p. 128). Omdat Barnett geen zin had om op te staan, nu zijn kostbare brief er schijnbaar nog niet is, blijft hij in bed liggen, ook al met een sigaret in zijn hoofd (p. 136). Lois geeft te kennen dat ze sinds de middag ervoor niets meer heeft gegeten, net als Bob; Jan Prins heeft de avond ervoor nog gegeten, als je koffie en chocola met spuitwater tenminste een maaltijd kunt noemen (p. 138). Tijdens het achtervolgen van de bus waarin Jackie Brass zit, stoppen ze daarom af en toe om een fles melk of een stuk chocola te kopen en hopelijk voor hen ook nog andere dingen om de ergste honger te stillen (p. 139).
De politie-inspecteur van Bromborough heeft voldoende aan twee glazen water en hij dwingt zijn brigadier om er ook een te drinken in de hoop dat diens atoomspionnenfantasie ietwat beteugeld wordt (pp. 142-143). Zodra John en Arie uit het politiebureau worden vrijgelaten, zoeken ze een café op waar Arie brood met kaas aanschaft (p. 147); in het hotel bestellen ze een ontbijt voor twee man, met veel pruimenjam (p. 148); verder maken koffie en broodjes natuurlijk deel uit van het ontbijt (p. 149). Tijdens het overleg met Jan laat John van schrik de sigaret uit z’n mond vallen als hij hoort dat de „Mersey Hope” om 10.00u afvaart (p. 157). „Drenkeling Arie” krijgt rumgrog en koffie op de „Mersey Hope” (pp. 171-172) en zelfs John krijgt koffie (p. 172); daarna wandelt deze op z’n gemakje over het schip, een sigaret rokend (p. 173). Ook Jackie Brass rookt een sigaret (p. 176), maar wordt door John Bennett zo getergd, dat hij het ding halverwege in de wasbak smijt (p. 177): dat wordt dus een nieuw exemplaar (p. 178). Bij de laatste beraadslaging rookt Lois een sigaret (p. 188).
Barnetts ontbijt bestaat uit één ei, twee koppen koffie, drie sneden boord en een sigaret (p. 193).

Tumult in een toeristenhotel” (1e druk, 1951) :
Pa Roos rookt sigaren (p. 8). Arie en Jan horen het verhaal van Vonnie Vassar aan in het „American Hotel” en drinken daarbij chocola met slagroom (p. 10), terwijl we van Vonnie’s voedsel niet meer vernemen dan dat hij zich moet behelpen met een biscuitje (p. 11); op p. 12 bestelt hij meer chocola: ook voor hemzelf? In dat geval zal het biscuitje bij de chocola horen. Ze nemen broodjes mee uit Nederland, die ze in de trein van Londen naar Blackpool opeten, want het eten in Engeland is nog steeds bar en boos van kwaliteit (p. 19).
Johnstone rookt een sigaret in Arie’s hotelkamer (p. 25).
De eerste stunt die Vonnie c.s. in het „Seaview”-hotel uithaalt, is die met de witte muizen; Belgische gasten voeren de beestjes kaasblokjes (p. 33). Het is nog steeds winter, dus het hoeft geen verbazing te wekken dat Jan en Arie tijdens het overleg met Vonnie en Johnstone hete chocola drinken (p. 39); we krijgen ook een inkijkje in de vrijetijdsbesteding in Engeland tussen kerst en nieuwjaar: kalkoen en plumpudding eten, wat wandelen en thee drinken (p. 40). Vonnie rookt maar weer eens een sigaret (p. 43); het eerste wat hij doet als hij bij schoenpoetser Pete is, is deze eveneens een sigaret te geven (p. 47) en later nog een (p. 50). Voor Jan en Arie aan hun grote schoenentruc beginnen, eten ze nog wat broodjes (p. 55). Jan houdt de portier van de tweede verdieping bezig met verhalen over rare tantes en met een sigaret (p. 61); zelf rookt hij ook de nodige sigaretten (p. 61). De lastige portier van de vierde etage wordt afgeleid door het bestellen van een pot koffie voor hem en Jan en een uitsmijter voor zichzelf (p. 62). Als het zwaarste deel van het werk gedaan is, wil Arie natuurlijk ook een sigaret (p. 62). Ook Jim, een van de smokkelaars, rookt een sigaret, maar smijt hem vrijwel meteen in de wasbak als hij geluid op de gang hoort (p. 73). medesmokkelaar Charles doet hetzelfde, maar dan in de prullenbak (p. 77); op mysterieuze wijze heeft hij een pagina verder weer een sigaret, maar deze wordt ongeduldig het raam uitgesmeten (p. 78). Ook directeur Barclay rookt in alle agitatie: hij steekt een enorme Havanna op (p. 84).
Midden in het strijdgewoel om de schoenen gaat Lilian, de blonde smokkelaarster, rustig in de hotelhal zitten en bestelt koffie met ijs (p. 85). In de tussentijd weten Jim en Charles niets beters te doen dan te roken, te brommen en te ijsberen (p. 89); en wederom smijt Jim zijn sigaret in de wasbak (p. 90). Tijdens het overleg met Arie roken Vonnie en Johnstone pijpen (p. 96); gedrieën bestellen ze potten koffie (p. 97). Er wordt nogal wat afgerookt in dit deel: ook de hoteldetective rookt een sigaret (p. 99), net als de op Lilian wachtende taxichauffeur (p. 105). Johnstone strijkt op p. 107 een waslucifer aan op zijn kunstbeen: dat zal toch ook wel bedoeld zijn om een sigaret of pijp aan te steken. Ook Buster Barclay zit weer aan de sigaar (p. 113).
Jan Prins gaat intussen naar het „Seaview”-hotel om wat te eten (p. 115). Nog net voordat Lilian het hotel wordt uitgezet, drinkt ze een glas whisky (p. 134). Als Lilian en Arie samen in de auto zitten, roken ze allebei een sigaret, uit hun eigen pakjes (p. 139); de sigaret van Lilian wordt op onzachte manier gedoofd door Arie’s „sigarettenuitdover” (p. 142). Jim staat in het centrum van Blackpool te wachten of hij Lilian ergens kan vinden en rookt voor de afwisseling maar weer eens een sigaret (p. 147). Ook als hij Lilian in Johnstone’s Army Dump heeft gevonden, steekt hij eerst een sigaret op in plaats van zijn lieftallige echtgenote meteen los te maken (p. 149). Vonnie ligt dan lekker op z’n bed een pijpje te roken (p. 149). Als Arie gesnapt wordt door de hoteldetective, is het eerste wat hij doet natuurlijk in ’s mans kasten neuzen, maar het tweede is uiteraard weer eens een sigaret opsteken (p. 159); ook Johnstone wordt even later in zijn nekvel gegrepen door de hoteldetective en ook hij pakt een sigaret uit Arie’s verfomfaaide pakje (p. 160). De detective zelf rookt een sigaar (p. 161).
Charles en Carlotta, wanhopig op zoek naar Lilian en vooral de schoenen, reageren eindelijk eens anders dan de anderen die in dit boek steevast een sigaret opsteken: zij steken geen sigaret op, maar ze kopen broodjes en een thermosfles koffie (p. 168). Uren later wil Carlotta nogmaals koffie drinken, maar precies op dat moment zien de Lilians Wolseley staan (p. 168). De eerste gevangene in Johnstone’s pakhuis helpt Vonnie een handje door Lilian nat te spuiten (een passage die in de pocket overigens is gesneuveld) en krijgt als beloning een sigaret (p. 172).
Er is sprake van een ontbijtzaal in het „Seaview”-hotel (p. 186), maar ontbeten wordt er nauwelijks, want de hele zaal zit vol met journalisten die het druk hebben met het interviewen van de gasten. Of misschien toch, want Arie drinkt zijn koffie haastig leeg (p. 187). Johnstone heeft de hele nacht de wacht gehouden in zijn eigen pakhuis vol gevangenen, maar heeft in de ochtend broodjes en koffie gekregen van Vonnie (p. 169). Lepe Lemmy alias T.J. Wainwright krijgt in afwachting van zijn identiteitspapieren een sigaret (p. 189). Ook verslaggever-speurder Piffle rookt tijdens zijn onderzoek aan één stuk door sigaretten, Egyptische om precies te zijn; hij drinkt voorts een hele pot thee leeg (p. 192). Geheel in stijl van dit deel vult de horde journalisten aan het eind van het boek Arie’s kamer met opschrijfboeken, regenjassen en sigarettenrook (p. 199).
Vervolgens trekken Jan, Arie, Vonnie en Johnstone zich terug in „The King George’s Arms” om koffie te drinken (p. 201).

Drie jongens als circusdetective” (1e druk, 1952) :
We beginnen dit nieuwe deel, zoals een groot deel van het oude: Jan en Arie krijgen een lift van een vrachtwagenchauffeur, die een shagje rolt (p. 7). Jan en Arie dragen de triplex kist van de hoek bij Paleis Soestdijk helemaal naar Bilthoven, waar ze logeren bij Jans oom Munno; ze hoeven daar niet eens hun eigen potje te koken, want dat komt „de meid” ’s middags voor hen doen (p. 13). ’s Avonds moeten ze het stellen met brood met eieren en wat overgebleven komkommersla van het middageten; plus een halve krat van de onvermijdelijke cola (p. 14); dat laatste wordt door Jan gedronken, maar Arie drinkt melk (p. 15). Een pagina verder drinkt Jan nog een tweede flesje cola – toe maar, ’t is gratis zeker? – en vertelt dat hij en Arie die middag een ijsje hebben gegeten, waardoor Mark van Vliet c.s. op hun spoor werd gezet. Bob arriveert en wil vooralsnog alleen maar salade hebben en limonade met ijs (p. 17). Als Mark van Vliet zich de eerste maal bij Munno Prins’ huis meldt, heeft hij een sigaret in zijn hand (p. 17); even later dringt hij via de keuken het huis binnen en steelt brutaalweg een nieuwe sigaret op (p. 20). Tijdens het spelen met de treintjes drinkt Jan een derde flesje cola, Coca-Cola om precies te zijn (p. 22). In de keuken blijkt ook nog een fles limonade aanwezig; die wordt echter niet gedronken, maar door Jan in diens val kapotgeslagen (p. 25).
Luuk van Genderen en Mark van Vliet roken in de auto een Union Club-sigaret (p. 43). In het café van Derksen staan twee man bier te drinken, van wie de een een pijp rookt en de ander een shagje rolt (p. 44). „De Bolle” heeft ook al een biertje voor zich en Mark bestelt er eentje voor zichzelf, maar gek genoeg niet voor Luuk (p. 44). Na het kruisverhoor van alle kinderen van Soest gaan de drie boeven verder naar Circus Bonzario, maar de mannelijke inwoners van Soest gaan gezamenlijk nog een biertje drinken in het café van Derksen (p. 48). Als Jan, Bob en Arie alle drie bij hun positieven zijn gekomen, denk Arie uiteraard eerst aan de inwendige mens: hij smeert en eet een krentenbroodje (pp. 49-50) en even later nog een (p. 51) en Bob zet koffie met behulp van een elektrische koffiepercolator (p. 50), maar Jan heeft liever limonade, ondanks het feit dat hij een uur lang met zijn hoofd in de limonade heeft gelegen (p. 51). Op pagina 53 drinken ze Bobs koffie ijsgekoeld en met veel suiker.
In tegenstelling tot Jan drinkt Bonzario wél ijsgekoelde limonade (p. 55) en ook Jack en Fons krijgen hun deel daarvan. De elektricien van het circus rookt tijdens het lezen van de krant een sigaret (p. 58). De ongetrouwde Jack eet gewoonlijk in de woonwagen van Fons, maar deze avond is de macaroni aangebrand en de melk is door het nakende onweer zuur geworden – mooi hè, die tijd van vroeger, zonder koelkasten? – zodat hij zwarte koffie moet drinken waaraan hij een hekel heeft (p. 59). De elektricien gebruikt de smoes van koffiedrinken alleen maar om aan zijn vrouw te kunnen vragen waar de kist met treintjes is gebleven, waardoor hij zijn machines in de steek laat (p. 66). Mannetjesbaviaan Sankia bijt in de treintjes, maar eet ze niet op, want de lak ervan smaakt niet lekker (p. 79). „De Bolle” wordt op onderzoek gestuurd en maakt zijn sigaret uit , Mark blijft in de Oldsmobile zitten en steekt er juist eentje op en trekt daar nerveus aan: verschil moet er zijn (p. 87)!
Terwijl Bob op verkenning uitgaat, blijven Jan en Arie bij de bromfietsen; Arie steekt een halve reep chocolade in zijn mond (pp. 90-91); voor hij die opgekauwd heeft, is Bob al terug met het resultaat van zijn verkenningstocht: zestig meter verderop zit zowel Mark als Luuk in de Oldsmobile te roken (p. 91). Als Bob voor de tweede maal bij de Oldsmobile gaat kijken, worden er twee peuken naar buiten gesmeten, meteen gevolgd door het opsteken van twee nieuwe sigaretten (p. 96); op p. 99 smijt Mark zijn peuk wederom weg. Nadat Bob is betrapt door J.M.C. Bregansius en weer op vrije voeten is gelaten steekt Luuk nog maar eens een sigaretje op (p. 103). Ook Mark van Vliet is blijkbaar zo verslaafd dat hij, terwijl hij op de heide opgejaagd wordt, liggend onder een woonwagen een sigaret rookt (p. 111). De vrouwen van de apenjagers zetten koffie voor hun mannen (p. 111); wie geen vrouw heeft, kan na afloop in de kantinewagen terecht voor koffie (p. 112). Geloof het of niet, maar vanaf de laatste sigaret duurt het nog bijna achttien complete pagina’s voor we weer iemand met tabak bezig zien: directeur Bonzario, die een grote zwarte sigaar niet rookt, maar kauwt (p. 129). Als Mark even later bot heeft gevangen bij Jack Swiets, gaat hij op het balkonnetje van diens woonwagen zitten om een (halve) sigaret te roken (p. 136). Na het vertrek van de Oldsmobile heeft Bob niets meer te doen, dus ook hij zit rustig een sigaret te roken (p. 139). Een bladzijde verder wordt nog opgemerkt dat Jan, Bob en Arie bijna nooit roken, maar dat een sigaret een enkele keer, als zij een vermoeiende nacht hadden, of na uren van grote spanning, wel prettig was. Gelukkig voor de tabakshandel hebben ze in de loop van de serie nogal veel uren van grote spanning, zullen we maar denken.
Op het Amersfoortse politiebureau krijgt Arie een kop koffie (p. 150). „De Bolle” en Luuk moeten het voorlopig doen met een glas water in het huis van de Amersfoortse burger die Mark aanbiedt om een garage te bellen (pp. 155-156). Ook Jan en Bob hebben dorst, dus Bob stuurt Jan erop uit om in de binnenstad sinaasappelen en chocola uit een automaat te halen (p. 157). Helaas wordt Bob zonder sinaasappelen gevangen en bewaakt door „de Bolle”, die maar weer eens een sigaret rookt (p. 162). We lezen nu voor het eerst (en voor het laatst) dat Jan, Bob en Arie allerlei codes hebben: Jan breekt twee sigaretten en steekt nummer drie op, hetgeen betekent dat hij weet dat Bob niet de sigaret, maar de sigaar is (p. 166).
Op weg naar de Belgische grens koopt „de Bolle” een paar flesjes Coca-Cola, wat broodjes kaas en natuurlijk een paar onvermijdelijke pakjes sigaretten (pp. 171 en 197).
Als Arie Masters voor het eerst ziet, heeft deze een sigaret uit z’n mondhoek hangen (p. 172). Strauss rookt zonder oponthouden sigaretten en vraagt elke minuut om koffie, die hij voorlopig nog niet krijgt (p. 173); hij maakt van het kantoortje op het politiebureau een rookhol, hetgeen de inspecteur noopt om een raam open te zetten (pp. 174-175). Strauss blijft zeuren om koffie, maar „De Witte” is voorlopig nog gesloten en Arie heeft twee uur eerder alle dienstkoffie van het politiebureau op gedronken (p. 174). Jan heeft intussen de grootste moeite om een groentehandelaar die hem per se een paar bananen wil verkopen van zich af te houden (pp. 177-179); als hij daar ten langen leste in gestaagd is, ziet hij nog net hoe Mark van Vliet aan het eind van de straat een sigaret opsteekt (p. 179). Op p. 182 blijkt dat „de Bolle” tijdens het bewaken van Bob niet één sigaret (p. 162) heeft gerookt, maar meer. Arie drinkt koffie met Masters en Strauss in de stationsrestauratie (p. 188). Ook de Amersfoortse inspecteur rookt sigaretten, waarvan hij er nijdig eentje uit het raam gooit als Jan vertelt dat hij door Luuk van Genderen is betrapt; overigens steekt de inspecteur meteen een nieuw exemplaar op (p. 189). Strauss heeft kans gezien pinda’s aan te schaffen, die hij zittend op het bureau van de inspecteur opeet: in die tijd verkocht men pinda’s nog ongepeld (p. 191), net als een jaar eerder in „Een overval in de lucht”. Tijdens de wedren naar de Belgische grens hebben Jan en Arie honger (p. 196): zou Arie in die stationsrestauratie bij de koffie niets hebben gegeten? Zelfs de door de boeven gevangen Bob heeft het wat dat betreft beter, want die krijgt tenminste nog broodjes kaas en een broodje rosbief benevens een flesje Coca-Cola van „de Bolle” (p. 199). We krijgen niet echt de indruk dat de personen die in de Bob Evers-serie optreden, erg milieubewust zijn: van alles en nog wat wordt maar uit ramen gegooid, meestal sigaretten, maar in dit geval zijn het de broodjeszakken en de flesjes cola (p. 199). Mark en „de Bolle” roken niet alleen sigaretten, maar ze praten er ook over (pp. 199-200). Dat „de Bolle” aan één stuk door rookt, heeft ook zijn voordelen: het asbakje, dat hij twee uur eerder nog – uiteraard uit het raam – heeft leeggegooid is nu alweer vol (p. 201). Als „de Bolle” voor een sanitaire stop naar buiten gaat, steekt Van Vliet nog maar eens een sigaret op, waarna Bob hem de inhoud van de asbak in het gezicht smijt (p. 204). Het verhaal eindigt in de tuin van een dorpscafé buiten Goirle, waar Masters Jan, Bob, Arie, Strauss en de inspecteur op koffie en broodjes trakteert (p. 209); blijkbaar heeft iemand van het stel ook nog Coca-Cola gedronken, want Arie vangt een wesp in het lege colaglas, die hij even later weer vrijlaat (pp. 209-210).

