Nieuwsbrief 60

Nieuwsbrief 61
als pdf

Nieuwsbrief 62

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 61
ISSN 1386-6451
juli 2023 - 30e jaargang nr. 2



Hoofdredactie: Roger Schenk en John Beringen; medewerkers: Hans en Ton Kleppe,
allen buitengewoon honorair leden van het Bob Evers Genootschap.
redactieadres: Mauritsweg 62 , 3314 JH DORDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
https://www.apriana.nl/nieuwsbrief.html




INHOUD :
Nieuws van de redactieRoger Schenk & John Beringen
PostNL en ander leedPeter de Zwaan
Recensie van deel 70: Problemen met Prins’ poenSchout-bij-kunstlicht Spook
Recensie van deel 71: Vandam Esquire, c/o Post Office Porto (to be called for)Schout-bij-kunstlicht Spook
Recensie van deel 72: Knettergekke kunstmagneten kopen Quatsch van krankjorume kunstschilderSchout-bij-kunstlicht Spook
Cash voor de crash van CrushJohn Beringen
Bobs bronnen (14) : Allitererende actricesRoger Schenk
Geslaagde premièreJohn Beringen
Maar waren er dan geen andere leuke jongensboekenseries? Jawel! (1) SimmetjeRoger Schenk
Horizontale programmeringWWW / Willy van der Heide
Enkele foto’s uit Berlijn (1)Roger Schenk
Oplossing prijsvraagAlie Loos




Nieuws van de redactie
Roger Schenk & John Beringen

Ja, ja, die Peter! Die verwent ons toch maar mooi met maar liefst drie nieuwe delen tegelijk!

Voorzijde van „Met gestolen geld naar Gibraltar”,
door Lia Krijnen

Voorzijde van „Een postpakket voor Porto”,
door Lia Krijnen



Provocaties middels publicaties.

Eind juni probeerde wederom iemand om ongestraft een stukje van een „zelf” geschreven „Bob Evers” in de Facebookgroep te plaatsen, ongetwijfeld in de hoop dat Peter de Zwaan het niet zou zien. Maar helaas voor de onder pseudoniem optredende „schrijver-in-de-dop” zag Peter het natuurlijk wél. En hij reageerde dan ook vrijwel onmiddellijk – en fel!
Als rechtmatig eigenaar van de rechten op alle nieuwe Bob Evers-delen ziet Peter het volkomen terecht als zijn plicht om de hoge kwaliteit waarvoor Bob Evers sinds 1949 garant staat, te waarborgen; een door Chat GPT in elkaar geflanst niemendalletje is alleen maar schadelijk voor de goede naam van de serie. Blijkbaar had de schrijver Chat GPT de opdracht meegegeven om – net als Willem – te pas en vooral te onpas wat hoofdletters neer te zetten, hetgeen in de eerste zin meteen al vijf hoofdletters opleverde. Blijkbaar mocht Peter de hem toekomende rechten niet verdedigen, want sommige groepsleden reageerden nogal onbeschoft, met als ongelooflijk dieptepunt de reactie dat Peter al oud is en dat het nog slechts een kwestie van tijd is voor „we” onbekommerd „onze” gang kunnen gaan. We weten allemaal dat het fenomeen fatsoen de overstap naar het derde millennium helaas niet gehaald heeft, maar een dergelijke reactie kan werkelijk door geen enkele beugel: de beheerder van de Bob Evers-Facebook-groep (stomtoevallig ook de hoofdredacteur van de Bob Evers Nieuwsbrief) heeft daarop besloten om het Chat GPT-verhaaltje met een aan Deel 28 ontleende titel (wat origineel!) plus Peters reactie en de antwoorden daarop te verwijderen en degene die blijkbaar ongeduldig zit te wachten op Peters overlijden te blokkeren. Dat is slechts één gevolg van deze zoveelste poging om een „zelf” geschreven „Bob Evers”-achtig iets te publiceren. Een ander gevolg is dat Peter dezelfde avond nog drastische maatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat de rechten op nog te schrijven Bob Evers-delen en -verhalen ook na zijn dood in goede handen zullen zijn en dat mensen die daar inbreuk op proberen te maken genadeloos vervolgd zullen worden! Het is maar dat u het weet. Gewaarschuwde mensen tellen voor twee.
Een dag later volgde helaas een nieuwe, regelrechte provocatie van iemand wiens geslacht en geboortedatum volgens Facebook nogal onduidelijk zijn, in de vorm van een „persiflage”. En nee: ook „persiflages” kunnen we niet toestaan, zeker niet van iemand die als „goed” (?) autist in het geheel niet snapt wat ironie is en zich daarom Peters videoboodschap uit 1997 in Zeewolde na meer dan een kwart eeuw nog steeds persoonlijk zo aantrekt, dat hij sindsdien een ware kruistocht voert tegen de huidige schrijver van de Bob Evers-serie. Hup, weg ermee!

Voorzijde van „Fietspompen voor een fortuin”,
door Lia Krijnen



En toen werd het zomer”.

De inmiddels beroemde Humbeekse schrijfster Cindy De Sterck begint zo langzamerhand onze eigen Peter de Zwaan naar de kroon te steken wat betreft veelschrijverij. Op 4 juni presenteerde zij alweer haar vierde jeugdboek en ze had er geen treffender titel voor kunnen kiezen: „En toen werd het zomer”.
Ditmaal is het thema van haar boek tienerzwangerschap; de hoofdpersoon, Nora, leert tijdens een vakantie aan de Belgische kust een jongen kennen. Aanvankelijk vindt ze hem maar een arrogante kwal (nee, we hebben het niet over Noa Lang: die heeft tot opluchting van alles wat zuiderbuur is, België inmiddels verlaten. Er blijken helaas nog meer arrogante kwallen in België achter te blijven), maar ja, ze vindt hem wel aantrekkelijk. En dan voel je ’m aankomen: langzaam maar zeker groeit er iets moois tussen hen beiden: een en ander leidt tot zwangerschap, een thema dat waarschijnlijk ver van de belevingswereld van de gemiddelde Bob Evers-fan afstaat, maar dat door Cindy op meesterlijke wijze wordt beschreven. Vooral de worsteling die het meisje een groot deel van het boek met zichzelf voert over de vraag: „De baby wel of niet houden?” wordt aangrijpend verteld en dat zal zeker niemand koud laten. Nou zou ik vanaf deze plaats natuurlijk kunnen verklappen hoe het afloopt, maar dat doe ik niet, omdat iedereen het boek kan (en moet?) aanschaffen!

Het aanwezige publiek bij de presentatie van „En toen werd het zomer” in Cindy’s tuin in Humbeek. Wie goed kijkt, zal ook een buitengewoon honorair lid van het Bob Evers Genootschap ontwaren, om de goede banden die er bestaan tussen Nederland en het plaatsje aan weerszijden van „De Maritiem” te illustreren.

Voor de tweede keer binnen een paar jaar botste een schip tegen de hoge brug in Humbeek, die behoorlijk ontzet raakte. Niet bekend is of het om hetzelfde schip gaat; misschien moeten we maar hopen van wel, want anders betekent het dat er minstens twee ongelooflijke sukkels in België rondlopen en -varen. De bewoners zijn het komende halve jaar – of wellicht nog langer – in elk geval verstoken van hun brug: zij gaan dus lekker nostalgisch terug naar de tijd waarin Willem en later Jan, Bob, Arie en Parsons Humbeek onveilig maakten, maar of ze daar blij mee moeten zijn?

Cindy De Sterck, „En toen werd het zomer”, Uitgeverij Het Punt, 2023, ISBN 9789460796890.

Film.

Op 1 juli jl. was de première van John Beringens lang verwachte film „Wie zei dat Willem Waterman alles verzon?!”. Het leek ons het beste om John zelf even aan het woord te laten en dat bleek niet tegen dovemans oren gezegd; u vindt Johns verslag – gepaard gaande met de bestelwijze van de dvd – elders in deze Nieuwsbrief.

The ever continuing story of … stamp-ij, stamp-ei, spiegel-ij, spiegel-ei

Onze redactionele steun en toeverlaat Ton Kleppe attendeerde ons op het volgende artikel uit het januari-nummer van Tijdschrift Onze Taal:

Wat is juist: stampij maken of stampei maken?
Het is allebei mogelijk: alle recente spellinggidsen en woordenboeken vermelden beide vormen. Zelf geven wij in ons tijdschrift Onze Taal de voorkeur aan de vorm met lange ij. Stampij maken betekent ‘kabaal maken’, ‘drukte maken’.
Stampij:   herrie, drukte, kabaal
Citaat:
„Enschedeër slaat buurman met stuk hout na stampij over schutting.”
(Bron: „Enschedeër slaat buurman met stuk hout na stampij over schutting” – Erik Jan Jansen, Tubantia, 20 januari 2023).

Betekenis:   herrie, drukte
Uitspraak:   stam-pij
Woordfeit
Stampij komt van stampije, een middeleeuws woord dat ‘geweld’ en ‘lawaai, herrie’ betekende. Stampij maken is ‘ergens herrie om maken’, ‘ruzie zoeken’. Het is geen toeval dat stampij doet denken aan stampen. Stampij is namelijk ontleend aan het Oudfranse estampie, dat is afgeleid van estampir, ‘stampvoeten’. Dat Franse werkwoord gaat weer terug op het oer-Germaanse stampen, waarmee de cirkel rond is.
De ij was in vroeger tijden eigenlijk een dubbele i. Stampij werd dan ook met een lange ie-klank uitgesproken en die spelling zie je in oudere teksten ook wel terug. Zo staat in het Middelnederlandsch Handwoordenboek bijvoorbeeld het woord stampie, met de omschrijving “geweld, lawaai, rumoer”. In de vorige eeuw is naast stampij de spelling stampei met ei in gebruik gekomen. In 1911 wordt in een krant melding gemaakt van iemand die “stampei maakte”.

Op de een of andere manier schijnt Tijdschrift Onze Taal minstens net zo gefascineerd te zijn door „stampij” als de gemiddelde Bob Evers-fan, want in Nieuwsbrief 57 citeerde Evert van der Spek óók al een soortgelijk artikel uit het tijdschrift van onze taalbewakers.

Bob Evers leeft nog steeds!