Een dollarjacht in een D-trein” (1e druk, 1952) :
Ook dit deel begint alweer met Strauss die een sigaret opsteekt (p. 8).
Jan, Bob en Arie krijgen zakgeld mee voor hun reis naar Zwitserland; Jan is verstandig, die koopt spoortreinen, maar zijn twee brassende vrienden kopen wat toeristische benodigdheden en gaan dan in een cafetaria twee broodjes rauw gehakt eten (Arie) resp. een Coca-Cola drinken (Bob, p. 18). Daar en dan ontstaat dan het idee om samen ook een spoortrein te kopen. Na deze aanschaf gaan ze naar het terras van „’t Goude Hooft” en in afwachting van Jan drinken ze daar Coca-Cola (p. 20). Jan is boos dat hij de mooiste spoortrein nét niet kon betalen en bestelt twee broodjes kroket en een flesje cola (p. 20).
Bob hoopt de overstaptijd in Brussel te benutten om koffie te drinken, maar dat zit hem niet glad (p. 26). Van alle mensen die aanwezig zijn op het ongezellige station Schaarbeek is Arie een van de weinigen die iets te eten heeft: een Mars (p. 28), afgezien van enkele brood met salami etende Italianen (p. 31); op zijn vraag om inlichtingen krijgt „de Bolle” een sigaret van een sombere Engelsman (p. 31). Arie belooft hem een reep Kwatta, maar omdat Jan het juiste antwoord geeft, krijgt „de Bolle” die reep niet (p. 35). Net voor de D-trein naar Zürich vertrekt, komt een Mitropa-kelner langs, die op dit tijdstip geen koffie of gebakken biefstukken heeft, maar alleen limonade, cola, een soort Chocomel, chocolade en koeken; desondanks slaagt Bob erin om kauwgom, nogablokken en cola aan te schaffen. Arie koopt eveneens cola, maar dan met chocolade en koek, Jan volstaat met vier flessen surrogaat-Chocomel (p. 40). „De Bolle” steekt een „Eden”-sigaret op en blaast de rook ervan door één harig neusgat uit (p. 48). De man lijkt niet erg merkvast te zijn, want in zijn koffer heeft hij nog een paar pakjes „Winchester”-sigaretten, naast natuurlijk het beroemde pak kanariezaad, waarvan het wel altijd een raadsel zal blijven of hij dat zelf opeet of aan zijn kanarie voert (p. 51). Als Arie „de Bolle” aanwijst als de dief van zijn paspoort en portefeuille, zitten de twee Italianen in diens coupé niet meer te kaarten, maar te eten: hompen Belgisch brood met worst en plakken ui (p. 55); overigens weten we al sinds pagina 48 dat de Italianen ook al voor het eten een uiengeur verspreiden.
De jeugdige FBI-agent die door zijn onervarenheid het routine-klusje in Brussel verknalt, drinkt koffie op het vliegveld van Zaventem, twee tafeltjes verwijderd van Mark van Vliet, die – naar we aannemen – ook koffie of een andere versnapering nuttigt (p. 60). In de wachtkamer van het station van Zürich zitten honderden arbeiders, de meesten met glazen wijn voor zich en anderen slap uitziende koffie; ook Jan en Bob bestellen koffie en gezien de kwaliteit van het spul – „slechter dan wat ik ooit in Holland heb gedronken – de oorlog niet meegeteld dan” – is de keuze van de meerderheid voor wijn goed te verklaren (pp. 62-63); twee van hen roken pijp (p. 63). Ook de bewaker van de 1. Schweizerische Metallspielzeugwerke A.G. heeft een korte, kromme pijp in zijn mond (p. 65). De chef van de exportafdeling, Herr Ingenieur Dausenberg, rookt een sigaret (p. 68), waarvan hij de peuk uit het raam gooit (p. 69), hetgeen ook zo langzamerhand een traditie begint te worden in de Bob Evers-serie. Jan en Bob krijgen limonade met ijs van hem (p. 69).
Om kwart over vier in de nacht verlaat Arie het Franse politiebureau en natuurlijk is het eerste wat hij doet het opeten van de voorlaatste reep chocolade die hij heeft (p. 77); de hond die achter Arie aanloopt, krijgt geen stukje chocola, omdat hij geen stap dichterbij komt (p. 78). Met zijn schouder slaat Arie de sigaar uit de mond van de Nederlandse toerist die verdwaald is in Frankrijk en blijkbaar geen verkeersborden kan lezen (p. 78), maar de man heeft gelukkig nog meer sigaren bij zich, waarvan hij de punt moet afbijten alvorens die in zijn hoofd te kunnen schuiven (p. 79); als Arie uit de vrachtwagen waarmee hij mee wilde liften wordt gezet, komt dezelfde man weer op Arie af; als Arie hem heeft uitgelegd hoe hij in Nederland moet komen, smijt hij deze sigaar zelf uit het raam en draait om (p. 83). De chauffeur van het gestrande vrachtwagentje draait een shagje van donkere tabak (p. 85) en blijft zitten roken terwijl Arie het slippende achterwiel los probeert te krijgen (p. 87).
In „Tea Room Royal” bestelt Jan, in afwachting van Masters, thee met een punt appelgebak (p. 93). In de gang van het huis waar Bob gevangen wordt gehouden ruikt het zwak naar gekookte spruitjes of kool, maar op de eerste verdieping ruikt het naar Engelse sigaretten en sinaasappels (p. 99); die laatste geur is afkomstig van Sardoni, die sinaasappelen zit te eten (pp. 101-102), maar de vraag is en blijft: ruiken Engelse sigaretten anders dan andere sigaretten? Bob heeft in de kelder waar hij opgesloten zit, alleen maar de beschikking over koel water uit het aftapkraantje bij de watermeter (p. 112). Even later wordt Bob naar boven gehaald voor verhoor; Sardoni zit nog steeds sinaasappelen te eten (p. 114). Arie krijgt een lift van een visvervoerder en stinkt al snel even hard als deze; onderweg heeft Arie hem wel de nodige koppen koffie aangeboden, lezen wij op pagina 121. Als Bob eenmaal terug is in het hotel, stuift hij meteen op de pot koffie die tussen Jan en Masters in op een tafeltje staat af (p. 124). Masters zat blijkbaar te roken, want ook hij gooit zijn peuk door het open raam van het „Elite Carlton Hotel” naar buiten (p. 127). Als Jan, Bob en Masters weg zijn, bestelt Arie op naam van Jan Prins zes sandwiches met ham en kaas en een pot chocolade; hij verzwelgt alles (p. 130).
Jan, Bob en Masters gaan naar de speelgoedfabriek, waar Jan de nachtwaker moet afleiden; dat blijkt dezelfde waker te zijn als die middag, dus die arme man moet nu toch al gauw 12 uur achter elkaar in de weer zijn; dat weerhoudt hem er overigens niet van om nog steeds dezelfde kromme pijp te roken (pp. 133 en 135). Ook Arie’s taxichauffeur rookt tijdens het doornemen van de telefoongids een sigaret (p. 146). De opgewonden Dusenberg steekt er ook maar weer eens eentje op (p. 163). De laatste 35 pagina’s van het boek wordt er niet meer gegeten, gedronken of gerookt; de enige verwijzing naar voedsel is de opmerking „[…] schrik niet van een bord spaghetti in het donker.” (p. 179).