Op 18 januari meldde het Algemeen Dagblad dat Hans van Oudenaarden de Stripschapprijs, de belangrijkste oeuvreprijs voor striptekenaars in Nederland, had gewonnen. Proficiat, Hans! Hans van Oudenaarden is in het Bob Evers-wereldje geen onbekende, want hij heeft ook zes Bob Evers-boeken verstript; „Een vliegtuigsmokkel met verrassingen” werd in het Algemeen Dagblad gepubliceerd, maar is nooit als stripboek verschenen. Drie volgende strips, „Kabaal om een varkensleren koffer”, „Avonturen in de Stille Zuidzee” en „Drie jongens op een onbewoond eiland”, werden eveneens in het Algemeen Dagblad gepubliceerd en verschenen vervolgens als stripboek bij Arboris resp. Boumaar. Vervolgens verscheen „De strijd om het goudschip” zonder voorpublicatie, maar wel als album (bij Boumaar). De laatste strip, „Een overval in de lucht”, kreeg een voorpublicatie in het stripblad Eppo en verscheen eveneens als album bij Boumaar. Op de achterkant van het album werd „De jacht op het koperen kanon” aangekondigd, maar dit stripverhaal is nooit verschenen, net als de 26 overige Bob Evers-titels van Willy van der Heide. Het zal toch zeker niet zo zijn dat Hans van Oudenaarden zijn oeuvreprijs heeft gekregen op basis van 6/32e deel van zijn belangrijkste oeuvre? „Kabaal om een varkensleren koffer” verscheen bij Arboris overigens ook tegelijkertijd in een Deense en een Duitse vertaling. De andere vier albums verschenen in diverse uitvoeringen: met een slappe kaft, met een harde kaft, als luxe-uitvoering, als nog-luxere-uitvoering, als super-de-luxe-uitvoering, als schandalig-dure-luxe-uitvoering en dan vergeet ik er vast nog een paar. En de fans: zij kochten álles, dus er is meer dan genoeg geld aan verdiend, hetzij door Hans van Oudenaarden, hetzij door Uitgeverij Boumaar, dat weet ik niet.
In het artikel in het Algemeen Dagblad van 18 januari stond trouwens een storende fout: „Van Bob Evers, stemmig gemodelleerd naar de klassieke verhalen van Willy van der Heide, maakte Van Oudenaarden vijf albums, de laatste vier op scenario van Frank Jonker.” Niet dus: van alle vijf de albums, te beginnen met „Kabaal om een varkensleren koffer”, schreef Frank Jonker de scenario’s. „Een vliegtuigsmokkel met verrassingen” was getekend naar een scenario van Koen Wynkoop, „Onze Man Uit Luxemburg”, en dat is nou net níét als album verschenen! Dat stripverhaal is overigens het best gedocumenteerd, want Koen en Hans vroegen indertijd de Bob Evers-fans om zoveel mogelijk foto’s van auto’s, boshuizen, fietsen, vliegtuigen, boten en locaties te uploaden voor Hans aan het tekenen ervan kon beginnen.

Maar dat was een eeuwigheid geleden; inmiddels vragen wij ons in alle ernst af óf Bob Evers eigenlijk nog wel leeft. John en Ton, beiden buitengewoon honorair leden van het Bob Evers Genootschap, wilden op 3 juni, de 108e verjaardag van onze ouwe (on)trouwe Willem, een bijeenkomst organiseren, o.a. ter gelegenheid 50 jaar Genootschap, waarbij programma en locatie vooralsnog streng geheim werden gehouden. De wereld is echter veranderd en de Bob Evers-fans net zo: zij wilden op de seconde precies weten wát er ging gebeuren en vooral op de millimeter nauwkeurig wáár het ging gebeuren; zin in verrassingen, zoals hun (voormalige?) helden Jan, Bob en Arie die elk avontuur beleven, hebben de bedaagde heren (en een enkele dame) niet meer, dus er meldde zich het ontstellende aantal van zeven man – inclusief de twee organisatoren – aan, van wie zich ook nog eentje terugtrok. John en Ton besloten daarop de hele santenkraam af te blazen.
Een en ander weerhield de vier buitengewoon honoraire leden van het Bob Evers Genootschap er niet van om op 3 juni en petit comité bijeen te komen en de Genootschappelijke Stropdas voor het eerst en met gepaste trots te dragen.

In de onderhavige Nieuwsbrief vinden we een verslag van Peter de Zwaans heroïsche strijd met de ondoorgrondelijke wegen van post.nl (en blijkens de laatste zin ook met de iets minder doorgrondelijke wegen van zijn vrouw), de gebruikelijke recensies van de drie nieuwe delen, een stukje geschiedenis door de heer Beringen, die ook even reclame in eigen zaak maakt, de oplossing van de blijkbaar erg moeilijke prijsvraag van Alie Loos en we zien hoe Willem zijn tijd vér vooruit was met een pleidooi voor wat later „horizontale programmering” is gaan heten. Roger ontwaarde naar aanleiding van de motorblokkentrilogie zoveel fotogenieke hoeken en hoekjes in de grote stad Berlijn, dat hij deze aflevering van Enkele foto’s uit … rücksichtslos in tweeën moest knippen. Diezelfde Roger schudt de nieuwe rubrieken zomaar uit zijn mouw, want hij vertelt ons vol overgave, dat er ook andere leuke jongensboekenseries zijn geschreven dan alleen Bob Evers; in deze Nieuwsbrief deel 1 van die rubriek.


Leest u de Nieuwsbrief vooral zorgvuldig en rustig door. Mocht u een reactie op een van de bijdragen hebben of wellicht zélf een mooie bijdrage willen leveren, dan kunt u tot uiterlijk 1 december uw bijdrage naar nieuwsbrief@apriana.nl of per ouderwetschen brief, briefkaart, prentbriefkaart of desnoods prentbrieftelegram naar het in de kop genoemde postadres sturen.





PostNL en ander leed
Peter de Zwaan



Zeer toepasselijk verscheen een maand geleden een postzegelvel van onze vrienden van postnl, dat gewijd is aan natuurgebied De Wieden, waar de hiernaast genoemde delen 73 en 74 zich zullen afspelen (en het bij ons al wat langer bekende deel 12, „Kabaal om een varkensleren koffer” benevens „Waltertje Waerachtig en den wilden Waman”)

Twee Bob Evers-boeken heb ik dit jaar geschreven, deel 73, „De Bokbende van Blokzijl”, en deel 74, „De worstelaar van Wanneperveen”. Ze zullen vast wel verschijnen, maar er zijn steeds vaker periodes dat ik denk: weg ermee. Dat komt door PostNL. Het heeft geen concurrent en dat wordt je als klant ingepeperd. Elk jaar zijn er andere regels en die zijn steeds vaker net niet wat ze lijken te zijn.
Op een envelop met twee of drie boeken moeten vijf postzegels, samen nu 5,05 euro, maar volgend jaar vast meer, laat prijsverhogingen maar aan PostNL over.
Het kan goedkoper als je een zogenaamde ‘partij’ hebt: meer dan 250 enveloppen tegelijk en die hebben we ruimschoots omdat jullie gelukkig als de wiedeweerga bestellen.
Dit jaar had PostNL drie categorieën partijpost en om de boeken niet duurder te hoeven maken, kozen we voor de goedkoopste. Pas toen we de partij wilden aanmelden bleek dat we dan meer dan 5000 enveloppen zouden moeten versturen en dat was te hoog gegrepen. Dan maar de op een na duurste: ‘twee dagen vast’ stond in het tarievenoverzicht. Wat ‘vast’ was, werd niet duidelijk en de man van PostNL-klantenservice wist het ook niet. „Ik werk hier nog niet zo lang.”
Nadat een berg zakken vol enveloppen op donderdag was opgehaald, maar we in de dagen erna van niemand hoorden dat ze boeken hadden gekregen, belden we opnieuw klantenservice. „Twee dagen vast betekent dat we, in de week die volgt, op twee dagen gaan bezorgen,” zei een mevrouw. „In dit geval op dinsdag en woensdag.”
Honderden enveloppen lagen dus bijna een week ergens in een loods. Dat had gevolgen. „Ik heb een envelop, een mooie, maar er zat alleen niets in.” „Ik kreeg een envelop, maar met twee boeken in plaats van drie.” „In mijn envelop zat één boek, waar zijn de andere twee?” „Een van de drie boeken is onder de plakstrip terecht gekomen. Hoe kan dit?”
De klachten bleven komen, de ene nog gekker dan de andere en ik zei: „Ik vertik het verder. Dit waren de laatste Bobbies Evers, ik ben te oud om me elk jaar kapot te ergeren.”
Lia gooide zoals altijd olie op de golven. „Wacht nou even af; het belangrijkste dat telt, is dat jij het leuk vindt om de boeken te schrijven.”
„Daarom hoef ik die dingen toch niet uit te geven? Weet je dat ons gemiddelde uurloon onder de 6 euro ligt? Zoiets moet je eens tegen een loodgieter zeggen, of een timmerman.”
„Het ligt volgens mij ruim onder de 5, maar zolang jij het leuk vindt om een Bob Evers te bedenken en veel lezers plezier beleven aan wat je schrijft ...”

Als, ik zeg: ALS, er volgend jaar delen verschijnen, dan zullen we ze moeten versturen volgens het hoogste tarief om niet met zekerheid dagenlang klachten te krijgen. Het heet „24 uur” en de kosten zijn relatief pittig.
De drukker is veel duurder geworden, het papier is duurder, de enveloppen zijn duurder, de tijd die we moeten besteden aan het maken van de etiketten loopt per jaar op omdat PostNL elke keer met nieuwe eisen komt.
In 2013 verscheen „Clandestiene streken”. Het boek kostte 14,99. Deze prijs is niet veranderd, alleen de portobijdrage is naar 4 euro gegaan.
Als ik alle prijsstijgingen zo’n beetje doorreken, moet een boek minstens 16,99 gaan kosten, eigenlijk 17,99. Een dunner deel van 112 pagina’s moet in geval van een actie 11,99 worden. Ik heb een avontuur in mijn hoofd dat Jan, Bob en Arie beleven op de dag waarop Bob voor de eerste keer voet aan wal zet in Nederland, dus voor het Zuidzee-avontuur begint en daar moet een actieboek van te maken zijn.
De totaalprijs voor de drie nieuwe delen komt dan op rond 50 en dat is veel. Maar op de oude voet doorgaan en vier weken per jaar zwaar de dampen in hebben omdat PostNL er een rommeltje van maakt, is ook geen optie waar een vrolijke kant aan zit. Bedenk hierbij dat ik maar een deel van de ergernissen heb beschreven, breek me de bek open en ik maak een column met als titel: postzakken.
Keuzes, daar staan we voor en ik ben benieuwd wat wij van Zwarte Zwaan gaan doen.
(Spoiler alert: Lia is sterk tegen een verhoging van de boekenprijs, maar ooit, OOIT, moet ik het toch kunnen winnen?)