Een speurtocht door Noord-Afrika” (1e druk, 1952) :
Liggend in bed steekt Crick Darry een sigaret op (p. 7); hij smijt niet alleen de lucifer door het raam naar buiten richting Golf van Napels (p. 7), maar ook de sigarettenpeuk zelf om meteen weer een nieuw exemplaar op te steken (p. 9). De as van de sigaret deponeert hij gewoon op de vloer, naast zijn bed (p. 11). Crick neemt afscheid van Bob met de woorden „verslik je niet in de spaghetti”, maar net als een deel eerder wordt er dus alleen over spaghetti gesproken, maar niemand gaat – althans volgens de twee boeken – daadwerkelijk over tot het nuttigen ervan (p. 16).
In het normale leven blijven (bleven?) rokers doorgaans bij één vorm van tabaksconsumptie, maar Bob Evers is alles een stukje losser dan in ons alledaagse burgerbestaan. Eens te meer wordt dat bevestigd doordat Crick Darry, die aan het begin van het boek nog sigaretten rookt, na bijna drie dagen „Savoia Queen” een pijp rookt (pp. 18-19). Op p. 24 haalt hij dan weer een sigaret uit een in de strijd verfomfaaid pakje; dan aarzelt hij even, dus dat hij hem aansteekt, ontgaat ons even, maar een pagina verder blaast hij een rookwolk uit; hij maakt de sigaret uit in de wasbak (p. 27). Hij haalt de stoel uit de hut van de Fransoos en is dan, nog op dezelfde pagina, alweer toe aan de volgende sigaret. Voor Bob en Crick aan hun grootschalige stoelendans beginnen, moet hij deze echter alweer uitmaken (p. 29). Ook Harris rookt een sigaret (p. 30); met dat stompje sigaret in een van zijn mondhoeken brengt hij verslag uit aan zijn baas Bordoni en ogenschijnlijk nog voor hij het stompje sigaret heeft verwijderd steekt hij al een nieuwe op (p. 31). Bordoni zelf rookt een sigaar, waarvan hij de as op de grond deponeert (p. 31); op p. 39 rookt hij die nog steeds of is het alweer een nieuwe? Crick Darry rookt voor de afwisseling maar weer eens een pijp (pp. 42-43). Voor Bob en Crick Darry van boord gaan, willen ze eerst nog even een uitsmijter gaan eten en een Coca-Cola drinken (p. 46).
Terwijl Bordoni en zijn handlangers met stalen stoelen spelen, staat Bordoni’s hut blauw van de sigarettenrook (p. 47). Op pagina 49 blijkt dat Crick geen uitsmijter, maar een huzarensla eet; hij stuurt Bob erop uit om de kapitein te gaan vragen of er iets eetbaars aan boord van de sloep is. Kapitein Petrarca biedt Bob een Amerikaanse sigaret aan, die hij, meer uit beleefdheid dan omdat hij het lekker vindt, aanneemt (p. 50): een eerste teken dat roken toch niet zo vanzelfsprekend is! Petrarca zelf neemt ook een sigaret (p. 52). Als Bob om 33 minuten na middernacht terugkomt in de bar, brengt een kelner koffie voor Crick en Bob bestelt cola (p. 54). Bob en Crick worden even later overvallen en vastgebonden en zodra Crick weer bevrijd is, grijpt hij als eerste naar een sigaret, in dit geval een verfrommelde Lucky Strike. Bob scheldt de Italiaanse matrozen uit voor „(domme) macaroniverkopers” (p. 67), een originele variant op het alom bekende „spaghettivreters”.
Zodra Bob en Crick zijn overgestapt op de „Silver Mermaid”, om enkele minuten over drie in de nacht (vgl. p. 71), gaat Arie een ontbijt maken met veel koffie (pp. 74 en 75). Uiteraard staat Masters met een sigaret in zijn mond achter het stuurwiel van de „Silver Mermaid” (p. 75). Voor Bordoni in de gaten heeft dat hij opgesloten zit, steekt hij een sigaar op (p. 76). Als hij Harris onzacht wakker maakt, wil deze meteen een slok cola nemen; volgens Van der Heide hebben flesjes Coca-Cola in deze tijd blijkbaar nog een kurk of „stop” (p. 78). Op pagina 81 krijgen Bob, Masters en Darry eindelijk hun ontbijt: eieren met gebakken spek, brood en koffie; Jan krijgt nog niets, want die staat momenteel achter het stuurwiel; een bladzijde verderop lost Bob hem af aan het stuurwiel, zodat ook Jan kan gaan ontbijten. Na afloop van het ontbijt verschijnen de sigaretten op tafel, maar Crick steekt een pijp op (p. 82). Williams en Baker zijn er met de sloep van de „Savoia Queen” vandoor, met o.a. koffie en blikjes melk aan boord (p. 84); Williams gaat koffie zetten, maar de boeven hebben niet lang de tijd om van hun koffie te genieten, want de Engelse kustwacht schiet de koffiepot aan diggelen (p. 85).
Een van de redenen die Arie aangeeft om liever in Tripolis te blijven dan op de „Silver Mermaid” is het vooruitzicht van koele Coca-Cola (p. 92). Eenmaal op de kade aangekomen geeft Crick enkele sigaretten aan een Arabier die voor hem een taxi moet zoeken; zelf heeft hij dan geen sigaretten meer over (p. 94). Williams en Baker worden overgebracht naar de gevangenis van het dorpje Lotisico en worden daar op de gang bewaakt door twee carabinieri die sigaretten roken (p. 94); ook de „Capitano” van de carabinieri rookt uiteraard (p. 95) een sigaret (p. 95) en op p. 96 nog maar eentje. Williams en Baker worden in de cel opgesloten, maar hun sigaretten en kauwgom mogen ze houden (p. 96). Drie handlangers van Bordoni in Tripolis hangen lanterfantend op de kade met sigaretten in hun mondhoeken (p. 98). Ook Crick zit met sigaret en al te wachten, maar dan in een gehuurde Mercedes; onnodig te zeggen dat hij zijn sigarettenpeuk uit de auto op de grond gooit (p. 99). De drie Tripolitaanse handlangers van Bordoni worden door Crick meegenomen in diens gehuurde Mercedes; maar ze mogen sigaretten roken, wat ze dan ook prompt doen (p. 105).
Van het drinken van koele Coca-Cola in Tripolis komt voorlopig niets terecht, maar Arie schaft wel een tros bananen aan (p. 115); de schil(len) gooit hij „natuurlijk” gewoon uit het raam van zijn Horch-taxi. Bordoni en Harris gaan een Arabisch koffiehuis in en Arie stuurt een Engelse jongen achter hen aan om hen af te luisteren; we nemen aan dat deze jongen ook iets heeft moeten bestellen in dat koffiehuis, dus ik heb het altijd een beetje vreemd gevonden dat Arie hem, na het krijgen van de juiste inlichtingen, zomaar laat staan: zoiets verwacht je eerder van Jan (p. 116). Intussen rijdt Crick Darry met zijn drie gevangenen de woestijn in; alle vier roken ze de ene sigaret na de andere (pp. 117 en 119). Darry belooft de drie boeven de man een pakje sigaretten uit een blijkbaar tussen pp. 94 en 99 aangeschafte nieuwe voorraad, als ze hem hun hoofdkwartier verklappen (p. 119). Dat doen ze vooralsnog niet en tegen de tijd dat ze het wel doen, voelt Crick zich niet meer aan zijn belofte gebonden (pp. 123-124); dat kan ook nauwelijks anders, want op p. 125 steekt hij een van zijn laatste sigaretten op en hij heeft de boeven hun eigen sigaretten laten houden (p. 124).
Arie moet op het postkantoor wachten op zijn gesprek met Civita 64 tussen een Engelsman die een snorkende pijp rookt en een dikke transpirerende Oosterling die o.a. naar knoflook en vijgen ruikt (p. 127). Als Arie het kantoor van de gevangenis van Lotisico is binnengedrongen, drinkt hij eindelijk dat flesje cola, waar hij sinds pagina 92 naar uitkeek (p. 134); waar Bob en Arie als „oorlogsbuit” een stel grammofoonplaatjes meepikken, pakt Jan wat flesjes cola (p. 136). Maar blijkbaar heeft ook Arie wat van die flesjes achterovergedrukt, want in de Horch drinkt hij wederom een flesje cola (p. 145). De negerchauffeur van de Horch steekt ook een sigaret op (pp. 168-169). Als Darry moet verklaren hoe hij aan het adres van Villa Campanula is gekomen, dist hij Berini een kletsverhaal op over een man die hem een valse dollar gaf om kroketjes te kopen (p. 172). Als Bordoni en de drie boeven uitgeschakeld zijn, drinkt Arie grinnikend – hoe speelt hij dat klaar? – weer eens een flesje cola (p. 180). Als Berini door toedoen van Jan en Arie uiteindelijk is ingerekend, heeft Arie honger en dorst en vraagt hij om een flesje cola (p. 213). Gelukkig vindt Jan in de Horch nog één flesje cola (p. 214), dat hij – na een schuchtere poging tot chantage – toch eerlijk met Arie deelt (p. 215). Hij maakt het flesje open met een schroevendraaier, dus het zal inderdaad wel geen „stop” hebben gehad, maar een kroonkurk (vgl. p. 78). Helemaal aan het eind wordt alvast aangekondigd dat een van hun volgende avonturen zal beginnen door een flesje cola (p. 215).





Een kastelein moet van vele markten thuis zijn
John Beringen

Willem had ongetwijfeld veel verstand van kroegen en kasteleins. Nu is een kroeg niet alleen een plaats waar je je dorst kunt lessen, maar het is veelal ook een plek waar de meest wilde ideeën worden geboren (waar vervolgens niets van terecht komt) en waar vaak ook stevig wordt gebluft. Men kan stellen dat het (overmatig) innemen van alcohol deze genoemde hoedanigheden in grote mate beïnvloedt. En de kastelein? Die vormt het middelpunt in dit spektakel.
Zijn of haar rol is echter heel veelzijdig binnen het geheel. Wat deze man of vrouw in huis moet hebben om met succes een inkomen te genereren uit het tappen van drank is niet mis. De kastelein moet niet zelden optreden als regisseur, ordebewaarder of psycholoog. Daarnaast moet hij of zij van tijd tot tijd een luisterend oor vormen, een schouder zijn om op uit te huilen en/of iemand tegen wie men stoom kan afblazen. En dit alles dit alles dient natuurlijk door de kastelein in kwestie met de benodigde hoeveelheid begrip of empathie geïncasseerd te worden, want eerlijk is eerlijk: de klant komt tenslotte zijn geld brengen en zaken blijven zaken, hetgeen soepeler verloopt als je diezelfde klant niet tegen de haren instrijkt. Is dit hypocriet te noemen? Neen! Denk hierbij bijvoorbeeld aan de begrafenisondernemer die heel begripvol en medelijdend het verhaal aanhoort over hoe iemands geliefde is overleden, maar in zijn achterhoofd al een rekensommetje maakt hoeveel er te verdienen valt aan dit drama of aan een verkoper die je iets probeert aan te smeren en die heel geïnteresseerd luistert als je vertelt over dingen die hem in werkelijkheid geen ene lor interesseren.
En hierbij moeten we ook durven om de hand in eigen boezem te steken. Want laten we wel wezen: als je op een bepaalde functie solliciteert, dan laat het ook wel uit je lijf om je slechte eigenschappen de revue te laten passeren. Wat dat aangaat, is het hele leven nou eenmaal één groot toneel; het is alleen jammer dat de zaal steeds leger wordt. En deze laatst opmerking is slechts een persoonlijke visie van ondergetekende, maar dit even terzijde.
Terug naar de kastelein. N.a.v. het zojuist uiteengezette valt de definitie van een goede kastelein als volgt te formuleren: een persoon die zijn of haar klanten behandelt alsof ze daadwerkelijk zo belangrijk zijn als ze zichzelf voordoen.
Nu is een kastelein natuurlijk ook maar een mens, waardoor deze in uitzonderlijke situaties uit de zojuist beschreven rol kan vallen en deze stelregel weer volledig mank gaat. Een staaltje in deze maakte ik ooit mee in de jaren ’80 van de vorige eeuw in café Zus in Amsterdam. De Amsterdammers onder de lezers die deze tent gekend hebben, zullen zich de nu volgende scène levendig kunnen voorstellen. Wat was er aan de hand? Om kort te gaan: Café Zus, ooit gevestigd aan de Haarlemmerdijk, organiseerde een klaverjastoernooi tijdens de Kerst (dat moet overigens in 1989 zijn geweest). Eén man, een wat berucht figuur, gaf aan dat hij daaraan mee wilde doen. De kastelein reageerde met: „Niks daarvan, want jij maakt altijd stennis als je verliest!” De man slikte even en sprak toen de historische woorden: „(krachtterm), ik mag lije dat ik met de Kerst KAPOT ben.” Waarop de kastelein liet weten: „Da’s prima, maar eerst je rekening betalen; daarna mag je de pijp uit gaan!” Het leverde een bescheiden applaus op van de overige aanwezigen…
Een ander punt bestaat uit het feit dat een goede kastelein er in veel gevallen niet onderuit komt om „met alle winden mee te waaien.” Een mooi voorbeeld hiervan treffen we aan in het boek „Lijmen/Het been” van Willem Elsschot. Een groep arbeiders besluit om te staken. De waardin, ene Jeanine, bij wie de mannen regelmatig pinten nuttigen, becommentarieert dit met: „Gelijk hebben jullie, want je moet niet over je laten lopen.” Dan blijkt dat de staking geen resultaat heeft en gaan ze weer aan het werk. Jeanine toen: „Gelijk hebben jullie, want voor al die armoe kopen jullie ook niks.”
Willem snapte perfect hoe dit werkte als we kijken naar een passage uit „Heibel in Honoloeloe” op blz. 75 (hardcover) resp. 71 (pocket). We treffen aldaar het volgende aan als de kastelein opmerkt:

„Dat ik nou nooit op dat idee ben gekomen; snap je dat nou?”
De man met de slappe hoed dronk van zijn whisky en grinnikte kort:
„Als jij ooit een idee kreeg, broer, zou je niet weten wat je met zo’n ding aan moest vangen.”
„Sure, Mac, sure,” zei de aapmens, kennelijk erop uit om zijn lange klant in alles gelijk te geven.
„Ik ben geen man van ideeën. Ik houd me maar bij mijn flessies.”

Deze kastelein verdiende waarlijk een onderscheiding…





Het spook op het kerkhof
Willy H.

En voor de vierde maal hebben wij de eer jullie een kort verhaal van Willem van den Hout, dat hij in het blaadje Amor’s Magazine (nr. 8, maart 1950) publiceerde onder het zeer doorzichtige pseudoniem Willy H., te presenteren.
Vaste lezers van deze
Nieuwsbrief en de bijbehorende serie jongensboeken weten hoe slordig onze Willem met namen omsprong: als naam van het dorp in het „hoge noorden” noemt hij de eerste maal Savelen en de tweede maal Savelsberg. De naam Savelen zegt ons niet zoveel, maar Savelsberg komt als familienaam zeer frequent voor, niet in het „hoge noorden”, maar juist in het „diepe zuiden” en de aanpalende Duitse grensstreek tussen ’s-Hertogenrade en Aken: Watermannenhumor! De achternaam van de belangrijkste familie in het verhaal wordt eenmaal als Gastert en tweemaal als Gattert gespeld. Het zij Willem vergeven, want hij is er wederom in geslaagd een bijzonder humoristisch, maar ook een heel klein beetje pikant verhaal te schrijven en dat in dezelfde periode waarin de eerste twee Bob Evers-delen verschenen.