Recensie van deel 70 : Problemen met Prins’ poen
Schout-bij-kunstlicht Spook

Er zijn mensen die op een gegeven moment in hun leven stil blijven staan en zich niet verder ontwikkelen. Gelukkig zijn Jan, Bob en Arie van een ander slag, zoals Peter meteen al in het eerste hoofdstuk van het eerste nieuwe deel laat zien: voor de tweede maal in hun carrière als avonturier wenden zij een onderlinge ruzie voor om achtervolgers te misleiden: op het „bananenloods”-station Schaarbeek mislukte dat indertijd jammerlijk, maar ditmaal komt de ruzie heel wat overtuigender over. Jan, Bob en Arie gaan zogenaamd ruziënd uit elkaar en weten zo hun achtervolgers van elkaar te splitsen. En meteen al aan het begin van dit tweede deel van de Spanje-trilogie („Costaklussen in Marbella”, „Met gestolen geld naar Gibraltar” en „Een postpakket voor Porto”) hebben de drie jongens achtervolgers te over, want de reden waarom zij op het strand van Marbella zitten te redekavelen is dat ze zowat een kwart miljoen euro’s bij zich hebben (geld van Cory Avest, hun opdrachtgeefster uit het vorige deel, en geld dat hun beloning is voor het in handen krijgen van dat geld), waarmee ze zich geen raad weten. „Ik heb vaak gehoord dat een tekort van een kwart miljoen iemand niet lekker zat, maar dit is iets geheel nieuws” (vrij naar pa Roos, „Heibel in Honoloeloe”). Het drietal zou in principe in een auto dwars door Spanje, Frankrijk en België naar Amsterdam kunnen rijden – anders dan in hun nog jongere jaren behoren al deze landen per slot van rekening tot de Schengenzone – maar af en toe loop je toch nog tegen een grenscontrole aan; bovendien is het niet raadzaam om zo’n lange autorit te ondernemen met een onbekend aantal achtervolgers achter je aan. En dat aantal achtervolgers blijkt werkelijk astronomisch groot, tot hele stoeten Marokkaans uitziende kinderen en families aan toe, die Jan met hun massaliteit de toegang tot de bus naar Gibraltar blokkeren.
In „Costaklussen in Marbella” maakten we kennis met Hymie Hemingway, die nepdecors bouwde voor CostaPalaces en daarmee dus een helper van Balban en Mila Martell was; hij ontpopt zich als een eerlijk man en hij is zelfs bereid om Arie te helpen tegen zijn voormalige opdrachtgevers. Dat komt goed van pas als Jan klem wordt gezet door een zestal vrolijke picknickers. Dit mogen we gerust een geheel nieuw soort ontwikkeling in de Bob Evers-serie noemen: iemand die geheel belangeloos van de vijand overstapt naar het kamp van Jan, Bob en Arie: we hadden in het verleden wel eens te maken met lieden van de valsemuntersbende in Tripolitanië, die zich „bekeerden”, maar dat was in de hoop op stafvermindering, en met Dick Parsons, wiens „bekering” ingegeven werd door puur eigenbelang, omdat de goede, maar helaas ietwat onnozele man zonder zijn vriendje Jerry natuurlijk volkomen kansloos was in de grotemensenwereld. Nee, Hemingway – familie van de grote schrijver – heeft geen enkel belang bij het helpen van de drie jongens en tóch doet hij dat.
Over valsemuntersbende gesproken: de tocht met een speedboot van Marbella naar La Línea de la Concepción, even ten noorden van Gibraltar, doet heerlijk nostalgisch aan, omdat de lezer onwillekeurig terug moet denken aan de tocht van Baker en Williams, een paar honderd kilometer verder naar het oosten op dezelfde zee. Alleen is deze tocht, met uiteraard bijbehorende overval vele malen spectaculairder, omdat Jan en Bob dankzij een kennis van een van de medewerkers van Hemingway de beschikking hebben over een Boston Whaler 420 Outrage van dertien meter m lang met maar liefst vier Mercury Racing Verado 350 SCi-motoren van elk 350 pk, die het kreng een snelheid geven van 46 knopen: typisch het soort boot dat alleen is weggelegd voor poenerige patsers met teveel – bij voorkeur op niet al te eerlijke wijze verkregen – geld: voor 900.000 dollar heb je al een tweedehandsje van vier jaar oud. De eigenaar van dit snelheidsmonster is inderdaad een onduidelijk type uit het Midden-Oosten, zoals we hen allemaal wel kennen: bij wijze van spreken geboren met een mobieltje in de hand; het lukt de jongens alleen maar onder dreiging met hun buitgemaakte Sphinx AT 2000 Police Special om die „vijfde ledemaat” na verloop van tijd van Moody’s hand te amputeren.
Het gekke is dat van de drie jongens alleen Arie een paar minuten in Gibraltar terechtkomt, waar hij wordt ontvoerd. De andere twee jongens blijven in La Línea de la Concepción, waar de finale van het boek zich afspeelt zich af op een luxe camping; de afloop is in ieder geval dat Arie wordt bevrijd. Hemingway heeft het geld van Cory Avest over de grens gesmokkeld, maar Jan verstopt hun eigen aandeel ergens op de camping. Zoals Moody gehecht was aan zijn mobieltje, zo gehecht is Jan Prins aan geld, dus je kunt er „balkenbrij” op zeggen dat het avontuur op de camping in volle hevigheid vervolgd zal worden. Maar weer een jaartje wachten op het volgende deel … o nee, zóveel nostalgie is nou ook weer niet goed voor een mens: Peter onderkent dat gelukkig, dus we kunnen meteen verder lezen!
Peter de Zwaan, „Met gestolen geld naar Gibraltar”, Uitgeverij Zwarte Zwaan, 2023. ISBN: 9789083132549





Recensie van deel 71 : Vandam Esquire, c/o Post Office Porto (to be called for)
Schout-bij-kunstlicht Spook

En meteen al in de eerste drie hoofdstukken wordt ons vermoeden bevestigd: met „hulp” van Hymie Hemingway en zijn sinister ogende aide-de-camp Morty Harrelson slaagt Jan erin om zijn dierbare envelop met geld op te graven. „Hulp” tussen aanhalingstekens, want wat Hemingway presteert, lijkt aanvankelijk totaal niet op hulp: hij gilt, raast en tiert de complete camping in rep en zelfs ook roer, maar uiteindelijk blijkt dit geblèr Jan en Bob inderdaad te helpen, want Hemingway trekt toevallig wél de aandacht van alle witte-sokken-in-sandalen op de camping. Een plottwist die Willy van der Heide zaliger niet had kunnen verbeteren!
En wat doet Arie intussen? Die is – eindelijk! – als vanouds de ster van het verhaal en neemt Ruurd Vandam gevangen. Nuchtere Noorderling
De Zwaan heeft in zijn verhalen een duidelijke voorkeur voor Jan Prins, terwijl Bourgondische Bosschenaar Van der Heide Arie als prima donna liet soleren; en eindelijk krijgt Arie weer iets van zijn oude en vertrouwde glansrol terug, hoera, hoera! Na een niet eens al te spannende scène bij een oude school en el medio de la nada, waarbij Hemingway en zijn humeurige schaduw Morty eigenlijk meer in de weg staan dan assistentie te verlenen, laten de jongens Ruurd op zijn motor ontsnappen, zodat ze hem verder met ’s mans eigen tracker kunnen volgen richting Portugal, waar hij zijn pakketje geld naartoe heeft gestuurd, zoals een zekere heer Barnet dat jaren tevoren deed.
Jan brengt de nacht door in Gibraltar en is de volgende ochtend dolgelukkig als zijn dierbare geld veilig naar de rekeningen van REP en Cory Avest is overgemaakt. Daarna volgt er een gemotoriseerde hinkstapsprong richting Porto, zo ongeveer als indertijd de hindernisloop van de diverse „gekleurde biljartballen” naar Bromborough: Ruurd op zijn motortje, Bob en Arie in een Seatje en Jan in een busje en later een vliegtuigje met als kroon op zijn reizigerswerk een scootertje; een beetje een zwak moment in Jans bestaan, want hij huurt dat scootertje van het beroemde merk Piaggio om twintig over negen in de avond om meteen daarna naar een hotel te rijden en daar te gaan slapen: weet onze gierige kolonelszoon dan niet dat die honderdveertig minuten scooterhuur hem vijfendertig peperdure euro’s kosten? In zijn nog jongere jaren zou hij vast tot na middernacht hebben gewacht met het huren van dat ding, om zo al één dag huur uit te sparen!
Bob vindt onderweg (blz. 132): „Jan is knap zuinig met berichten.” Nee Bob; niet alleen met berichten!
Als Jan, Bob, Arie en Vandam dan eindelijk in Porto zijn aangekomen, blijkt dat het pakketje van Ruurd Vandam er nog steeds niet is. In afwachting van het pakketje ontdekken de jongens dat Ruurd niet alleen vanwege zijn pakketje naar Porto is gekomen, maar dat hij ook betrokken is in een zwendeltje met caravans en nummerborden. Dat klinkt alweer oud en vertrouwd: een caravan, die hebben we eerder gehad; nummerborden: daar heeft de lezer indertijd een wild stukje sport mee beleefd.
De caravans blijken uiteindelijk belangrijker dan het pakketje dat Vandam aan zichzelf in Porto stuurde: Jan slaagt erin een dealtje met de verzekeringsmaatschappijen te sluiten om een beloning te krijgen voor het opsporen van de gestolen caravans.
Peter de Zwaan, „Een postpakket voor Porto”, Uitgeverij Zwarte Zwaan, 2023. ISBN: 9789083132556





Recensie van deel 72 : Knettergekke kunstmagneten kopen Quatsch van krankjorume kunstschilder
Schout-bij-kunstlicht Spook

Wat een verrassing! En wel eentje van de aangename soort: we gaan terug in de tijd, een heel stuk terug, mogen we wel stellen. Die heerlijke tempo doeloe, toen de samenleving nog niet verziekt werd door luidkeelse mobieltjes, minstens even luidkeelse warmtepompen en windturbines en stiekeme, geluidloze stekkerauto’s, internet, facebookverslaving en kledingwinkels waar je trommelvliezen geteisterd worden door een bedenkelijke vorm van lawaai dat door sommige bevolkingsgroepen „muziek” wordt genoemd. Die tijd dus, u kent hem vast nog wel. In dit geval hebben we het over eind jaren ’40, toen Jan en Arie de Amerikaanse „hbs”-bengel Bob Evers nog niet eens kenden.
We vernemen dat kolonel Prins, de vader van Jan, ooit twee schilderijtjes heeft gekocht van een knotsgekke kleurenkladder, Justin Stommel; deze is later naar Frankrijk verhuisd en daar onder de naam Justin St. rijk geworden door kostbare stukken linnen te verspillen door er met behulp van fietspompen klodders verf tegenaan te blazen. Tot verbazing van vriend en vijand kwamen deze entartete Kunstwerke ineens in de mode, maar Stommel leefde met zijn geld niet lang en al helemaal niet gelukkig, want hij stierf doordat het dak van zijn huis in Zuid-Frankrijk bovenop zijn hoofd viel. Een erfenis was er ogenschijnlijk niet, hoewel de man ergens tonnen contact geld moet hebben gehad. Zijn erfgenamen in Nederland worden geteisterd door geheimzinnige inbraken, waarbij niets wordt gestolen, maar de verdeelde boedel van de krankjorume kleurenkladder wordt nagesnuffeld. Een met pa Roos bevriende advocaat heeft een broer die commissaris bij de Amsterdamse politie is en zo raakt pa Roos bij de geheimzinnige zaak betrokken – of liever gezegd: de zoontjes van Roos en Prins, die dit jaar normaliter hun stinkende best doen op de hbs, want hun is, mits zij over gaan, een boottocht naar Zuid-Amerika beloofd op een van de schepen van reder Roos; maar nu even niet, want zij vinden het uitpluizen van het Stommel-mysterie op dit moment nét iets spannender dan Engelse grammatica, nog niet wetende dat ze die over een paar maanden hard nodig hebben, maar ze worden gelukkig in hun voornemen gesteund door kolonel Prins.
Deed het vorige deel met z’n poste restante-pakketje al enigszins denken aan de briefjesjacht, dit dunne deel doet dat nog vele malen meer: „Vertel me niet dat er een zonderling testament bij te pas komt!”
„Precies, een héél zonderling testament.”
Ons aller kleurenkladder heeft namelijk onder allerlei meubelstukken briefjes geplakt en die meubelstukken kwamen bij zijn voormalige huisknecht en Stommels familie terecht: alle briefjes bij elkaar vormden een boodschap die moest leiden tot het vinden van Stommels nalatenschap. De jonge hbs-vrienden Jan en Arie bemoeien zich uiteraard met de zaak, tot ontsteltenis van de politie en samen met pa Roos vertrekken ze naar Zuid-Frankrijk, waar ze – uiteraard – Stommels erfenis buitmaken, samen met diens voormalige huisknecht.
Een geweldig boek uit de vroegste jeugd van onze twee helden, dat wat mij betreft nog wat dikker had mogen zijn. Maar het die verrekte laatste zin van de tekst op de achterkant, „Gebaseerd op een bij weinigen bekende ideeënaanval van Willy van der Heide”, heeft mij onder ons gezegd en gezwegen heel wat hoofdbrekens gekost. Ten eerste dat mooie woord „ideeënaanval” (hoeveel keer woordwaarde zou dat bij Scrabble opleveren?): Willy van der Heide alias Willem van den Hout alias Willem W. Waterman schudde de neologismen zo uit zijn zorgvuldig gestreken mouw – denk aan Dolle Dinsdag, bulderhond, kunstmagneet, (stier)starnakel alle samenstellingen met het woord sproeten- en het door hem aan de vergetelheid ontrukte woord labbekak –, maar zijn opvolger
Peter de Zwaan heeft de Nederlandse taal ook verrijkt met nieuwe woorden en „ideeënaanval” is daarvan zeker niet het lelijkste. Maar ten tweede vraag ik mij af of Peter inderdaad de briefjesjacht-trilogie of de voorloper daarvan, „De erfenis van een zonderling”, bedoelde met dat woord „ideeënaanval”; het boek líjkt daarop, maar toch ook op een bepaalde manier weer niet. Om daarachter te komen, heb ik zelfs alle Philip Raack-deeltjes gelezen, maar nergens vind ik een plot als dit. Misschien zou Roger Schenk of iemand anders eens een aflevering van Bobs Bronnen aan de oorsprong van deze „ideeënaanval” van Willy van der Heide kunnen wijden, want ik ben waarschijnlijk niet de enige die zéér benieuwd is!
Peter de Zwaan, „Fietspompen voor een fortuin”, Uitgeverij Zwarte Zwaan, 2023. ISBN: 9789083132563





Cash voor de crash van Crush
John Beringen

In „Lotgevallen rond een locomotief” lezen we hoe twee treinen frontaal op elkaar botsen. Een zeer spectaculaire gebeurtenis waarvan we aannemen dat Willem die geheel uit zijn duim heeft gezogen. Het kan echter ook zijn dat hij geïnspireerd was door iets wat ettelijke jaren voor veel amusement zorgde in Amerika. Jan en Arie maken vaak grappen over Amerikanen en typisch Amerikaanse gewoontes. We kennen allemaal bijvoorbeeld het dragracen en volkssport nummer één: honkbal, maar ook de buitensporige vormgeving van de auto’s eind jaren ’50; grote bakken met staartvinnen waarbij 1959 als het hoogtijjaar mag worden aangemerkt. Daarna werden de staartvinnen weer kleiner om uiteindelijk enige jaren later te verdwijnen van de tekentafels van de ontwerpers. Nu zal menigeen redeneren dat niets gek is als er maar flink geld mee wordt verdiend. En daarmee zijn we beland bij een bijna vergeten vorm van bizar amusement dat in Amerika buitengewoon populair (en lucratief) was tussen 1896 en 1935: train crashing.


William Crush


De stunt werd groots aangekondigd


Advertentie in de Houston Daily Post van 14 september 1896


We schrijven 1896. In dat jaar botsten er twee treinen met opzet frontaal op elkaar. Het was een publiciteitsstunt, gadegeslagen door duizenden toeschouwers die deze georganiseerde ramp met eigen ogen wilden zien. Toen er echter wat dingen niet liepen zoals ze hadden moeten lopen, werd het een echte ramp. Hilarisch genoeg werd deze stunt bedacht door ene William G. Crush. Het doel hiervan was om geld in te zamelen voor een spoorwegmaatschappij in Texas. Hij was niet de eerste persoon die twee treinen opzettelijk liet botsen, maar hij wilde dat doen op een schaal die niemand anders zich kon veroorloven. Met steun van een grote spoorwegmaatschappij liet hij 25 kilometer ten noorden van Waco, Texas een spoorlijn aanleggen. Vervolgens doneerde de maatschappij twee oude treinen. Crush kondigde deze stunt groots aan in de krant. En daar bleef het niet bij. Vlakbij de plaats waar de stunt plaats zou vinden, werd een grote kermis opgezet. Het evenement werd groots uitgemeten en wat nog belangrijker was: de toegang was gratis. Dat verspreidde zich als een lopend vuurtje waardoor er duizenden mensen uit heel Amerika op af kwamen; allemaal om één keer in hun leven zo’n grote crash te zien. De toegang was gratis omdat men met de trein naar die plek moest reizen. De treinkaartjes kostten 3 dollar 50. Dat klinkt als een koopje, maar vandaag aan de dag zou dat meer dan honderd dollar zijn. Desondanks hadden hele legioenen dat geld er voor over. Het is niet precies bekend hoeveel mensen er op af kwamen, maar het moeten er in ieder geval meer dan 40.000 zijn geweest. Het gebied werd „een tijdelijke stad” genoemd: de stad van Crush, vernoemd naar de man die dit spektakel op poten zette. Crush was op dat moment de op één na grootste stad van Texas; niet slecht als men beziet dat deze „stad” slechts één dag bestond. Er waren echter dusdanig veel mensen gekomen dat de stunt verscheidene keren moest worden uitgesteld. Tegen de tijd dat de treinen klaar waren voor de crash, was het 17.00 u geworden. De machinisten startten de treinen en sprongen vlak voor de botsing uit de locomotieven. De technici van de spoorwegmaatschappij hadden Crush verzekerd dat de stunt volkomen veilig zou verlopen maar tot ieders verbazing (en afgrijzen) pakte het heel anders uit. Toen de treinen op elkaar botsten, ontploften de stoomketels waardoor er een grotere klap volgde dan was verwacht. Stukken hout en ijzer werden tientallen meters hoog de lucht in geslingerd en kwamen terecht in de menigte. Twee mensen overleden ter plekke: Emma Frances Overstreet en Ernest Barnell of Bremond; een groot aantal mensen raakte gewond, ook al stonden ze op 800 meter afstand. Hoewel veel mensen angstig weg renden of juist als vastgenageld bleven staan, rende het grootste gedeelte van het publiek naar de rampplek in de hoop de hand te leggen op een souvenir. In feite was het verrassend dat er slechts twee mensen om het leven kwamen als men de omvang van de ramp bekeek. William Crush werd ontslagen maar werd de volgende dag weer ingehuurd. Het verslag van de ramp verscheen op de voorpagina’s van alle kranten en zorgde voor de publiciteit die de spoorwegmaatschappij zo hard nodig had. In plaats dat het mensen weerhield om soortgelijke stunts uit te halen, werkte het juist inspirerend. In dat zelfde jaar vonden er ten minste nog vijf van deze evenementen plaats. En daar hield het niet mee op. Gedurende de volgende vier decennia vormde het frontaal laten botsen van treinen een favoriet tijdverdrijf. Vandaag is het een vrijwel vergeten hoofdstuk in de geschiedenis. Evenwel werden er miljoenen dollars mee verdiend. Geen enkele andere stunt zou zoveel aandacht krijgen als de crash van Crush, maar het bleef big business tot in de jaren ’30. Eén man organiseerde 70 van deze crashes. Het was Joseph S. Connolly (bijgenaamd „Head on Joe”), manager van een operahuis die wist hoe je een show kon promoten. Toen hij hoorde over de stunt uit 1896, besefte hij dat er veel geld mee te verdienen was. Slechts drie maanden later organiseerde hij een crash in Iowa. Volgens een plaatselijke krant kwamen er meer dan 80.000 mensen op af. En net als in Texas rende de meute na de crash naar de rampplek. Sommige mensen verbrandden hun handen toen ze een gloeiend onderdeel vastpakten. De krant zal het aantal toeschouwers vermoedelijk overdreven hebben, maar het had wel tot gevolg dat Connolly dit spektakel keer op keer opnieuw organiseerde. Hij wist overigens nog meer te verdienen aan de evenementen door tegen betaling reclame te laten aanbrengen op de zijkant van de treinen. Zijn laatste trein-crash zou de meest bekende worden. Die was in 1932, het jaar van de verkiezingen met Roosevelt en Hoover als presidentskandidaten. Connolly voorzag beide treinen van een plakkaat waar deze namen op werden vermeld. Vervolgens beweerde hij dat de trein die de minste schade zou oplopen representatief zou zijn voor wie de verkiezingen zou gaan winnen. Meer dan 45.000 mensen kwamen kijken om te zien wie dat zou gaan worden. Dat werd lastig, want aangezien de treinen allebei compleet vernield waren door de crash viel dit niet vast te stellen. Maar Connolly was inmiddels schatrijk geworden en ging met pensioen. Hij was niet de enige die deze crashes organiseerde, maar aan het begin van de jaren ’30 was de belangstelling voor dit soort spektakels inmiddels al behoorlijk afgenomen. In een wereld die zich moderniseerde, werd het op zeker moment als krankzinnig aangemerkt. Daarnaast werd het in verband met de veiligheid als te idioot beschouwd om er nog langer mee door te gaan. De allerlaatste georganiseerde crash werd uitgevoerd in 1935.