Het kleine dorpje Savelen gelegen in het hoge Noorden is één van die vele kleine gehuchtjes, waarvan niemand, behalve de bewoners zelf, weet dat het bestaat. Eenzaam en verlaten liggen de kleine huisjes tegen de bosrand en niemand weet hoe deze huisjes daar gekomen zijn. De bewoners maken zich daar ook geen zorgen over. De mensen wonen daar, er worden kinderen geboren die later trouwen en tenslotte dood gaan en weer plaats maken voor een volgend geslacht. Iedere familie heeft een koetje of een geit, een stukje grond om aardappels en groenten te verbouwen. De mensen vormen één grote familie, vriendelijk en behulpzaam voor elkaar, elkanders zorgen, vreugde en verdriet delend.
Vredig en rustig schijnt het dorpje te sluimeren, zonder zorg om de buitenwereld, die zij niet kennen en niet willen kennen.
Tot op een avond de vredige sluimer voorbij is. Ineens is de rustige sfeer verbroken.
Jannetje van Gijs is op de bewuste Novemberavond langs het kerkhof gekomen. Ja, Savelsberg bezit een heus kerkhof, gelegen even buiten de kom van het dorp. Reeds honderden malen is ze langs dit kerkhof gewandeld als ze haar pintje bier voor haar vader gaat halen. Maar op die avond:
Vrolijk een liedje neuriënd waarvan niemand de woorden kent, wandelt ze langzaam, het pintje bier voor zich uit houdend, door de stille verlaten dorpsstraat. Bij het kerkhof houdt ze even stil. Hier is het aardedonker en dus kan ze er zeker van zijn, dat niemand ziet hoe ze even haar lippen aan de bierpot zet en een klein teugje neemt.
Hm. . . . dat smaakt lekker. Vader wil niet dat ze bier drinkt. Krijg je domme kinderen van, zegt hij. Nu ja, voorlopig is ze nog niet getrouwd. Niet eens een vrijer heeft ze. Manus van Oom Derrik loopt haar wel steeds achterna, maar die zit nog in de permetatie van moeders kant, dus dat zal wel niks worden. Jammer genoeg, want ze vindt het wel lekker als hij haar stiekem ’n zoentje geeft. Maar ja, dat mag ook al niet. Wat mag je nu wel?
Nog even een klein slokje, niet te veel anders merkt vader het, en dan gauw naar huis. Maar als ze een stap wil doen. . . . wat is dat? Luisterend spitst ze haar oren. Uit de richting van het kerkhof hoort ze duidelijk ’n steunen en zuchten. Tussen de hoge bomen, die de begraafplaats omgeven, spiedt ze voorzichtig of ze iets kan ontdekken.
Aaaaaaaaaah!
Van schrik laat Jannetje haar bierpot vallen en rent als een bezetene naar huis. Steeds weer klinkt het akelige Aaaaaaaah in haar oren.
Met doodsbleek gezicht stormt ze de kamer in, waar vader ongeduldig op zijn biertje zit te wachten.
„Een spook. . . . een spook!”
Vol angst vliegt ze haar moeder om de hals. Verwonderd en verschrikt kijken de twee oudjes naar hun dochter.
„Wat is er aan de hand. . . . Wees nu toch kalm. . . . vertel, wat is er gebeurd?”
„Een spook. . . . op het kerkhof.”
„Onzin, waar haal je die nonsens vandaan? Er bestaan geen spoken.”
„Ik heb het duidelijk gehoord. Een hele luide gil van een vrouw die werd vermoord. Eerlijk waar. . . . Ze zaten me achterna.”
Vader is heel nuchter. Veelbetekenend wijst hij op zijn voorhoofd, maar moeder is niet zo zeker. Ze heeft wel eens meer horen vertellen over slechte mensen, die ook na hun dood geen rust vinden.
In gedachten gaat ze de rij van mensen langs, die de laatste jaren gestorven zijn. Daar had je Brammetje de varkensblaas.. Neen, die was al over de tachtig geweest. Dan Betje van Sien. . . . ja. . . . wacht eens. . . . werd van haar niet verteld dat ze gezien was met Jok de slager? En dat terwijl ze zelf vijf kinderen had. Natuurlijk. . . . Betje van Sien. . . . die voor straf des avonds in de kou rond moest lopen.
Vader heeft geen oren voor al die nonsens. Hij is kwaad dat-ie geen bier heeft. Kort besloten zet-ie zijn pet op en gaat de deur uit. Spoken? Haha, wie denkt en gelooft nog aan zoiets?
Op het donkere stuk voor het kerkhof blijft hij even staan. Zie je nou dat het onzin is. Het is muisstil. Maar als hij door wil lopen begint het Ineens te kraken onder zijn voeten. En. . . . hoort ie daar ook niet een fluisterende stem. . . . Morgen. . . . morgen. . . .
Boer Gastert is ineens geen held meer. Zo gauw zijn kromme benen ’t toelaten, rent hij terug naar zijn beschermend huisje. Achter zich hoort hij luid lachen.
Doodsbleek, de vettige pet scheefgezakt op zijn kale hoofd strompelt hij binnen. Moeder en dochter vallen hem huilend om de hals.
„Goddank dat je weer terug bent, Gattert. We hebben in duizend angsten gezeten. De geesten moet je niet uitdagen. Hebben ze je niets gedaan?”
„De grond. . . . de grond onder me voeten. . . . begon te. . . . splijten.”
„Verschrikkelijk. . . . Laten we maar bidden. . . . Dat is die slechte Betje van Sien. . . . Van alle kwade geesten. . . . verlos ons Heer.”
Voordat het drietal zich te rusten begeeft, worden alle deuren gegrendeld. De volgende morgen voor dag en dauw is moeder Gattert al op stap, om het vreselijke nieuws van het spook overal rond te vertellen. En haar fantasierijke geest weet het verhaal zo overtuigend te doen klinken, dat iedereen het gelooft en het nog veel verschrikkelijker doorvertelt. Als het bericht de commissaris bereikt, de man die 10 baantjes tegelijk bekleedt, van burgemeester tot brandweerman, zijn alle dorpsbewoners uit hun graf opgestaan. Maar deze politieman is heel nuchter. Hij gelooft niets. Hij zal er vanavond zelf eens gaan kijken. En als de avond daalt over het opstandige dorpje, begeeft hij zich in vol ornaat naar de eenzame donkere weg. De mensen in de huizen knielen op de grond neer en bidden dat de kwade geesten hem zullen sparen.
Het wordt negen uur. . . . nog steeds niets te zien of te horen.
Juist besluit hij maar weer naar huis terug te keren om zijn pandoertje verder te spelen, als zijn scherp gehoor enige onverstaanbare klanken opvangt. Direct is hij in volle actie.
„Wie is daar?”
„Hahahahahahahaaaa. . . . . .”
Een koude rilling loopt over zijn rug. Zijn stem klink minder vast.”
„In naam der wet. . . . !”
„Hoeoeoeoeoeoeoeo. . . .”
Dat is te veel voor de wakkere man. En als hij tot overmaat van ramp nog een schim zich ziet bewegen achter de dikke eik, rent hij weg. . . . naar huis. . . .
De verhalen die de volgende dag de ronde doen zijn nog veel verschrikkelijker dan de dag te voren.
Niemand waagt zich meer in de buurt van de spookplaats. Maar op den duur wordt deze toestand onhoudbaar. Wanneer het koud guur weer is, of wanneer het regent, vertoont zich geen spook, maar zo gauw als het mooi zacht weer is, is het spook present. De burgemeester roept een heuse detective.
Het hele dorpje liep uit, toen de nog zeer jonge man in zijn sportwagen door de dorpsstraat reed. Zijn eerste bezoek gold Jannetje. Zij was toch de eerste die het spook ontdekt had.
Afgunstig en jaloers keken de meisjes toe hoe hij met haar in zijn wagen rondreed. Na een tien minuten was het verschrikkelijke spookverhaal tot zijn ware proporties teruggebracht. Enige dagen hoorde de bevolking niets meer van de „beroemde Speurder”.
Kwade tongen beweerden dat het jongmens niets anders deed dan vrijen met Jannetje. Jannetje zelf zweeg in alle talen.
Vier dagen later, op een dag dat de mensen zich afvroegen of de kalender wel deugde en of het niet voorjaar was in plaats van najaar, zo warm scheen het zonnetje. . . . daar gebeurde het eindelijk.
„We hebben het spook, commissaris. Ik verzoek U dringend om direct Manus van oom Derk te arresteren.”
„Manus van oom Derk?”
„Juist commissaris, kom mee, er is haast bij.”
Tegenstribbelend werd de man in de wagen geduwd en even later stonden ze voor het kleine huisje.
„Ah. . . . Daar komt hij juist aan. Halt, jonge man, wilt U zo goed zijn even met ons mee te gaan naar het bureau?”
Voordat Manus ja of nee kon zeggen zat hij reeds achter in de wagen.
„Zullen we meteen ’t andere spook maar ophalen, commissaris?”
„Nog een spook?”
„Zeker! En nog wel een bijzonder mooi spookje.”
Zonder pardon werd Mooi Marietje van Gert-Jan, die juist naar bed wilde gaan, in de auto gestopt. Gevolgd door de woedende familieleden ging de stoet naar de woning van de burgemeester, alias commissaris, alias brandweer, enz. enz. De man had het echter zo benauwd van al die woedende gezichten om hem heen, dat hij geen woord kon zeggen.
„Mijne dames en heren, mag ik U allen hier het spook van het kerkhof voorstellen. Hier Gert-Jans mooie Marietje en haar vrijer Manus.”
„Dat zijn gemene leugens. . . . Mijn dochter heeft geen vrijer. Ze is een fatsoenlijk meisje.”
„Kalm mensen. Deze twee jonge mensen houden van elkaar en hebben als plaats voor hun minnekozen het kerkhof opgezocht. Jullie spook was niets anders dan de fluisterende liefdesuitingen van deze twee jonge, mensen.”
„Gelogen!” Marius richt zich in zijn volle lengte op.
„Zo? En Marietje? Nooit op het kerkhof gevrijd? Neen? Echt niet?
Dan zullen we het moeten bewijzen. Manus, trek je broek uit!”
De ogen van de detective zijn ineens gloeiende vuurballen.
Onder luid protest van de omstanders laat hij onder de dwingende ogen zijn broek zakken. Boven op zijn dijbenen staat een letter O-A.
Tussen het verwarde gemompel klinkt de stem weer:
„Beste Marietje. . . . ik moet U helaas verzoeken ook Uw broekje uit te trekken.”
Een gloeiend rood trekt over haar mooi gezichtje, maar ze durft niet tegen te stribbelen. Ademloos kijken de familieleden en de burgemeester toe en als de speurhond heel zedig het hemdje een stukje omhoog tilt, lezen ze op haar bips in rode letters:

RUST----ZACHT
li----ve

Direct is de bewuste plek weer netjes bedekt. Als twee ter dood veroordeelden staan de twee jonge kinderen te wachten op hun doodvonnis.
„Kom kinderen, een vrolijk gezicht. Het spijt me alleen dat ik de grafsteen een beetje bij heb moeten kleuren. Ga nu maar gauw naar huis en probeer de verf er af te boenen. Als jullie eerstdaags trouwen, hoop ik op de bruiloft te komen.”
Tussen de diep verslagen familieleden trekken de twee huiswaarts. Lachend valt de jonge man naast de burgemeester in een stoel.
„Mijn dank, jonge man. . . . Ik weet niet hoe ik . . . .”
„Praat maar niet over beloning. Mijn beloning heb ik al. Ik ga trouwen met het beste meisje van Uw hele dorp, Janneke van Gijs. En als U nog eens een spook tegen komt, roep me dan maar. Adios.”





Enkele foto’s uit Meβdunk en Reckahn
Roger Schenk

Deel achttien in een serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie.
In „Schermutselingen bij een zandafgraving” moeten Jan, Bob en Arie een Saab naar Berlijn brengen. Elk weldenkend mens zou dat keurig via de Duitse A2 doen, maar dat is ons drietal een beetje te saai, dus zij verlaten de Autobahn bij de afslag Wollin om verder „binnendoor” te rijden en dat hadden ze, slechts een paar jaar na die Wende misschien beter niet kunnen doen …
Afgelopen zomer bezocht ik de plaatsen van handeling en heb – ook bijna drie decennia na het avontuur – vrijwel alles gevonden wat
Peter de Zwaan beschrijft, op één ding na … de zandafgraving uit de titel van het verhaal! En dat is eigenlijk best wel logisch als je er goed over nadenkt: het beschreven gebied ligt aan de rand van de Fläming, een zeer vruchtbare streek die al in de Middeleeuwen Hollandse en Vlaamse (vandaar de naam) kolonisten aantrok, en de bewoners zouden wel gek zijn als ze een stuk van die vruchtbare grond zouden opofferen aan een zandafgraving; zelfs in DDR-tijden was niemand zo gek om dat te doen.


Kaartje van Meβdunk en Reckahn
De nummers 1 t/m 12 geven aan waar de foto’s hieronder zijn gemaakt
.