De crash


De menigte spoedt zich naar de rampplek voor een souvenir


Het publiek poseert bij de rampplek





Nu liet Willem uit monde van Jan en Arie, of als alwetende verteller, vaak de opmerking vallen dat Amerikanen gek zijn. Dat is misschien wat al te kort door de bocht geredeneerd, maar als men ziet hoe dit soort entertainment gedurende tientallen jaren zo’n groot kassucces kon zijn, valt er toch wel wat te zeggen voor die uitspraak.







Bobs bronnen (14) : Allitererende actrices
Roger Schenk

De meeste mensen die Bob Evers lezen, zijn inmiddels op een dusdanig respectabele leeftijd gearriveerd, dat zij zich de première van de film „The Pleasure Garden” waarschijnlijk nog als de dag van gisteren kunnen herinneren. Deze – uiteraard – stomme, zwart met witte film, gebaseerd op de gelijknamige roman van de Britse schrijfster Oliver Sandys (pseudoniem van Marguerite Florence Laura Jarvis, 1886 – 1964), werd in 1925 gedraaid in de Bavaria Film Studios in München. Omdat die mooie stad met z’n Hofbräuhaus („doch Freudenhäuser müssen ’raus, damit in dieser schönen Stadt das Laster keine Chance hat …”) al sinds jaar en dag in Duitsland ligt, draagt de film ook een Duitse titel: „Irrgarten der Leidenschaft”). We hebben het hier over het regiedebuut van een zekere Alfred Hitchcock (1899 – 1980), die zich rond de tijd dat Jan, Bob en Arie Hollywood bezochten om daar vreemd te krakelen de bijnaam „Master of Suspence” zou verwerven. Zijn eerste officiële film heeft echter nog helemaal niets met suspence te maken, maar met onvervalst „roaring twenties”-entertainment, toen mannelijke filmsterren nog zonder noemenswaardige uitzondering in smokings rondwandelden en vrouwelijke filmsterren nog spierwit gekalkt waren en hun ogen omrand met dikke lijnen khol (hetgeen hun gelaatstuitdrukking eerlijk gezegd allemaal eender en allemaal bijzonder stompzinnig maakt). Je zou ook kunnen zeggen: een niemendalletje, dat in die tijd niettemin hele volksstammen naar de bioscoop lokte.
Het gaat in het kort om twee danseresjes in het Londense Pleasure Garden Theatre. Een van hen, Patsy, krijgt een relatie met Hugh, de verloofde van de ander, maar nadat deze naar Afrika is vertrokken, trouwt ze met een ander, een zekere Levet, die wat later eveneens naar Afrika vertrekt. Patsy krijgt een brief waarin haar echtgenoot zegt ernstig ziek te zijn, waarop Patsy de dansschoentjes verruilt voor de stoute schoenen en hem opzoekt in Afrika. Daar komt ze er al snel achter dat haar teerbeminde man een relatie heeft met een Afrikaanse vrouw. Als Patsy er weer vandoor gaat, probeert Levet de negerin als dank voor bewezen „diensten” weg te jagen, maar zij laat zich niet zo makkelijk aan de kant schuiven, waarna hij zich gedwongen voelt om haar in zee te verdrinken. Het is me wat! Intussen heeft Patsy ontdekt dat haar eerdere grote liefde, Hugh, die heel toevallig (o nee, dat bestaat immers niet volgens de grote filosoof Van der Heide, maar volgens Hitchcock en alle andere filmmakers op aarde overduidelijk wél) op dezelfde plaats in dat onmetelijk grote Afrika gestationeerd is, ziek is. Die heeft inmiddels uit de krant vernomen dat het andere danseresje met een prins gaat trouwen en hij en Patsy krijgen opnieuw een relatie. Het stel keert terug naar Londen. In sprookjes en jaren-20-films is het laatste wat wij van de hoofdpersonen te weten komen, het obligate zinnetje dat ze nog lang en gelukkig leefden.
Ik weet niet of er in die tijd een filmkeurig was, maar ik kan mij zo voorstellen dat dit een film was die uitsluitend voor volwassenen was bedoeld, hetgeen het illegaal bekijken ervan extra aantrekkelijk maakte voor de puber Willy van den Hout.
De hoofdrol, Patsy, wordt in ieder geval gespeeld door een zekere Virginia Valli. Zij werd op 18 januari 1895 in Chicago/Illinois geboren als Virginia McSweeney. Ze acteerde in bijna zestig films, vrijwel alle uit het tijdperk van de stomme film; het was maar weinig acteurs en actrices gegeven om succesvol de overstap naar films met geluid te maken. Haar laatste film stamt reeds uit 1931 en 24 september 1968 stierf zij, vrijwel vergeten.
In de besproken film (op YouTube te bekijken) danst zij zeker niet mét slangen, maar met een beetje fantasie wel áls een slang. Haar initialen lijken als twee druppels slangengif op die van de danseres Vera Vitella uit „Vreemd krakeel in Californië”, die juist niet áls een slang, maar mét slangen danste. Het nadeel van films uit die tijd is dat ze in zwart/wit gedraaid werden, dus we kunnen helaas niet nagaan of ze rood haar had, maar op de filmposter van „Isle of Lost Ships” (1929) is haar haar keurig rood ingekleurd, net als op die van „Wild Oranges” uit 1924. Die laatstgenoemde film doet natuurlijk de deur dicht, want het woord oranges komt ook voor in een in „Vreemd krakeel in Californië” nogal vaak gebezigd zinnetje!


Allitererende actrices kwamen en komen vaker voor: de Franse actrice Lily Claudette Chauchoin (1903 – 1996) verhuisde naar Amerika, koos daar de artiestennaam Claudette Colbert, kwam daar terecht op Broadway en vervolgens in Hollywood. Ook zij had vurig rood haar en een vurig karakter: zij was een actrice die zowel op het persoonlijke vlak als in de studio nogal moeilijk te hanteren viel; oftewel: „Er viel aan haar véél te regisseren,” om de heer P. H. L. Malherbe maar eens te citeren. Het heeft er alle schijn van dat Claudette Colbert model heeft gestaan voor Lalou Lalonde: eveneens een onmogelijk karakter en met vuurrood haar, zoals iedereen (behalve Hans van Oudenaarden, die haar in de strip blond maakte) weet.
Claudette Colbert won in 1934 een Oscar voor haar rol in „It happened one night”. Ze speelde verder (hoofdrollen) in o.a. „The sign of the cross” (1932), „Cleopatra” (1934), „Tovarich”, „Zaza” (klinkt bijna als …), „Drums Along the Mohawk”, „Skylark”, „The Palm Beach Story”, „So Proudly We Hail!”, „The Egg and I”, „Three Came Home”, „Thunder on the Hill”, „Si Versailles m’était conté ...” en „Parrish”, om er maar eens een paar te noemen.


Andere actrices die een allitererende artiestennaam kozen, waren o.a. Lila Lee (geboren als Augusta Wilhelmena Fredericka Appel, 1901 – 1973), Mary Miles Minter (geboren als Juliet Reilly, 1902 – 1984) en Nita Naldi (geboren als Mary Nonna Dooley, 1894 – 1961), alle drie uit het tijdperk van de stomme film, en Binnie Barnes (geboren als Gertrude Maud Barnes, 1903 – 1998), Billie Burke (geboren als Mary William Ethelbert Appleton Burke, 1884 – 1970), Doris Day (geboren als Doris Mary Ann Kappelhoff, 1922 – 2019), Deanna Durbin (geboren als Edna Mae Durbin, 1921 – 2013), Greta Garbo (geboren als Greta Lovisa Gustafsson, 1905 – 1990), Gloria Grahame (geboren als Gloria Hallward, 1923 – 1981), Jennifer Jones (geboren als Phylis Lee Isley, 1919 – 2009), Hedda Hopper (geboren als Elda Furry, 1890 – 1966), Rebel Randall (geboren als Alaine Brandes, 1922 – 2010), Sylvia Sidney (geboren als Sophia Kosow, 1910 – 1999) en natuurlijk de bekendste van allemaal, Marilyn Monroe (Norma Jeane Mortenson, later Norma Jeane Baker, 1926 – 1962). De ouders van BB (Brigitte Bardot, voluit Brigitte Anne-Marie Bardot, 1934) en Claudia Cardinale (voluit: Claude Joséphine Rose Cardinale, 1938) waren zo verstandig om hun dochter bij hun geboorte al te voorzien van een allitererende naam.


v.l.n.r.: Nita Naldi, Billie Burke, Greta Garbo, Marilyn Monroe, Brigitte Bardot en Claudia Cardinale.






Geslaagde première
John Beringen

Op 1 juli jl. beleefde mijn film „Wie zei dat Willem Waterman alles verzon?” de première in restaurant Torbijn te Langbroek. Een verslag dat is opgetekend in twee varianten.
Variant 1: Beknopte versie voor eenieder die lijdt aan leesluiheid, woordblindheid/dyslexie/legasthenie of gewoon moeite heeft om een lange tekst te lezen.
Variant 2: Voor lezers die het lezen van een lange tekst niet ervaren als een combinatie van topsport en hogere wiskunde.

Variant 1:
Het was leuk. Dvd is te koop voor € 10,- en het typoscript voor € 5,- plus porto. Hoe te bestellen, is onderaan de tekst te lezen.

Variant 2:
Een middag/avond die veel te snel voorbij was, maar dat is iets wat je altijd ervaart als het gaat om een supergezellige bijeenkomst.
De opkomst was niet duizelingwekkend groot en dat is ook wel verklaarbaar. Eén persoon liet mij weten dat hij op die dag zijn huwelijksjubileum vierde (een betere reden om verstek te laten gaan, is niet denkbaar) anderen zaten vast aan verplichtingen die ze niet meer konden verplaatsen, en weer anderen waren al op vakantie gegaan. Kort samengevat, een term die ik overigens vrij weinig gebruik, is/was hier gewoon sprake van de oeroude wet waarin wordt gesteld dat er bij iedere geplande datum nu eenmaal mensen zijn die precies op die dag door omstandigheden niet langs kunnen komen. Naast de bekende twee zekerheiden (je moet belasting betalen en je gaat een keer dood) kan dit aspect als derde zekerheid worden toegevoegd en die eveneens als een rode draad door het gehele menselijke leven loopt. Maar dit even terzijde.

Waarom Langbroek?
De vraag waarom de première uitgerekend in Langbroek plaatsvond, dook regelmatig op. En dat is heel begrijpelijk, want traditiegetrouw komen wij bij elkaar op een locatie die iets te maken heeft met Bob Evers en/of Willem W. Waterman. En Langbroek? De meeste mensen hadden nog nooit van dit dorp gehoord; daarbij is het ook nog eens moeilijk te vinden op de kaart van Nederland. In mijn aankondiging beloofde ik dat ik twee sacrale geheimen zou onthullen die de keuze voor deze locatie rechtvaardigen. En voor eenieder die er niet bij was, ga ik dat nu wederom doen.

1: Het Bob Evers Genootschap.
Daarvoor moeten we terug naar heel lang geleden: 6 december 1972. Zoals eenieder weet, werd op die datum het Bob Evers Genootschap opgericht. Een van de mede-initiatiefnemers was de schrijver Geerten Meijsing. Zijn zuster Doeschka Meijsing, ook bekend door boeken die zij schreef, heeft daarna in Langbroek gewoond. Dat was in de periode 1976 tot 1978. Helaas heb ik niet kunnen achterhalen waar ze precies woonde, want hoewel ze al meer dan tien jaar geleden is overleden, liet de gemeente mij weten dat ze die gegevens niet mocht verstrekken in verband met de privacy. Dat is natuurlijk jammer, maar zo steekt de wet nou eenmaal in elkaar. Wel is bekend dat ze in ‘het buitengebied’ woonde en dat is een rekbaar begrip, want het buitengebied is ongeveer tien keer zo groot als het hele dorp Langbroek. Dus dat is de kwestie van de bekende naald in de nog bekendere hooiberg.

2: Marie-José, de zuster van Willem W. Waterman.
Er zijn velen onder u die haar van dichtbij hebben meegemaakt tijdens een van de vele bijeenkomsten in het verleden. En voor de mensen die haar nooit hebben ontmoet, kan ik een korte omschrijving geven over hoe zij in elkaar stak: een dame van niveau, schrander en met een subtiel gevoel voor humor; dit laatste in tegenstelling tot haar broer Willem die soms vrij rauw kon zijn in zijn bewoordingen. Zij kwam al vanaf 1990 regelmatig bij Carla en mij over de vloer en sinds 1996 heeft zij menig weekeinde bij ons gelogeerd; één van die gelegenheden mag wel heel bijzonder worden genoemd.
Marie-José was geboren in 1927 (op 17 april om precies te zijn) en in 2002 werd ze dus 75 jaar. Dat vond zij een opmerkelijke mijlpaal die ze op gepaste wijze wilde vieren. Het ‘hoe en waar’ leverde echter de nodige hoofdbrekens op. Veel familie had ze niet meer en het contact met die familie was minimaal. Veel vrienden en kennissen had ze uit het oog verloren; bovendien waren er daar al veel van overleden. Ze vroeg of ze haar verjaardag bij ons kon vieren. Dat was natuurlijk helemaal in orde. Ze wilde met ons uit eten en vroeg of ik een leuk restaurant wist met een goede kaart. Dat wist ik: restaurant Torbijn in Langbroek. En zo kon het gebeuren dat wij op 17 april 2002 gedrieën aanschoven in het genoemde restaurant. Ziehier de tweede reden om in diezelfde ruimte de première van mijn film te laten plaatsvinden.
Was het confronterend? Nee; er kwam wel een gevoel van nostalgie naar boven bij ondergetekende. Tenslotte ben ik nog de enig in leven zijnde persoon die kan vertellen over die avond. En het geeft mij zelfs een gevoel van opluchting dat ik de doelgroep, die dit beslist een interessant feit zal vinden, deelgenoot kan maken van die gebeurtenis. Anders gezegd: het zou heel jammer zijn als, ooit op een kwade dag, met mij de beschrijving van deze avond in de duisternis zou verdwijnen. Nu dus opgetekend waarvan akte. En hoe die avond verliep? Een enkele keer barstte Marie-José uit in schaterlachen vanwege een leuke kwinkslag. Direct verontschuldigde zij zich hiervoor bij de overige nabijgezeten gasten omdat die het mogelijk als storend hadden ervaren. Die lieten echter weten dat ze het ook wel amusant vonden en dat haar lach zelfs aanstekelijk werkte. Dat was typisch Marie-José: als geen ander kon ze ijs doen breken…

Monument.
Nu zal een koninklijke onderscheiding voor het genoemde restaurant wellicht wat te hoog gegrepen zijn, maar ik pleit voor de conclusie dat dit etablissement kan worden toegevoegd aan de lijst van ‘BE-/WWW-gerelateerde locaties’.
Mocht u ooit in de buurt zijn, hetzij om een zakelijke reden, hetzij vanwege een privé-aangelegenheid of slechts via een doortocht, dan is het aan te raden om dit restaurant even aan te doen. En nee: ik heb géén aandelen in dit restaurant of (op welke manier dan ook) een zakelijke relatie, maar het moet worden opgemerkt dat m.n. de gekruide aardappelen en de zelfgemaakte bitterballen tot in de verre omgeving vermaard zijn.

DVD/Typoscript
Mij bereikte tevens de vraag hoe men aan de DVD en/of het typoscript kon komen dat in mijn aankondiging werd genoemd.
Op de dvd staat uiteraard de film, maar ook de film „De erfenis van een zonderling” die is gemaakt door Freddy Veenstra. Dat is een docu die gaat over Willem W. Waterman en waarin Marie-José ook uitgebreid aan het woord komt. Deze film werd vertoond op de Nederlandse Filmdagen in 1996 en Freddy verleende mij toestemming om deze film te dupliceren, waarvoor zeer veel dank.
Het typoscript omvat de uitgetypte versie van het anderhalf uur durende interview dat Paul Koopal had met Willem, eind 1979. Omvang: 21 vellen A4.
De dvd kost 10 euro, het typoscript 5 euro. Dit mag op het eerste gezicht overkomen als een commerciële prijs, maar het is een vergoeding voor het kopiëren en de vele uren werk die het kostte om de, soms wat moeilijk verstaanbare, teksten van Willem goed op te tekenen. Daar komen uiteraard nog wat portokosten bij.

Stuur mij gewoon een mailtje (
john.beringen@casema.nl) en vermeld daarin wat u wilt hebben: alleen de DVD of de DVD en het typoscript. Als de DVD gesigneerd moet worden, hoor ik dat ook graag.
U zult dan per kerende post mijn bankrekeningnummer ontvangen. Na bijschrijving worden de spullen naar u verstuurd.
Belangrijk: vermeld in de mail vooral uw adres waar e.e.a. naartoe moet.





Maar waren er dan geen andere leuke jongensboekenseries? Zeker wel! (1)
Simmetje

Roger Schenk

Hoog tijd voor een nieuwe rubriek. We mogen natuurlijk niet al te eenkennig zijn, al is het alleen maar om middels een vergelijkend warenonderzoek tot de conclusie te komen dat Bob Evers toch wel de leukste jongensboekenserie van Nederland was en is, vanwege de unieke combinatie van humor en spanning. Waarin een klein land groot kan zijn wordt niet alleen bewezen door de klasse van Bob Evers, maar ook door de hoeveelheid grote en kleine boekenseries in een relatief klein taalgebied als Nederland; de redactie van de Nieuwsbrief heeft eerlijk gezegd weinig kaas gegeten van series als Oki en Doki, Tup en Joep, Wipneus en Pim, De Kameleon, De Discus, Suske en Wiske en Dick Bos, dus laat ons vooral weten waarom die (en andere) series zo goed zijn!
De spits wordt afgebeten door niemand minder dan Simmetje.


De naam Dick Bos viel al even; zoals wij uit de uitstekende monografie „De wereld van Dick Bos. De stripheld die jiu-jitsu populair maakte in Nederland” van Rich Thomassen, die mij op de recente Dordtse Boekenmarkt in handen viel, kunnen lezen, had de schrijver/tekenaar van Dick Bos, Alfred Mazure (1914 – 1974), ook nog een schrijvende en tekenende broer: George(s) Mazure (beide spellingsvarianten komen voor). Deze laatste (geboren op 19 november 1919 en overleden op 25 februari 1980) begon zijn carrière tijdens de oorlog in de Toonder Studio’s; na de oorlog tekende hij politieke cartoons voor diverse Nederlandse en Belgische kranten en tijdschriften. Wat hij verder allemaal deed en schreef, valt na te lezen op Wikipedia; in dit kader gaat het natuurlijk vooral om ’s mans Simmetje, een jongensboekenserie die helaas slechts uit zes delen bestaat:
1

Met de VD 154 op avontuur (1963)
Een verhaal over een bende valsemunters die rondom het IJsselmeer en op Terschelling opereren. In dit eerste boek is een complete Volendamse schoolklas op een vakantiereisje met de „Staalpil”, een omgebouwd vissersschip, en speelt Ben de Beer de hoofdrol, met belangrijke bijrollen voor zijn vrienden Bram Tol en Sijmen Simonsz, bijgenaamd Simmetje.

2

Schipbreuk in de nacht? (1963)
Het tweede vakantietripje van meester Staal en zijn klas op de „Staalpil” speelt zich af op het IJsselmeer en de Veluwe, in een tijd waarin er nog geen Oostelijk en Zuidelijk Flevoland bestond; ditmaal raken de drie hoofdfiguren verstrikt in een zaak met verzekeringsfraudeurs. Briljant is de wijze waarop Mazure zichzelf in het verhaal heeft geschreven, zonder zijn naam prijs te geven.

3

De verzonken ruïne (1964)
„Alle goede dingen in drieën, net zoals die serie vol trilogieën van mijn collega Van der Heide,” moet Mazure gedacht hebben, want het boek gaat over de derde reis van de „Staalpil”, voor het eerst naar het buitenland en wel het mooie Waddeneiland Juist. Daar raken de drie leerlingen en hun klasgenoten betrokken bij de smokkel van marihuanasigaretten.