Als je vanaf de afslag van de Autobahn die de jongens namen, door Wollin rijdt, kom je eerst bij een gehucht dat Brückermark heet; daar houdt de normale bestrating op en begint de „weg” van tegen elkaar gelegde betonnen platen. Deze weg, waar Jan, Bob en Arie strandden, bestaat nog steeds, maar ik heb niet de indruk dat hij veel wordt gebruikt: de betonnen platen zijn omhoog of omlaag verzakt, zodat de ene soms wel 10 centimeter hoger is komen te liggen dan de andere; voorzichtig door het gras naast de platen rijden is het devies voor wie zijn banden heel wenst te houden. Gelukkig is de plek waar Metzgers Saab kapot ging, blijkbaar inmiddels wel gerepareerd, hetgeen de dynamosteun van mijn automobiel ten goede kwam. (1)



Vlak voor de „weg” van betonplaten het gehucht Meβdunk bereikt, vinden we een boerderij met enkele, half in de aarde ingegraven schuren, stallen en/of garages: een ervan moet de garage zijn geweest waarin Jan door het oude vrouwtje werd opgesloten en waaruit hij op technische wijze wist te ontsnappen. (2)



In de tijd waarin Jan door dit gebied struinde, trof hij na verloop van tijd aan zijn rechterhand een half plaatsnaambord aan, waarop hij vreemd genoeg de letters Zdunk kon ontcijferen: plaatsnamen op plaatsnaamborden worden in Duitsland altijd met kleine letters geschreven en de β werd en wordt door Duitsers nooit getranscribeerd met sz.
Misschien heeft een van de bewoners van het gehucht „
Schermutselingen” ook gelezen en beschouwden hij en zijn medebewoners de beschrijving van Peter de Zwaan zo beledigend voor hun dorpje, dat ze een nieuw bord hebben vastgeschroefd op een kei om te voorkomen dat de helft ervan nogmaals weg zou waaien. (3)



Achter een van de boerderijtjes net buiten het „centrum” van Meβdunk, niet al te ver van de boerderij van foto 2, trof ik deze aan de onderkant versterkte kar aan; je ziet het helemaal vóór je: huifje erop, Saabje erop en klaar is Kees! (4)



In de tijd van „Schermutselingen” bestond het gehucht uit vijf huizen en je leest wel eens dat sinds de Wende vooral het platteland van Oost-Duitsland snel ontvolkt, maar dat geldt zeer zeker niet voor Meβdunk. Het gehucht is inmiddels zelfs minstens dubbel zo groot als toen, omdat rijke stedelingen (vermoedelijk uit de stad Brandenburg, die niet zo gek ver weg ligt) het plaatsje hebben ontdekt en er nieuwe huizen hebben neergezet; de bouw van sommige daarvan is zelfs nu nog bezig. Ook het miniatuur neogotische kerkje heeft een opknapbeurt gekregen, maar dit alles was aan jongeheer Prins niet besteed: hij fietste snel verder, ontdekte aan de andere zijde van het nederzettinkje een heel gebleven plaatsnaambord en bovenstaande visvijvers tussen Meβdunk en Reckahn. Voor de volledigheid moeten we nog vermelden dat de naam Reckahn op het huidige plaatsnaambord niet meer vermeld wordt, want Reckahn is sinds 2002 opgenomen in de gemeente Kloster Lehnin. (5)



Rechts van de weg tussen Meβdunk en Reckahn ligt een enorme open vlakte, de vermoedelijke plaats waar in „Schermutselingen” het feest wordt gehouden. (6)



Naast die open vlakte een tent, maar aan de vorm te zien bevat die een heel wat minder smakelijk goedje dan de bowl waarvan de feestende dorpsbewoners in „Schermutselingen” zo genieten, maar hun gast uit het verre Nederland toch iets minder, ondanks het feit dat de bowl gratis is. (7)



Zoals het een ware Amsterdammer van de zuinige aard betaamt, verplaatst Jantje Prins zich verder op een gestolen fiets en arriveert al snel in Reckahn, een beduidend groter dorp dan Meβdunk. Jan houdt ditmaal zijn ogen iets beter open, want waar hij de kerk van Meβdunk – pal naast dat tweede plaatsnaambord – compleet heeft gemist, merkt hij het barokke zaalkerkje van Reckahn, dat toch beduidend verder ligt van zijn fietsroute, wél meteen op. (8)



Ook ziet Jan dat het dorp een school heeft. Maar als Jan nou eens een paar meter verder naar het westen was gereden, had hij kunnen zien dat het alleen maar om een schoolgebouw gaat, waar al jaren geen les meer wordt gegeven. Honderd meter verder staat Schloss Reckahn, het voormalige landgoed van de filantropische ridder Friedrich Eberhard von Rochow die zelfs nog twee schoolboekjes heeft geschreven; maar ook dat mooie slot gaat aan Jans neus voorbij. Het is echter nog niet helemaal te laat voor onze Jan: facsimile’s van deze boekjes kan hij bij de hoofdredactie van deze Nieuwsbrief inzien. (9)



Je verwacht het misschien niet, maar de school van Reckahn was sinds haar oprichting in 1773 een zeer beroemde school, waar mensen van heinde en verre – zelfs vanuit Nederland, jazeker! – naar toe reisden om te zien en te leren hoe de door von Rochow geëngageerde onderwijzer Heinrich Julius Bruns (1746-1794) op een voor die tijd enorm progressieve wijze les gaf aan de plattelandsjongeren en met deze kindvriendelijke onderwijstechniek verbluffend goede resultaten behaalde. Sinds begin 1992 is in dit schoolgebouw met slechts twee klaslokalen het Schulmuseum Reckahn gevestigd. De inrichting van de klaslokalen en het mooie, maar voor normale mensen onleesbare Sütterlin-handschrift op het bord stammen helaas niet uit de tijd van von Rochow en Bruns. (10)



Jan kiest er dus voor om rechtsaf te slaan, niet naar het Schloss, maar naar downtown Reckahn, waar hij ontdekt dat het dorp over een heus café beschikte. Beschikte, moet ik helaas zeggen, want het etablissement is nu gesloten en staat te koop. Liefhebbers? (11)



Jan ontdekt ook één winkeltje ter grootte van een huiskamer: het winkeltje van Frau Hauser, aan wie hij aan het eind van „Schermutselingen” nog een zoen geeft. En ook dit winkel-/woonhuis, dat merkwaardigerwijs een grotere hoogte dan breedte heeft, staat anno 2020 te koop. Meβdunk was blijkbaar toch de uitzondering die de regel bevestigde, maar de overige plattelandsgemeenten in de voormalige DDR vergrijzen in hoog tempo, helaas! (12)







De Nieuwe GIL 6
Roger Schenk & John Beringen

Terug van weggeweest:
Politiek satirisch en volkomen
onafhankelijk blad voor
Nuchtere Nederlanders
De Nieuwe GIL Nr. 6

Postbus 278
2500 AB Den Haag


31 december 2020


Rekenen is moeilijker dan u denkt


Onlangs vernamen wij het volgende bericht in de media:

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft een rekenfout gemaakt bij een patroon waarmee mensen zelf mondkapjes kunnen maken. Bij dit patroon, naar Amerikaans voorbeeld, is het misgegaan met het omrekenen van de maateenheid inches naar centimeters. Dat verklaart waarom de zelfgemaakte mondkapjes veel te groot zijn en niet aansluiten. Wat is nu het geval? Het patroon van de Amerikaanse overheid raadt twee lapjes stof aan voor het mondkapje van 10 inch breed bij 6 inch hoog. Dat is omgerekend 15,4 bij 25,4 centimeter. Het ministerie heeft hier echter 20 bij 27 centimeter van gemaakt, waardoor het mondkapje een stuk groter uitvalt. Ook de andere maten op het patroon komen niet overeen. Zo is het elastieken bandje op het patroon van de Nederlandse overheid ruim twee centimeter langer. Een woordvoerder van het ministerie van VWS bevestigt dat het om een rekenfout gaat, en dat de maten aangepast zullen worden. „Het lijkt inderdaad om een fout te gaan bij het omrekenen. We gaan nog een keer goed kijken naar het patroon en de instructie die erbij staat,” luidt de reactie. Het ministerie heeft het patroon voor de mondkapjes inmiddels offline gehaald.
Dit bericht zorgde voor veel verontwaardigde email die wij op de redactie mochten ontvangen. Het moge duidelijk zijn dat de toonzetting van al die mailtjes uiterst kritisch mocht worden genoemd. Kreten als „kunnen ze dan helemaal niks meer?” en „En dat soort dombo’s moet zogezegd een land besturen in een crisistijd!” passeerden de revue waarbij we opmerken dat we met deze twee kreten nog de mildste citaten hebben weergegeven. Maar laten we de cijfers eens aandachtig bekijken. 10 inch is dus 25,4 cm en 6 inch is 15,4 cm. De Hollandse rekenmeesters maakten daar echter resp. 27 en 20 cm van. Dat dit fout is, wisten we al maar de berekening blijkt ook nog eens heel inconsequent fout te zijn. Delen we 27 door 10 dan leert ons dat bij de Hollandse rekenkunst de inch dus 2,7 cm is. Delen we de 20 echter door 6 dan blijkt diezelfde inch ineens 3,333 cm te zijn. Kunt u het nog volgen? Het commentaar hierop van de woordvoerder van VWS – „Het lijkt inderdaad om een fout te gaan bij het omrekenen” – is natuurlijk al helemáál de giller van het jaar ... hoezo „lijkt” dat? Om een vergelijkbare variant te lanceren: zet een Fiat 500 naast een Jumbojet en zeg dan: „De Jumbojet lijkt inderdaad groter te zijn.” Maar dit even terzijde.
Hierop hebben wij contact gezocht met het ministerie om te horen of er een aannemelijke reden bestond voor deze blunder. Dat verliep heel stroef, maar uiteindelijk kregen wij dan toch iemand te spreken die echter anoniem wenste te blijven. Dat respecteerden wij uiteraard. We noemen de man Joop.
Joop zat duidelijk hoorbaar behoorlijk in zijn maag met de hele kwestie. In eerste instantie opperde hij de mogelijkheid dat de rekenmachine misschien niet goed was afgesteld. Dit verwekte uiteraard hartstochtelijk hoongelach bij ons waarbij wij op onze beurt suggereerden dat mogelijk de verkeerde netspanning was ingesteld bij de rekenmachine. Hierop raakte Joop duidelijk een beetje gepikeerd. Wij informeerden of er na de berekening niet daadwerkelijk een mondkapje was vervaardigd en uitgeprobeerd.

„Jazeker,” luidde het antwoord van Joop. „Toevallig was Erica Terpstra hier op bezoek en die wilde wel even als proefkonijn fungeren. Bij haar zat het te strak waardoor wij concludeerden dat het bij ieder ander anatomisch acceptabel geproportioneerde persoon dus wel perfect zou zitten.” Dat was een verklaring waarbij je in eerste instantie even achter het oor moet krabben, maar aan de andere kant is het ook weer denkbaar dat je zo op het verkeerde been wordt gezet. We gunnen Joop in dezen het voordeel van de twijfel. Over onze vraag of deze misstap nog gevolgen had voor medewerkers van het ministerie moet hij even nadenken.
„Ja,” reageert hij tenslotte. „Dat wil zeggen: er zijn mensen die hun conclusies hebben getrokken. Precieze aantallen weet ik niet, maar een aantal mensen heeft gesolliciteerd bij de belastingdienst, waar ze met open armen zijn ontvangen en weer anderen zijn een boekhoudkundig adviesbureau begon-nen.” Wij danken Joop voor het gesprek en wensen het ministerie beterschap.



De overheid verhoogt het statiegeld om armoede op oudere leeftijd te bestrijden

DEN HAAG – Naast de invoering van statiegeld op kleine PET-flessen per 1 juli 2021 (€ 0,15) heeft de regering, in reactie op de stijging van de ouderdomsarmoede in ons land, besloten om vanaf dezelfde datum het statiegeld op PET-flessen met een inhoud van 1 liter of meer te verhogen van 25 naar 50 cent; het statiegeld op ‘gewone’ bierflesjes blijft 10 cent, maar dat op beugelflessen gaat omhoog van 20 naar 25 cent. De meer dan 850.000 senioren in heel Nederland, die alleen AOW zonder aanvullend pensioen ontvangen, juichen de stap toe, die volgens hen al veel te laat was.

Al snel weer midden in de samen-leving: flessenverzamelaars boven de 67
„Wanneer mensen die hun hele leven eerlijk hebben gewerkt, niet langer van hun pensioengerechtigde leeftijd kunnen leven, is rommelen in het vuilnis vaak het enige waardige alternatief voor bedelen,” zei een woordvoerder van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, terwijl hij de plannen toelichtte om de aanbetaling te verhogen. „Het feit dat het statiegeld sinds 2002 niet één keer aan de inflatie is aangepast, betekent een reëel statiegeldverlies van 15 procent.”
Het wordt steeds waarschijnlijker dat opgewekte gepensioneerden met een goed oog voor het „lege goud” straks hun kleinkinderen weer een beetje plezier kunnen bezorgen, omdat de „wet voor welvaart en senioren op oudere leeftijd”, een initiatief van Groep Krol, de komende weken hoogstwaarschijnlijk zal worden aangenomen.


Hebt u nou óók altijd al willen weten
wat de waarde van een man met een
Wilders-kapsel is?



Hollandse humor

Sinds jaar en dag maken Hollanders grappen over Belgen en omgekeerd. Laten wij vooropstellen dat wij helemaal niets mis vinden aan onze Zuiderburen. Integendeel: wij vertoeven maar wat graag in Vlaanderen. Als je daar een portie friet bestelt, dan KRIJG je ook een portie, in tegenstelling tot de situatie alhier, waarbij het aantal frietjes waarschijnlijk minutieus wordt geteld. Want laten we eerlijk wezen: die zuinigheid zit nou eenmaal in onze cultuur verweven en dat de Belgen daar grappen over maken, is feitelijk heel logisch. Wat dat aangaat, heeft een zekere Willy van der Heide met de gedaante van Jan Prins, die bijna dood valt op vijf cent, een prototype van de volbloed Hollander in zijn Bob Evers-serie neergezet.
Een bekend, stokoud mopje over Belgen luidt als volgt: „Waarom rukte de Belgische luchtmacht niet uit in de Tweede Wereldoorlog?” – Antwoord: „De piloot was ziek.” Daar werd natuurlijk over gegniffeld, maar een poosje terug spotte de redactie van De Nieuwe GIL een item waarin we strekking van deze mop genadeloos bij ons zelf konden herkennen.

Hierbij handelde het om de Nedereindse Plas. Dat is een recreatiegebied in de provincie Utrecht, dicht bij Nieuwegein. De plas ontstond door het winnen van zand voor de aanleg van snelweg A2 en de nieuwbouwwijken van Nieuwegein. Het gebied ligt in de polder Rijnenburg die deel uit maakt van de gemeente Utrecht.
Op de teletekst van RTV Utrecht was hierover het volgende te lezen:

Bordenchaos bij Nedereindse Plas
Een bordje bij de Nedereindse Plas verwijst naar een zwemstrand. Dat is merkwaardig, want zwemmen in de plas is al 25 jaar verboden. Het gebied is ernstig vervuild; het was jarenlang een vuilstort. Er werd ook veel illegaal chemisch afval gestort. (
Bestaat er ook legaal chemisch afval? Red.) In de jaren negentig moest het een zwemplas worden, maar nadat de voorganger van RTV Utrecht aantoonde dat dat niet veilig was, werd de plas in allerijl weer gesloten. De PvdD stelt vragen over het bordje.