4

Simmetje op de wilde vaart (1966)
In de drie laatste delen van de helaas te kleine serie is niet meer Ben de Beer de hoofdrol, maar Simmetje, zoals we al uit de titels kunnen opmaken. Simmetje gaat als leerling-matroos mee op een schip naar Barcelona; van de passagiers is niemand wie hij of zij lijkt te zijn: enkelen van hen zijn dan ook diamantsmokkelaars en anderen politiemensen.

5

Simmetje op dievenjacht (1967)
Dit vijfde deel is geschreven door Georges en Els Mazure; was zij Georges’ echtgenote? Het verhaal speelt zich voor een groot deel af in Simmetjes dorp Volendam, waar de blauwdrukken van een nieuw soort auto worden gestolen; daarna verplaatst de handeling zich naar Essen en Krefeld in Duitsland, waar Simmetje de dief uiteindelijk te slim af is.

6

Simmetje en het geheim van de Zeeduivel (1970)
Het laatste verhaal speelt zich af op Tahiti en het naburige eiland Rurutu. Een archeoloog, die op zoek was naar Polynesische schatten, is daar jaren geleden verdwenen, en dankzij een briefje in een glazen fles, die toevallig nét in Volendam aanspoelt, sporen Simmetje en een bevriende journalist de archeoloog in kwestie op ... maar is de man die ze op Rurutu vinden werkelijk archeoloog Bouwman?


De kracht van de serie is tegelijkertijd ook haar zwakke punt: in vijf van de zes delen is niets wat het lijkt, tegenstanders blijken aan het einde van een boek medestanders en medestanders plotsklaps tegenstanders. Een wat andere aanpak dus dan met name de Willy van der Heide-delen van Bob Evers: vanaf het moment dat pakweg Jeffries, Hennie Schol of het zenuwachtige Fransoosje met en zonder schuiftrompet ten tonele verschijnen, weten we: dát zijn de boeven in het verhaal; in de latere delen heeft Peter de Zwaan ook – af en toe – een dergelijke plottwist. Nou kan ik daar persoonlijk intens van genieten en dat deed ik ook al als kind, toen ik Simmetje voor het eerst las, maar er zijn massa’s mensen die niet van dit soort onverwachte wendingen houden en zeker voor kinderen kan zo’n wending nou net teveel van het goede zijn, ja zelfs uiterst verwarrend en dat is misschien wel de reden waarom de Simmetje-serie nooit zo’n succes is geworden als bijvoorbeeld De Kameleon of Bob Evers. En dat is gewoon erg jammer.





Horizontale programmering
WWW / Willy van der Heide

In de jaren ’60 van de vorige eeuw werd de term horizontale programmering in ons land geïntroduceerd door Joost den Draaijer (alias Willem van Kooten, 1941 – heden), destijds programmaleider en presentator bij de zeezender Veronica. De idee achter horizontale programmering is dat een bepaald radio- of televisieprogramma iedere dag op dezelfde tijd wordt uitgezonden, waardoor luisteraars en kijkers makkelijker afstemmen op het programma zodat een hogere luister- en kijkdichtheid wordt bereikt. Omdat we in Nederland natuurlijk – anders dan in andere landen – diverse publieke omroepen hebben, die allemaal een eigen uitzendavond hadden op radio en tv, duurde het tot 1992 voordat Radio 3, voorheen Hilversum 3, als eerste Nederlandse zender horizontale programmering toepaste.
Of Willem veel naar zeezender Veronica heeft geluisterd, valt te betwijfelen, omdat zijn voorkeur uitging naar jazz en dan met name dixieland en swing. De programmering zoals Joost den Draaijer introduceerde, zal hij echter hebben toegejuicht, want hijzelf heeft tot tweemaal aan toe een warm pleidooi gehouden voor dit herkenbare principe, zonder overigens de benaming horizontale programmering te gebruiken (want die is inderdaad bedacht door Joost den Draaijer): eenmaal in de column „Radio-Utopia” in het tijdschrift
Cinema & Theater van 3 september 1943, ondertekend met de initialen W.W.W., en eenmaal bij monde van Jan Prins in „Kunstgrepen met kunststukken” (1959).
Voor de volledigheid zij hier vermeld dat de bewuste column werd gevolgd door het programmaoverzicht van de in september 1943 enig overgebleven zender van de Nederlandsche Programma Omroep, waarin Willem op een dusdanig persoonlijke manier commentaar gaf op het programma en vooral een enkele weken tevoren uitgezonden en nu dus niet ter zake doend luisterspel van een zeker iemand de hemel in prees, dat het enkele weken later zelfs tot zijn ontslag bij
Cinema & Theater zou leiden: waarschijnlijk had ons aller Willem W. Waterman niet in de gaten dat zijn andere pseudoniem bij de redactie van het blad bekend was! Voor de volledigheid geven wij hier ook drie stukjes uit Willems programmaoverzicht van die week weer, die er niet om liegen.



RADIO-UTOPIA

Ik liep enkele weken geleden met Henri van Hoof over straat. Dat is iets, wat meer voorkomt. Wij waren beiden volkomen nuchter. Dat is iets wat tegenwoordig zelfs heel veel voorkomt. Wij stelden tezamen een ideaal-basis-programma voor Hilversum op. Dit is nu iets, wat zelden voorkomt. Toen wij het klaar hadden, stonden wij versteld van deszelfs simpele eenvoud en nog veel verstelder, dat een dergelijk schema onder de huidige omstandigheden niet reeds lang is doorgevoerd.
De Luistergids is ter ziele. Dus moet een zoo eenvoudig mogelijk schema worden gevonden. Voorts moet bezuinigd worden. Welnu, denkt u eens in, dat er morgen in alle kranten het bericht zou staan, dat met ingang van 1 X - Hilversum om den anderen dag een klassiek programma en een amusementsprogramma zou uitzenden. Voordeel 1: het programma verspringt automatisch elke week één dag, daar de week 7 dagen heeft. Na één week weet het kleinste kind in Holland wanneer het weer wát kan luisteren. Voor maanden tevoren kan men de programma’s in overeenstemming houden met het karakter der uitzendingen. Voorts zou het kunnen gebeuren dat de B.N.O. zijn uitzendingen deed geschieden op heele uren, dus om 7 uur, 8 uur, 1 uur, 5 uur, 7 uur, zooals de B.B.C. steeds placht te doen, instede van om 1 uur 23 of zes voor acht of iets dergelijks. En ook op Zondagen dezelfde uren. Waarom in vredesnaam ’s Zondags op andere uren? Eenheid! Rust! Régelmaat! En houdt steeds den ochtend van 9 tot 12 vrij voor gramofoonmuziek. Dat vindt iedereen prachtig. De levende muziek begint dan pas om 12 uur. Met daartusschenin een half uur voor de vrouwen, of een half uur voorlezing uit een roman, of de kleuterklas. Wat er véél te weinig uit den luidspreker komt zijn heel simpele voorlezingen uit onze litteratuur....
Het vreemde van zulk een schetsmatig aangegeven programmaschema is dat men gestadig méér voordeelen ontdekt, naarmate men er langer over denkt. En het gekste is, dat 59% der luisteraars den hemel op bloote knieën zal danken, als zooiets wordt ingevoerd.
„Goede hemel”, zei van Hoof, nog eenigszins bleek van de ontdekking, die wij samen hadden gedaan. „Dit is een pracht idée. Dit bespaart tientallen menschen en honderdduizenden guldens en stapels papier! Dit is hét Ei van Columbus!”
„Maar de eieren zijn op de bon”, zei ik somber, „zeker eieren uit Utopia.... Maar ik zal doorgaan met elke week te herhalen „Ceterum Censeo Programmaschemam etc.””

[...]

Zondag 5 September, 15.00-15.45: Het wekelijksche luisterspel.
Deze week is de titel: „De laatste Bohémien”, een „wufte sotterny” van Arjen van Seelandt.
Wat de luisterspelen betreft, is de Nederlandsche Omroep even onberekenbaar als een meisje van 16. Wie van de lezers heeft Zondag 22 Augustus om 15.00 het luisterspel gehoord: „Een Gelukkig Kapitein van een Gelukkig Schip?”.... Om geheel onbekende redenen zijn de uitvoerenden hier uit hun slof geschoten op niet geringe wijze. Ik zwijg hier geheel over de verdiensten van het luisterspel zelf, dat van de hand was van Willy van der Heide. Het gaat mij hier over de uitvoering alleen. Ik verdeel in deze kolommen steeds lof en critiek met onpartijdige pen. De uitvoering van luisterspelen is soms om den criticus aan den luidspreker grijze haren te bezorgen.... Hiermede bedoel ik niet technische feilen, zooals een gaping waar een acteur vergat tijdig in te vallen, of een slecht ingemengd geluid. De fout zit dikwijls dieper.... in een niet juist aanvoelen van de gevoelswaarde van een rol door acteur of regisseur. Ik zal hier binnenkort een uitgebreider stukje aan wijden. Vooropgesteld, dat de tekst en dramatische bouw van een hoorspel goed is, mag en moet elk acteur binnen het kader van den tekst, dezen aanvullen met pauzes, uitroepen, zuchten.... al naar hij dit als juist voelt. De regisseur geeft hierin de noodige indices. Op het tooneel is de dictie van een tekst van veel minder primair belang dan voor de micro. Hier moet alles.... karakter, gemoedsgesteldheid en humeur van den uitgebeelden persoon uitsluitend via den tekst en vooral de manier van voordragen tot den luisteraar worden gebracht. Ik herinner me luisterspelen van den B.B.C., waarin bepaalde liefdesscènes, bestonden uit aarzelingen, afgebroken stukjes zin, heel zacht vlak voor den microfoon gesproken, meer zachte lachen e.d. dan uit drogen tekst. Op Zondag 22 Aug. kwam in het hoorspel bovengenoemd een karakter: „Kanters” voor, directeur van een reederij. Er werd niet vermeld wie deze rol speelde en evenmin, wie de regie had. De uitbeelding van „Kanters” echter was een klein meesterstuk. De stijl van spreken.... zijn pauzes op de goede momenten.... de suggestie van hypocrisie achter zijn gesprek met kapitein Frederiks, – dit alles was A I, zooals Lloyds het noemt. Geluiden waren uitstekend en goed verwerkt.... En, bovenal belangrijk: Men speelde het klaar, een „Stem” te vinden voor den verbindenden tekst, die niet trachtte een eigen uitleg van dien tekst te geven, maar vlak en onpersoonlijk voordroeg zooals steeds met een verbindenden tekst dient te geschieden. Welk regisseur mag dit op zijn credit-zijde schrijven?

[...]

Donderdag 9 September, 10.30-11.00: Bandi Balogh en zijn Hongaarsch orkest, die tegenwoordig op zijn eentje driekwart van den zendtijd schijnt te vullen.

[...]

Vrijdag 10 September, 19.15-22.00: „Van ’t een op ’t Ander”.... een bont Vrijdagavondprogramma. Bonte Programma’s zijn doorgaans een doorloopende ergernis. Roer door elkaar een lezing, een drie kwartier muziek van zes verschillende zeer middelmatige orkesten, een luisterspel, een flard cabaret, een „klankbeeld”, en wat er verder nog aan programma’s over is, zet boven alles den titel „Bont Allerlei” en Klaar is Kees. Ik heb ettelijke malen eerder gezegd en ik zal niet ophouden deze waarheid-als-een-koe te blijven herhalen, dat een dergelijk compôteprogramma niet ieder wat wils geeft, maar nagenoeg iedereen ergert.

[…]

We kunnen ons heel goed voorstellen dat Willem zich met dergelijk commentaar op het programma op z’n zachtst gezegd niet erg populair maakte bij programmamakers en de redactie van het enig toegestane omroepblad Cinema & Theater. En nu kun je van Willem zeggen wat je wilt (en in de loop der jaren hadden heel wat mensen lelijke dingen van hem gezegd), maar hij had wel léf om in die tijd invloedrijke mensen tegen zich in het harnas te jagen!
Zestien jaar later zou hij nogmaals een pleidooi voor
horizontale programmering houden, maar nu, zoals gezegd, bij monde van Jan Prins:

[...]
Jan Prins hield op met zagen, wiste zich met de rug van zijn hand het zweet van zijn voorhoofd en riep geërgerd:
„Arie! Zet de radio af. Nauwelijks hebben we wat muziek of er volgt weer gewauwel.”
Het radiotoestel stond achter Arie op de vloer. De dikkerd keerde zich om en draaide de knop om. Het gewauwel stierf weg. Jan Prins paste twee gezaagde blokken tegen elkaar om te kijken of ze even lang waren en barstte toen los:
„Weet je wat IK niet begrijp?”
Arie keek hem vanaf de vloer verrukt aan:
„Wàt begrijp jij niet, jongetje Prins?”
„Dat de mensen hier in Holland geen revolutie maken. Dat dit volk zo onwaarschijnlijk geduldig is! Dat niet één tot het uiterste gedreven troep vastberaden kerels met bromfietsen, scooters, zelfgemaakte haakbussen, goedendags en stormladders oprukt naar Hilversum, die studio’s daar schoonveegt en verder alleen nog maar grammofoonplaten draait. Om het andere uur lichte en klassieke muziek. Ik geloof dat er een enorme zucht van verlichting op zou gaan in gans Nederland.”
[...]





Enkele foto’s uit Berlijn (1)
Roger Schenk

Deel 23 in een serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie.
De oude en de nieuwe hoofdstad van Duitsland (van 1701 tot 1945 en vanaf 1991 tot heden) heeft zowel de toerist als de Bob Evers-fanaat zoveel te bieden dat het wellicht handig is om deze aflevering in tweeën te splitsen. En omdat ik domweg geen zin heb om serieus na te denken over een geheel nieuw soort tweedeling, houd ik het op de verdeling zoals de meesten van ons die uit hun jeugd kennen: oost en west. Alfabetisch gezien is het niet meer dan logisch om in het oostelijk deel van Berlijn te beginnen.
Waarschuwing vooraf: het lijkt wel alsof er de laatste drie decennia in Berlijn meer veranderd, vernield en ver- en gebouwd is dan in de drie eeuwen ervoor, dus heel wat plaatsen van handeling uit „Bakkeleien in een Berlijnse bios” en „De Stripman van Słubice” zijn sinds de jacht op de motorblokkenbende onherkenbaar veranderd.


Kaartje van het oostelijk deel van Berlijn.
De nummers 1 t/m 14 geven aan waar de foto’s hieronder zijn gemaakt
.



De binnenplaats van zo’n meer dan treurige huurkazerne, gelegen aan de Schönhauser Allee. U en ik zouden er voor geen geld willen wonen, maar Wolf en Reinie Ebens wel. (1)



In de buurt van de Potsdamer Platz laat Bob zich voor dertig mark twee stukken „originele Berlijnse Muur” aansmeren: leuk voor pa Evers om er diens relaties de ogen mee uit te steken ... Nou hebben er tussen 13 augustus 1961 en 9 november 1989 zes of zeven „generaties” Muur bestaan; de laatste versie – waarvan we hier een stuk bij de Gedenkstätte Berliner Mauer in de Bernauer Straße zien – bestond uit twee muren met een mijnenveld, een pad waar honden patrouilleerden, wachttorens en meer van dat soort „fraais” ertussen; de Muur was 154,6 kilometer lang en liep om geheel West-Berlijn heen. Je zou dus zeggen dat er genoeg brokstukken beschikbaar waren om te verkopen, maar toch beseft Bob vrijwel meteen dat hij bij het been is genomen, zoals dat sinds de jaren ’90 talloze toeristen is overkomen. Heel wat originele, L-vormige segmenten van de Muur hebben hun weg over de hele wereld gevonden. (2)



Jan is er op wonderbaarlijke wijze in geslaagd miljonair Metzger tegen zich in het harnas te jagen en om uit de grijpgrage klauwen van Metzgers handlangers te blijven rent Jan door een wirwar van straten die allemaal langs oude, hoge fabrieksmuren voeren en na een paar minuten is hijzelf de weg volkomen kwijt. Als hij weer bij adem is, merkt hij dat hij zich in de Belforter Straße bevindt, twee parallelstraten verderop van het huis van Metzger: in deze Belforter Straße ziet hij een klein theater: het Berliner Arbeiter- und Studententheater, kortweg bat. Jan besteedt er nauwelijks aandacht aan, maar het is een beroemd theatertje dat in de jaren ’60 werd opgericht door o.a. de bekende, in 1976 uit de DDR uitgewezen zanger en dichter Wolf Biermann. Tja, zelfs in de huidige online-versie van de „Encyclopaedia Britannica” heeft de man geen eigen lemma, dus hoogstwaarschijnlijk kent Jan wel Water-, maar geen Biermannen. (3)



De Saarbrücker Straße is aan weerszijden vrijwel helemaal volgebouwd met huizen uit de Gründerzeit. Alleen aan de noordkant van de straat, net voor ze uitmondt in de Prenzlauer Allee, was wat ruimte, die nu ook volgebouwd wordt. Is die ruimte misschien ontstaan door de afbraak van de villa van miljonair Metzger, de man die rode Saabs spaart? Het is bekend dat er in de jaren na de Wende heel wat mensen in korte tijd afschuwelijk rijk zijn geworden met handeltjes die net wel of net niet door de beugel konden en dat handenvol van die mensen hun rijkdom daarna ook weer heel snel zijn kwijtgeraakt. Zou Metzger een van hen zijn? Dat zou verklaren waarom hier tot voor kort een open plek was in het volgebouwde Berlijn, waar de grondprijzen inmiddels elke beschrijving tarten.
Aanvankelijk gebruikte Peter de Zwaan veelal namen van acteurs, zangers en schrijvers voor de personen uit zijn
Bob Evers-boeken: zoek maar eens op onder welke namen mensen als Fernandel, Lino Ventura en Yves Montand lang geleden geboren zijn. In een interview gaf De Zwaan niet al te lang geleden prijs dat hij ook wel namen uit telefoongidsen pikt, waarvan hij één letter weglaat of verandert of waaraan hij één letter toevoegt. Tussen de Belforter Straße en de Saarbrücker Straße loopt de parallelstraat Metzer Straße: echt zo’n wijkje waarvan de straten genoemd zijn naar steden in het westelijk deel van het Reich. Met dit interview in het achterhoofd is het ons duidelijk dat de naam Metzger niets van doen heeft met de echtgenote van Onze Man Uit Luxemburg. (4)



Heel schuin tegenover het huis van Metzger stond iets wat een verlaten fabriek leek. Op de binnenplaats ervan parkeert Bob zijn Volkswagen Golf.
Inmiddels is de verlaten fabriek aardig opgekalefaterd.
(5)



Als je de Saarbrücker Straße uitloopt, kom je op de drukke Prenzlauer Allee, zoals Jan en Bob allebei doen. Jan zelfs een keer op een goedkope fiets. (6)



De Storkower Straße, waar de Berlijnse vestiging van Siegler zich bevond. Achtereenvolgens komen Wolf en Reinie (in een Seat), Arie (in een Trabant) en Jan (op zijn fiets) hier terecht. (7)



De toenmalige vestiging van Siegler wordt door Peter als volgt omschreven: een in en achter een bakstenen gebouw van vijf verdiepingen dat eruitzag alsof zelfs de regen al tien jaar lang weigerde er vuil af te spoelen gevestigd bedrijf; op een paar plaatsen was te zien dat de stenen rood waren geweest, maar roet van omliggende bedrijven en uitlaatgassen van auto’s hadden de buitenste laag steen weggevreten en een filter van teerachtige substantie achtergelaten. De ramen waren overdekt met een laag vettig stof en ze zagen er niet uit alsof er ooit iemand door wenste te kijken. Een stenen wand van meer dan honderd meter waarin twee oorspronkelijk smalle inritten waren verbreed door een stuk van het gebouw weg te hakken of te boren. De randen waren daarna niet glad afgewerkt, maar waren rafelig gebleven, als stukken stof waar een reep vanaf was gescheurd.
In de vaart der volkeren is de vestiging van Siegler inmiddels gesloopt om plaats te maken voor nieuwe bebouwing, een hoofdstad waardig: nu is er een wasstraat en een garage.
(8)



Jan fietst van de Prenzlauer Allee door de hier afgebeelde Wadzeckstraße naar de Hans-Beimler-Straße. (9)



Hans Beimler was een onverbeterlijke communist, die op 1 december 1936 in Madrid werd doorgeschoten, toen hij als commissaris van het „Thälmann-Bataillon” van de XI. Internationale Brigade aan de Spaanse Burgeroorlog deelnam.
Na de Wende verdwenen namen van communisten langzaam maar zeker uit het straatbeeld (er zijn niet voor niets stickers met het woord „pfui” op de lantaarnpalen geplakt) en zo werd de Hans-Beimler-Straße