Het antwoord op deze vragen kwam een dag of wat later. En dat luidde als volgt:
UTRECHT - De terreinopzichter van de Nedereindse Plas kon niet bij het bordje komen dat verwijst naar een zwemstrand op het terrein. Daarom is het nooit weggehaald. Dat antwoordde wethouder Eelco Eerenberg op vragen van de Partij voor de Dieren. Het bord stond er waarschijnlijk al meer dan 25 jaar en ook al bijna 25 jaar mag er niet gezwommen worden. Het bleek dat het bordje die 25 jaar kennelijk onbereikbaar was, aldus de wethouder.

Moet u nog peultjes? Tot zes keer toe heeft de mens het gepresteerd om met succes een bemande maanmissie uit te voeren, maar dat bordje weghalen bleek een meer gecompliceerde klus te zijn dan bijv. het puin opruimen van de Twin Towers. Of het bordje inmiddels is weggehaald, vertelt het verhaal niet. Wellicht heeft men hiervoor een externe adviseur ingehuurd om zulks in goede banen te (laten) leiden. Er kan en mag stevig gelachen worden; zowel door Hollanders als Vlamingen.







Man klaagt vroedvrouw aan omdat zij hem 63 jaar geleden op zijn billen heeft geslagen!

CHEMNITZ - Omdat zij hem 62 jaar geleden op zijn billen sloeg, klaagde een man uit het Duitse Hohenstein-Ernstthal deze week een verloskundige aan. De nu 86-jarige vrouw maakte in maart 1957 misbruik van de weerloze positie van de toen net twaalf seconden oude man door zijn blote billen met haar platte hand te raken, aldus de aanklacht.

„Decennialang wist ik niets van deze misdaad,” legt Richard Krügel (63) uit over het incident uit zijn prilste jeugd. „Ik was waarschijnlijk nog steeds versuft vanaf de geboorte of ik heb het onderdrukt omdat het zo traumatisch voor mij was.”
Zijn moeder, die destijds ooggetuige was, vertelde hem onlangs echter over het incident. „Ik kon het nauwelijks geloven,” zei Krügel. „Waarom deed deze vrouw dat? Ik was nog maar een kind! Sterker nog, een baby!” Pas toen hij gilde, was de vrouw schijnbaar tevreden.
Maar dat is nog niet alles: onmiddellijk na de klap op Krügels zitvlak zou de wrede vroedvrouw zijn navelstreng met een schaar hebben doorgesneden. „Daarom heb ik vandaag de dag nog steeds een gat in mijn maag,” legt hij uit, wijzend op een duidelijk zichtbare inkeping ter hoogte van zijn middel.

De politie onderzoekt momenteel het rapport. De misdaden van de vroedvrouw zijn nu echter verjaard. Hetzelfde geldt voor een andere beschuldiging, vrijheidsberoving, die de man tegen zijn moeder heeft ingediend, omdat deze hem naar verluidt maanden vóór het incident in haar maag opgesloten had gehouden.





Bladzijde 2 De Nieuwe GIL 6 31 december 2020



Zowel een sneer als een standbeeld

„We zitten in het zelfde schuitje” is een uitdrukking waarmee men aangeeft dat twee of meer personen met dezelfde problemen worden geconfronteerd. Nou hoeft dat „zelfde schuitje” niet altijd een negatieve betekenis te hebben, want als men in het huwelijk treedt, dan stapt men ook met iemand in een schuitje; in dit geval een huwelijksbootje. Het huwelijksbootje van onze minister Grapperhaus belandde bij de tewaterlating echter meteen in zwaar weer. Wij hoeven daar verder niet over uit te weiden, want iedereen weet wat er loos was: de gasten hielden zich niet aan de anderhalve-meter-regel en Grapperhaus knuffelde zijn schoonmoeder. De commentaren hierop waren niet van de lucht. Termen als „pek en veren”, „aftreden” en „de brandstapel” passeerden de revue (onze koning Willem had trouwens ook een soortgelijk akkefietje, maar dit even terzijde). Terug naar Grapperhaus. De commotie raakte hem natuurlijk heel erg. En nu we het toch over uitdrukkingen hebben: hij kon geeneens verklaren dat hij spijt als haren op zijn hoofd had, want dat zou olie op het vuur zijn. U kunt zich de commentaren daarop wel voorstellen (in de trant van „Hij HEEFT helemaal geen haren op zijn hoofd, dus het interesseert hem geen lor”). Wat moeten we hier nu mee? Er zit wel een positieve kant aan dit incident: Grapperhaus heeft nu zelf kunnen ondervinden hoe lastig die anderhalve-meter-maatregel kan zijn en hoe makkelijk die – zonder opzet – overtreden kan worden. Aan de hand hiervan mogen we hopen dat er een stukje empathie bij hem is ontsproten nu hij zelf de daadwerkelijke praktijk heeft ervaren van deze materie. De man verdient een gele kaart. Want laten we wel zijn: als een kind een domme streek uithaalt, dan kun je hem er op wijzen dat hetgeen hij gedaan heeft niet zo verstandig was. En doet een kind iets wat niet helemaal door de beugel kan, dan hoef je hem niet meteen een pak slaag te geven. Een wat bestraffend „niet meer doen” kan dan voldoende zijn (de uitzonderingen daargelaten uiteraard). Maar er zijn in de kwestie Grapperhaus wel twee andere dingen die tot nadenken (en/of mogelijk tot fronsen) stemmen. In de eerste plaats is het te hopen dat Grapperhaus de vrouw, met wie hij onlangs in het huwelijk trad, al kende vóór de Coronacrisis. Is dat niet het geval dan heeft hij dus al veel eerder de anderhalve-meter-maatregel geschonden. En mocht hij zich in deze situatie WEL aan die regel hebben gehouden, dan moet het voor hem beslist een wonderlijke huwelijksnacht zijn geweest waarin de twee echtelieden anderhalve meter uit elkaar moesten blijven. Bij restaurants, cafés en andere openbare gelegenheden loeren de BOA’s fanatiek rond naar overtredingen, maar was er dan in de huwelijkssuite van Grapperhaus ook sprake van handhaving? We zullen er naar moeten blijven raden. Een ander punt is dat hem verweten wordt dat hij zijn schoonmoeder knuffelde. Dat is ronduit gezegd een beetje flauw. O.K., dat de gasten er met de pet naar gooiden, is iets wat terecht verweten kan worden, maar een man die zijn schoonmoeder knuffelt, is dusdanig bijzonder dat het wel heel gemeen is om daar óók kritiek op te leveren. Daarvoor verdient Grapperhaus weer een standbeeld. Maar wij geven ruiterlijk toe dat zulks heel moeilijk te combineren is met de sneer die hij terecht ontving…


Gentech-ingenieurs fokken kippen met tofu-smaak om de veganistische markt te veroveren

TOKIO (uit ons archief) – Is dit de revolutie op de voedselmarkt? Gentech-ingenieurs van de Faculteit Wetenschappen van het Japan Advanced Institute of Science and Technology (JAIST) in Chiyoda-ku/Tokio zijn er voor het eerst in geslaagd kippen met tofu-smaak te fokken. De vleesindustrie hoopt nu eindelijk de uiterst gecompliceerde vegetarische en veganistische markt te veroveren.

„We isoleerden de genen die cruciaal zijn voor de smaak van tofu uit een sojaboon en brachten ze over naar onze testkippen,” legde het hoofd van het succesvolle experiment, Narumi Matsumoto, uit bij de presentatie van haar onderzoeksresultaten. „Zelfs de structuur van de kip is niet te onderscheiden van tofu.”

Heerlijk: gerecht met tofuvervangend vlees in plaats van vleesvervangende tofu.

Matsumoto’s tofu-kippen zijn kunnen elk moment op de markt komen. Uit de eerste blinde proeverijen bleek immers dat negen op de tien vegetariërs geen verschil konden vinden tussen tofu-kipgerechten en conventionele tofu-gerechten.
De vleesindustrie voorvoelt nu big business: „Het is ons altijd een raadsel geweest waarom vegetariërs en veganisten liever tofu eten dan lekker vlees, maar nu hebben ze geen excuses meer. We gaan gigantische tofu-kippenboerderijen bouwen en we zullen alle vegetariërs in de wereld laten genieten van goedkoop, in grote hoeveelheden geproduceerd tofu-vlees.”

Naast andere dieren met tofu-smaak, doen de Japanse wetenschappers nu ook onderzoek naar witbrood met speltsmaak, light-producten met een hoog suikergehalte en melkchocolade met bladsaladesmaak.


Partijoverstijgend initiatief roept op tot het verbieden van hoofddoeken voor aantrekkelijke moslima’s

BRUSSEL – Een initiatief waaraan jonge mannelijke parlementsleden van alle in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers vertegenwoordigde partijen deelnemen, riep op tot een hoofddoekverbod voor aantrekkelijke moslima’s en kondigde aan dat er in de nabije toekomst een wetsontwerp in het Federaal Parlement zou komen.

De 31-jarige Samuel Cogolati (Ecolo) legt uit waarom hij het initiatief een jaar geleden startte: „De hoofddoek sluit aantrekkelijke moslima’s uit onze samenleving. We willen deze sexy jonge vrouwen, mits ze op de schaal der uiterlijke schoonheid van één tot tien minstens zes punten behalen, bevrijden van patriarchale onderdrukking en hen in ons samenleving betrekken. Om dit doel te bereiken werk ik graag samen met collega’s van andere partijen.”
Bijvoorbeeld met Tomas Roggeman (N-VA). „Ik steun de eis, omdat de hoofddoek voor aantrekkelijke vrouwen een symbool van de islam is en daarom in tegenspraak met onze joods-christelijk waarden,” aldus de conservatieve hardliner. „Weelderige Turkse, Arabische en Perzische vrouwen tussen de 18 en 45 jaar moeten daarom altijd onbedekt in het openbaar verschijnen.”

Kamerlid Gaby Colebunders van de PVDA/PTB, een andere aanhanger, verwierp de beschuldiging dat het hoofddoekverbod de godsdienstvrijheid van minderheden zou beknotten. Hij zei dat ter compensatie lelijke, dikke en oude moslima’s aangemoedigd zullen worden om boerka’s te dragen.


Ook de boekwinkels …

DEN HAAG – Het nieuwe jaar begint zoals het oude is geëindigd: met voor de leek niet altijd even logisch te doorgronden maatregelen. Een van de opvallendste maatregelen die op de persconferentie van Mark Rutte, Irma Sluis en Hugo de Jonge van 12 januari aangekondigd zullen worden, is de voortgezette sluiting van alle boekwinkels in Nederland: met ingang van de derde week van de louwmaand mag in gemeenten van minder dan 25.000 inwoners welgeteld één boekwinkel de deuren open houden, maar in de wat grotere gemeenten mag geen enkele boekhandel z’n klanten ontvangen; alle antiquariaten dienen hun deuren te sluiten.
Een allerijl door het RIVM uitgevoerd onderzoek heeft opgeleverd dat van alle 739.000 officieel vastgestelde besmette personen 72% wel eens een boek gelezen heeft; waarbij aangetekend dient te worden dat het werkelijke aantal besmettingen waarschijnlijk hoger ligt, omdat niet iedereen getest wordt. Daarom wil het kabinet geen enkel risico nemen, al helemaal niet met tweedehands boeken, want die schijnen het meest besmettelijk te zijn.
Naar verluidt zal minister De Jonge op 5 januari bekend maken dat het kabinet de handelaren en winkeliers in nieuwe boeken zal steunen door 51% van het loon van hun medewerkers door te betalen, hetgeen voor de individuele handelaar zou betekenen dat de loonkosten dalen tot 49%. 2019 was een topjaar voor boekverkopers en daarvoor profiteerden zij al jaren van de zogeheten Harry Potter mania, dus zij hebben naar de mening van het kabinet voldoende reserves opgebouwd; bovendien heeft het kabinet gewacht tot na het piekseizoen van de wintermaand, hoewel het besmettingsrisico al een tijdje bekend was.

Het trof dat de kritische journalist jhr. Van Zuchtelen tot Dorresteyn vandaag voor een heel andere kwestie bij Op1 aan tafel zat, waar ook het weelderige kamerlid Dilan Yeşilgöz van regeringspartij VVD en die iets minder weelderige Jaap van Dissel van het RIVM aanwezig waren. De journalistieke jonkheer maakte van dit buitenkansje gebruik om dit tweetal enkele prangende vragen te stellen over het voorgenomen kabinetsbesluit.

Maar de winkeliers ze moeten toch ook hun huur betalen?
Yeşilgöz: „Ja, maar dat moeten zij met hun verhuurder regelen; zij moeten daar SAMEN uitkomen.”

Waarom wordt er voor antiquariaten geen enkele uitzondering gemaakt, gelijk aan de regeling voor boekverkopers in kleinere steden en dorpen?
Van Dissel: „Tweedehands boeken vormen een achttien maal groter risico op besmetting dan nieuwe boeken, een risico dat eigenlijk alleen maar te vergelijken is met het risico dat gladde glazen oppervlakten vormen.”

Maar waarom worden gladde glazen oppervlakten dan niet verboden zolang deze tweede coronagolf duurt?
Van Dissel: „Het RIVM heeft slechts een adviserende rol; besluiten worden door het kabinet genomen, al dan niet met inachtneming van onze adviezen.”

Is er bezwaar tegen het bezorgen of online verkopen van boeken?
Yeşilgöz: „Nee, zeker niet. Wel moeten wij hierbij aantekenen dat door de omzet van deze manier van verkoop die 51% vergoeding natuurlijk naar beneden aangepast wordt.”

Geldt dat ook voor tweedehands boeken?
Van Dissel: „In dit geval werkt de traagheid van de bezorgdiensten voordelig, omdat er in dit land minstens vijf dagen zitten tussen het door de handelaar aangeraakte boek en het moment van bezorging, dus de kans op besmetting is vele malen kleiner geworden.”

Maar er zit toch veel minder marge op bezorgen, omdat er extra kosten gemaakt dienen te worden?

Yeşilgöz: „Helaas kan ik daar geen uitspraak over doen. Het is aan de boekverkoper om hier op een verstandige en creatieve manier mee om te gaan.”

Maar ik zie dat boekafdelingen die gevestigd zijn in supermarkten en warenhuizen wel gewoon open blijven; en dat die ook nog eens schandalig misbruik maken van de situatie door een zesdelige romanreeks op spaarzegels of een gratis thriller bij aankoop van een tijdschrift aan te bieden. Dat kan toch zeker niet de bedoeling zijn?
Yeşilgöz: „Het is voor een kleine minderheid van de mensen nou eenmaal noodzakelijk om af en toe een boek te kopen; deze verkeren in eenzelfde uitzonderingspositie als coffeeshops.”
Van Dissel: „Uiteraard vragen wij de supermarkten en warenhuizen wel om in dezen hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Het kabinet kan niet elk individueel geval bekijken, maar de door u geschetste situaties lijken mij inderdaad onwenselijk en oncollegiaal.”

En als laatste de vraag wanneer denkt u dat de boekwinkels weer open kunnen?
Yeşilgöz: „Wij kunnen het risico niet nemen dat boekwinkels de rol van de Xenos, de Ikea of de bloemist overnemen, waar mensen nu de hele dag voor hun pure lol naartoe gaan. Zolang deze winkels geen maatregelen nemen tegen dergelijk ongewenst gedrag zullen de boekhandels helaas nog een tijdje gesloten moeten blijven.”



Onbekende spier ontdekt op torso CR7

Dit is een ontdekking die in wetenschappelijke kringen voor opschudding zal zorgen. Een lid van de medische staf van Juventus FC heeft op de borst van voetballer Cristiano Ronaldo een spier geïdentificeerd die tot op de dag van vandaag nog onbekend is. Reportage.

Het resultaat van elke dag duizenden buikkrullen
Dr. Marco Freschi zei dat hij de ontdekking deed tijdens een etentje waar de speler aanwezig was. „We vierden de verjaardag van mijn zoon, Giulio. Toen het tijd was voor de cadeautjes, trok Cristiano zijn shirt uit om hem zijn borstspieren te laten zien. Daar zag ik een halfcirkelvormige spier in de linker pectoralis major.”
Dit fenomeen kan het gevolg zijn van de duizenden dagelijkse buikkrullen die de speler uitvoert.
„Cristiano’s buikspieren hebben hun maximale volume bereikt. Het is nogal ongelofelijk, maar het lijkt erop dat er daarom nieuwe buikspieren zijn ontstaan op een andere plek om het verzadigingseffect tegen te gaan,” legt dr. Freschi uit. Deze spier is sindsdien blijven evolueren en heeft de vorm aangenomen van de letters C en R.

Compenserende verslechtering van de hersenschors
De groei van deze nieuwe spieren ging ook gepaard met een compenserende verslechtering van de hersenschors. Niets om je zorgen over te maken in de ogen van de medische staf van de club, die zei dat „meneer Ronaldo meer nieuwe buikspieren nodig heeft dan gewoon hersenvermogen.”







Bladzijde 3 De Nieuwe GIL 6 31 december 2020



Gilletjes... rubriek voor, door en over kinderen.



MOPPEN:

Een blonde mevrouw loopt een bank in het centrum van Amsterdam binnen en vraagt om een lening. Ze zegt, dat ze voor 2 weken op zakenreis naar de Verenigde Staten moet en dat ze 10.000 euro nodig heeft. De bankbediende zegt dat de bank wel een onderpand nodig heeft voor de lening. De mevrouw pakt haar autosleutels en overhandigt de man de sleutels van een gloednieuwe Rolls-Royce, die voor het gebouw geparkeerd staat.
De identiteit van de dame wordt streng gecontroleerd en alles blijkt te kloppen, dus de bank gaat akkoord met de Rolls als onderpand voor de lening.
Als ze weg is, hebben de directeur en zijn personeel een hoop lol over het feit, dat iemand een auto van een half miljoen als onderpand gebruikt voor een lening van maar tienduizend euro. Echt iets voor een dom blondje, is de lacherige opinie. Eén van de bankmedewerkers rijdt de Rolls in de ondergrondse garage van de bank en parkeert de auto daar.
Na twee weken komt het blondje terug en betaalt netjes de lening terug, plus de rente van zo’n 45 euro. De bediende groet haar vriendelijk en zegt, dat ze blij waren zaken met haar te kunnen doen. Maar hij geeft aan, dat ze wel enigszins in verwarring zijn geraakt. Na haar vertrek hebben ze haar gegevens nog een keer nagetrokken en het bleek dat ze multimiljonair is. Waarom wilde zij in ’s hemelsnaam tienduizend euro lenen, terwijl ze zelf zo rijk is?
Het toch niet zo domme blondje kijkt hem glimlachend aan en zegt: „Waar zou je anders in Amsterdam voor slechts 45 euro je auto voor twee weken kunnen parkeren?”

We blijven nog even bij de blonde dames:
Op een kille dag midden in de winter stopt een vrachtwagen voor een rood verkeerslicht. Achter deze wagen rijdt een blonde dame. Zij stopt achter de vrachtwagen, stapt uit, klopt op de deur van de vrachtwagen en roept: „Meneer, ik ben Yvonne en u verliest uw lading!”
De vrachtwagenbestuurder wil wel antwoord geven, maar net op dat moment wordt het licht groen en hij trekt op. Bij het volgende licht begint het blondje opnieuw met het hele gedoe. Maar ook deze keer vertrekt de vrachtwagenchauffeur, zonder zelfs maar te letten op het blondje. Hij heeft echter geen geluk, want ook de volgende lichten staan op rood. Het blondje, ondertussen behoorlijk op haar tenen getrapt, stapt opnieuw uit, gaat voor de vrachtwagen staan en roept heel luid: „Meneer, ik ben Yvonne en u verliest uw lading!” Waarop de man geïrriteerd zijn raampje opent en tegen het blondje roept: „Mevrouw, ik ben Hans en ik strooi zout!”

„Wat tref je bij kannibalen onder de douche aan?”
– „…”
„Head and Shoulders!”

Een man en een vrouw tijdens de huwelijksnacht.
Hij: „Zeg eens eerlijk, hoeveel mannen heb jij eigenlijk vóór mij gehad?”
Werkelijk een kwartier lang blijft het doodstil.
Hij: „O, sorry, ik hoop niet dat ik je met die vraag gekwetst heb.”
Zij: „Nee nee – ik ben nog aan het tellen.”

Opgewonden belt een man naar de receptie van het grote hotel: „Kunt u heel snel naar kamer 411 komen? Mijn vrouw wil uit het raam springen!”
Receptionist: „Sorry, meneer, maar dit is een relatieprobleem en daar kunnen wij ons helaas niet mee bemoeien.”
Hotelgast: „U snapt het niet. Zij krijgt het raam niet open en dat is toch duidelijk een onderhouds-probleem.”

Moeder zegt boos tegen haar zoontje:
„Hou nou eens op met gamen; ga je vader eens helpen met jouw huiswerk!”

Voor straf moet Ton honderd keer het zinnetje „Ik mag de juffrouw op school niet met jij en jou aanspreken.” Als hij zijn strafwerk inlevert, vraagt de lerares verbaasd: „Maar Ton toch, waarom heb je dat zinnetje 200x opgeschreven?”
Stralend zegt Ton: „Omdat jij het bent, juffrouw!”

Psychiater: „Meneer, ik ken uw probleem nog niet. Dus begint u maar rustig bij het begin.”
Patiënt: „In het begin schiep ik hemel en aarde…”

Een vliegtuig van Brussels Airlines heeft de grootste moeite om op het vliegveld te landen; uiteindelijk lukt het de eerste piloot om het vliegtuig aan de grond te zetten en nog net op tijd voor het einde van de landingsbaan af te remmen.
„Amaiii, dat is werkelijk de allerkortste landingsbaan die ik ooit in m’n leven heb gezien,”, kreunt hij, terwijl hij zich het zweet van zijn voorhoofd wist.
„Ge hebt gelijk,” beaamt de tweede piloot, die opgelucht uit het raam zit te turen, „maar hij is wel zo breed als ik nog nooit gezien heb.”

Een Belg en twee Nederlanders staan in een café en bespreken hun eigen relatie.
De eerste Nederlander zegt: „Ik ben ervan overtuigd dat mijn vrouw een relatie met een vuilnisman heeft, want ik vond allemaal GFT-afval onder mijn bed.”
De andere Nederlander weet zeker: „Mijn vrouw doet het met de belastingadviseur. Ik vond namelijk zijn aktetas onder mijn bed.”
De Belg herkent zich in het verhaal en voegt eraan toe: „Ik denk dat mijn vrouw het doet met een paard!”
„Een p… Hoezo?” vragen de twee Nederlanders stomverbaasd.
„Nou,” zegt de Belg, „ik vond een ruiter onder mijn bed.”

„We moeten niet altijd zo zeuren over Hitler. Hij heeft ook goede dingen gedaan, hoor!”
– „Nou, nou, nou …”
„Jazeker! Hij is per slot van rekening degene die Adolf Hitler heeft vermoord.”

Een vrouw heeft het sterkte vermoeden dat haar man te veel drinkt. Ten einde raad gaat ze naar de pastoor om een manier te ervaren om erachter te komen of haar echtgenoot inderdaad elke avond dronken is.
De pastoor raadt haar aan om op het moment dat haar man thuiskomt met een kaars achter de deur te gaan staan: „Als hij één lichtje ziet, is hij volkomen nuchter, als hij er twee ziet, is hij een beetje aangeschoten en als hij er drie ziet, is hij inderdaad stomdronken.”
Zo gezegd, zo gedaan: de echtgenote gaat ’s avonds achter de deur staan als zij haar man hoort komen. Maar die vraagt: „Schattebout, wat doe jij met de kerstboom achter de deur?”





Het samenvatten van alle lezerspost van de afgelopen negen maanden was een zware bevalling, maar dat hadden wij er graag
voor over, want het leverde ruimte op voor een leuke kleurplaat van Sinterklaas en zijn knechten. Als pappa of mamma hun
favoriete tijdschrift niet willen beschadigen, kun je even vragen of zij de plaat willen printen zodat jij aan de slag kunt. Je mag
elke kleur die je maar wilt gebruiken!



Lezerspost

Samenvatting van alle brieven m.b.t. COVID-19

De redactie van De Nieuwe GIL mocht de afgelopen maanden honderden brieven en mailtjes van evenzovele verontruste en gediplomeerde virologen ontvangen. Het betrof vrijwel uitsluitend klachten over de coronamaatregelen van de Nederlandse regering; omdat veel van deze brieven dezelfde thematiek hadden („mondkapjes”, „RIVM”, „lockdown”, „Maurice de Hond”, „het is maar een griepje”, „een huisarts uit …”, „overtrokken reacties”, „aan kanker overlijden veel meer mensen”, „inconsequente maatregelen”, „persconferenties”, „Zweden”, „horeca gesloten”, „coronawet”, „pinbetalingen”, „dictatuur”, „Mark Rutte” „Hugo de Jonge”, „Ferdinand Grapperhaus”, „Bill Gates”, „Bilderberggroep”, „Donald Trump”, „Jair Bolsonaro”, werkelijk: te veel om op te noemen; zelfs wij van De Nieuwe GIL konden het zo gek niet bedenken of het kwam wel voorbij in die brieven en mails), hebben wij gemeend dat onderstaand antwoord voldoende is op al deze bange berichten.

Maar natuurlijk, ook de redactie van De Nieuwe GIL is – net als deze briefschrijvers, die volkomen ten onrechte worden weggezet als viruswappies – van mening dat mondkapjes niet in staat zijn deze pandemie op te lossen. Omdat wij erg gesteld zijn op lichamelijk contact – met name met prachtige wezens van het andere geslacht – zien wij niets in het „nieuwe normaal”, „vergaderingen in Teams of Zoom”, „thuiswerken”, „onderwijs op afstand”, „anderhalve-meter-regel” en alles wat daarbij hoort. Sterker nog: al deze virologen, die in de pen – of op het toetsenbord – klommen om ons en onze lezers over deze schandalige toestanden te informeren, hebben ons overtuigd: net als succesvolle enquêteurs en nog veel succesvollere dansmarietjes zijn wij van mening dat COVID-19 helemaal niet bestaat! Net als onze briefschrijvers vinden wij het mensonterend dat Rutte en De Jonge hoogstpersoonlijk naar Bergamo zijn gereisd om daar eigenhandig vijfduizend inwoners in koelen bloede te vermoorden en vervolgens een griepje te verzinnen, enkel en alleen om in Nederland – want in het buitenland bestaat het virus niet, kijk maar naar Zweden – een ijskoude dictatuur te vestigen naar Noord-Koreaans voorbeeld!
Wij danken alle briefschrijvers voor dit wijze inzicht; er zijn vast nog wel meer deskundigen die onze gebrekkige kennis op allerlei andere gebieden willen en kunnen aanvullen, dus blijft u vooral schrijven aan Postbus 278, 2500 AB Den Haag!







Bladzijde 4 De Nieuwe GIL 6 31 december 2020



Kort nieuws
Van dat hééle korte, weet u niet?


FLASH!

Het meest positieve woord van 2020 was … negatief!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!


✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

1 december was de dag waarop het aantal leden van aspirant-omroepen bepalend zou zijn voor de vaststelling of deze nieuwe omroepen toegelaten zouden worden tot het nationale omroepbestel. Welnu, ook de nieuwe omroep »Ultraviolet« heeft voldoende leden om een volwaardige omroep te worden; waar grote omroepen noodgedwongen moesten fuseren, mag deze nieuwe omroep – die zich vooral, maar niet uitsluitend zal richten op mensen met een ultraviolette huidskleur – het gaan proberen!
„Vandaag is een feestdag,” verklaarde de kersverse omroepbaas Milkasi, „want eindelijk krijgen mensen met een ultraviolette huidskleur ook een stem op radio en tv; wij verwachten dat de aparte omroep zal bijdragen tot een verdere integratie van deze vergeten en gediscrimineerde bevolkingsgroep. Onze omroep staat ook open voor mensen met infrarood pigment, die eveneens wegvallen tegen de achtergrond.”

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Omdat het ledental van Forum voor Democratie per dag afneemt, heeft het bestuur van deze partij overwogen om Agatha Christie tot erelid te benoemen.
Een woordvoerster van de partij verklaarde: „Haar meest verkochte roman, waarvan de oorspronkelijke titel vooral onze jongerenafdeling aanspreekt, heeft ons de laatste tijd erg geïnspireerd.”

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Omdat Donald Trump en Joe Biden de Amerikaanse verkiezingen allebei hebben gewonnen, heeft het college van kiesmannen (753 kiesmannen voor Trump en 753 voor Biden) bepaald dat de Verenigde Staten voor het eerst in de geschiedenis niet één, maar twee presidenten tegelijk krijgen. Hertellingen zullen te zijden tijd helderheid moeten verschaffen over de vraag hoe het kan dat het aantal kiesmannen zo spectaculair is gestegen, maar beide winnaars hebben zich inmiddels al bij het duo-presidentschap neergelegd en zich teruggetrokken om alle presidentiële zaken en taken eerlijk te verdelen. Naar verluidt, behoudt Trump de Blue Room en het South Lawn, terwijl Biden het North Lawn de komende vier jaar het zijne mag noemen en hij zal zitting nemen in the Oval Office in het Witte Huis. „Een sigaar uit eigen doos,” aldus een woordvoerder van de Democratische Partij, die zich voorts ietwat teleurgesteld toonde in het feit dat het Joe Biden er na zijn eerdere nederlagen in de verkiezingsstrijd tegen respectievelijk George Washington, Martin Van Buren en Abraham Lincoln alwéér niet in geslaagd was om in zijn eentje president te worden. Intimi van de dual president elect Trump beweren dat deze beduidend meer in zijn sas is met het duo-presidentschap; zij zouden hem zelfs onmelodieus het melodieuze lied „Every 1’s a winner” van Hot Chocolate hebben horen neuriën.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Na het ongeluk met de metro in Spijkenisse in de nacht van 1 op 2 november waarbij de metro door het stootblok heen knalde en op wonderlijke wijze bleef hangen op een van de twee als kunstwerk aangebrachte walvisstaarten heeft de Rotterdamse Electrische Tram N.V., kortweg RET, kunstenaar Maarten Struijs opdracht gegeven om de overige acht eindhaltes van de metro eveneens van passende en levensreddende kunstwerken te voorzien: bij station Vlaardingen-West (lijn A) komt een gigantische struisvogel te staan en bij station Binnenhof (lijn A) een meer dan levensgrote kop van een wasbeer.
Nesselande (lijn B) zal versierd/beveiligd worden door een overdimensionaal yak-achterwerk; na protesten van angstige strandgasten heeft Struijs het idee om station Hoek van Holland Strand (lijn B) op te vrolijken met de opgeblazen snuit van een witte haai laten varen; er komt nu een buitenproportionele pinguïn. Station De Terp (lijn C) krijgt een sterk vergrote wisentkop. Station De Akkers, waar zowel lijn C als lijn D eindigt, heeft de twee inmiddels wereldberoemde mega-walvisstaarten. Bij station Slinge (lijn E) is reeds een begin gemaakt met de bouw van een enorme kangoeroebuidel. Naar een passende oplossing voor de andere eindpunten van de lijnen D en E wordt nog gezocht, omdat deze binnen de NS-stations Rotterdam Centraal resp. Den Haag Centraal zijn gesitueerd. De kunstenaar heeft al vage plannen met een dodo en een tyrannosaurus rex: „Op deze wijze worden alle continenten en diverse tijdperken vertegenwoordigd,” aldus Struijs. „Bovendien hoeven we bij de t-rex niet op schaal te werken,” voegde hij er desgewenst aan toe.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!


✭ ✭ ✭ ✭ ✭
FLASH!

Eindelijk is hij er dan, de corona-thuistest! En heel eenvoudig in je eentje uit te voeren.
Maak een fles wijn open en ruik eraan. Als je de wijn kunt ruiken, is het goed, want een van de symptomen van corona is geurverlies.
Neem vervolgens een glaasje wijn. Als je de wijn kunt proeven, is het goed, want een van de symptomen van corona is geurverlies.
Om er zeker van te zijn dat dit werkt, heeft de redactie van De Nieuwe GIL deze test gisteren twaalf keer uitgevoerd. En alle twaalf keer testte zij negatief, hoera, hoera!
Het lijkt er alleen op dat zij de test vandaag moet herhalen, want zij heeft vandaag hoofdpijn. En ook dat is een van de symptomen van corona.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭






FLASH!

Omdat Forum voor Democratie tijdig inzag dat Agatha Christie al tientallen jaren geleden overleden is, ging het schone plan om haar tot erelid van het verschrompelde partijtje te benoemen niet door. Een volgend plan is om het onsterfelijke lied „Zehn kleine Jägermeister” van de Duitse band die Toten Hosen tot partijhymne te verheffen. Een woordvoerster van de partij verklaarde: „Van deze wonderschone Schlager gaat een enorme power uit die ons heeft doen besluiten om op de ingeslagen weg verder te gaan.”

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

We kunnen er niet meer omheen: „De tijden, zij zijn aan het a-veranderen,” kraste een voormalig Nobelprijswinnaar in lang vervlogen dagen; jeugd-boeken, zij zijn eveneens aan het a-veranderen. LHABC-en-de-rest-van-het-alfabet-plus-één-bijzon-der-teken is niet alleen een ijzersterk wachtwoord, maar deed dit jaar ook zijn intrede in de hedendaagse jongerenliteratuur.
Zo komt op bladzijde 154 van het vierenzestigste deel van een bekende Nederlandse jeugdboeken-serie één van hoofdrolspelers uit de kast; om de tegenstelling met de vroegere, kille calvinistische volksaard in dit landje nog eens extra te benadrukken is dat niet zomaar een kast, maar zelfs een koelkast.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

En ook in het Vaticaan zijn de tijden aan het a-veranderen, maar dan precies in omgekeerde richting. Waar men vroeger een duidelijke voorkeur had voor koorknaapjes, hebben de beheerders van het instagram-account van paus Franciscus middels het „liken” van het schaars geklede Braziliaanse model Natalia Garibotto duidelijk laten blijken dat de voorkeur van de huidige generatie Vaticaanstedelingen uitgaat naar vrouwen. Het model liet desgevraagd weten bijzonder blij te zijn met de aandacht en haar door deze ene „like” geëxplodeerde aantal volgers, maar vooral met de wetenschap dat zij nu al weet dat zij na haar dood in de hemel zal komen.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Al tijden doen geruchten de ronde over de geheimzinnige Amerikaanse investeerders die bereid zouden zijn om astronomische bedragen in Feyenoord te investeren.
De redactie van De Nieuwe GIL is erin geslaagd om een van de investeerders te ontmaskeren en aan de Amerikaanse tand te voelen. Deze heer op leeftijd onthult dat hij als jonge jongen met zijn ouders uit Friesland is geëmigreerd en het daar, in het hartje van Manhattan, tot succesvol bankier heeft geschopt; hij spreekt nauwelijks nog een woord Nederlands en heeft zijn naam lang geleden veramerikaanst tot Sunderland.
„Mijn enige contact met het vaderland bestond tot voor kort enkel en alleen uit kerstgroeten aan en van een verre neef, die knecht is op een boerderij in Friesland, nabij een groot meer. Daarom wilde ik aanvankelijk iets doen voor SC Heerenveen, maar mijn twee mede-investeerders, een olieboer uit Texas en een staalmagnaat uit Pennsylvania, hebben mij ervan overtuigd dat het beter is om onze miljarden in Feyenoord te steken. En dat zullen we doen, ook! Voor de lange termijn hebben wij voor ogen om een geheel nieuw elftal op te bouwen rondom de jonge talenten Luca Unbehaun, Virgil van Dijk, Kylian Mbappé, Mohamed Ihattaren, Erling Håland en Rodrygo. Feyenoord moet structureel weer de beste topclub van Nederland worden!”
– „Met alle respect, meneer Sunderland,” aldus onze redactie, „maar dat hebben wij al vaker gehoord; eerst zien, dan geloven, is een aloud adagium op Zuid. Misschien is het beter om eerst eens te kijken naar de korte termijn?”
„Onze korte-termijn-tactiek is heel eenvoudig: wij streven ernaar nog dit seizoen kampioen te worden.” – „Toe maar, meneer Sunderland. Gelooft u nog in sprookjes? Wij niet!”
„Luister; onze tactiek werpt nu al z’n vruchten af. Wij hebben concurrent AZ alvast vleugellam gemaakt door door te laten schemeren dat Feyenoord gesprekken voerde met Arne Slot. In januari zullen wij „lekken” dat wij in gesprek zijn met Eric ten Hag en als PSV en FC Twente begin februari nog steeds niet op respectabele afstand staan, zullen wij die twee dan allebei benaderen en gouden bergen beloven. Nee, die Goalsingle – zo noemen jullie in Holland dat toch? – kan ons dit jaar niet meer ontgaan!” – „Tot slot nog een vraag. Zal Dick Advocaat die Goalsingel nog halen?”
„Ik zeg geen yay en ik zeg geen nay…”

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Tijdens de afgelopen Tour de France is geen enkele wielrenner met corona geïnfecteerd.
Geleerden van over de hele wereld hebben vervolgens een grondig onderzoek naar de meest gangbare dopingmiddelen verricht, omdat zij terecht concludeerden dat de werkzame antistoffen tegen corona per se daarin aanwezig moesten zijn. De rest is geschiedenis: het duurde vervolgens nog geen drie maanden voor de eerste vaccins op de markt kwamen.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!


✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

De zanger van de Duitse punkband die toten Hosen, Campino, reageerde op het voornemen van Forum voor Democratie om „Zehn kleine Jägermeister” tot partijhymne te verheffen.
Niet door naar de rechtbank te stappen, zoals vele andere bands ter wereld zouden doen, maar op de ludieke wijze die bij deze onconventionele band past: hij nam een nieuwe versie, een punkversie, op van het „Lied von der Unzulänglichkeit menschlichen Strebens” uit „Die Dreigroschenoper”:
     Ja, mach nur einen Plan!
     Sei nur ein groβes Licht!
     Und mach dann noch ’nen zweiten Plan:
     Gehn tun sie beide nicht.

Een woordvoerder van de band verklaarde: „Dat ze ons lied willen misbruiken is één ding; maar dat een woordvoerster van de partij het lied, óns lied, een Schlager durfde te noemen, gaat alle perken te buiten.”

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Om toch nog wat inkomsten te genereren in deze coronatijden, is de redactie van De Nieuwe GIL voornemens om naaktfoto’s van zichzelf te verkopen …
Als u er eentje wilt ontvangen, stuurt u dan vijf euro in een envelop naar Postbus 278, 2500 AB Den Haag.
Als u er géén wilt ontvangen, stuurt u dan twintig euro in een envelop naar Postbus 278, 2500 AB Den Haag.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭




Loterij voor goede doelen

Onlangs kreeg onze redactie een tip waarin werd vermeld dat iemand een loterij voor goede doelen had opgezet. In eerste instantie hechtten wij daar niet zoveel waarde aan omdat zulks helemaal niets nieuws is, maar bij nader inzien bleek dat het hier om een geheel nieuw fenomeen ging: men koopt geen lot t.b.v. een goed doel – waarbij men kans maakt op een prijs –, maar het goede doel doet zélf mee aan een loterij waarbij er kans ontstaat op een donatie. We maakten een afspraak met de initiatiefnemer dhr. Bazelman die telefonisch liet weten hoe deze nieuwe ontwikkeling in zijn werk gaat.
„De corona heeft alles overhoop gegooid,” zo begint hij. „We weten allemaal dat bijvoorbeeld de horeca zware tijden doormaakt, maar dat geldt ook voor de evenementenbranche, het amusement, sportverenigingen, zzp’ers… en zo kan ik nog wel een hele tijd doorgaan. Maar wat nou een beetje vergeten wordt, is het feit dat de goede doelen ook behoorlijk veel schade ondervinden doordat er geen collectanten meer langs de deuren kunnen gaan. En daar zijn ook weer verschillende redenen voor. In de eerste plaats zit je met de anderhalve meter maatregel en daar komt nog bij dat collectanten meestal wat oudere mensen zijn die toch wat vatbaarder zijn en zodoende afhaken omdat het risico voor hen te groot is. Kortom: die geldstroom is ook beduidend minder geworden. Zodoende rees bij ons de vraag hoe wij al die goede doelen de helpende hand konden bieden in deze moeilijke tijd.
En dat bleek heel eenvoudig te zijn: het goede doel in kwestie maakt iedere maand een kleine bijdrage aan ons over. Denk daarbij in de orde van grootte van 50 of 100 Euro. Vervolgens zullen er iedere maand drie goede doelen getrokken worden die dan een mooie donatie ontvangen. We zijn er nog niet helemaal uit over hoe het prijzenpakket er uit gaat zien; d.w.z. de hoogte van de drie bedragen, maar dat werken we nog nader uit. Als dat eenmaal is gebeurd, maken we de officiële statuten op. We zijn trouwens nog op zoek naar een notaris die bereid is om voor een schappelijk prijsje deze statuten te autoriseren.” Tot zover de uiteenzetting van dhr. Bazelmans. Mocht er onder de lezers van De Nieuwe GIL een notaris zijn die graag zijn of haar diensten wil verlenen t.b.v. dit nobele doel dan kan deze zich in verbinding stellen met onze redactie.




(Advertentie)



Hebt u vandaag uw dagelijkse dosis melacycnobarbital© al ingenomen?












Nieuwsbrief 55

Nieuwsbrief 56
als pdf

Nieuwsbrief 57

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana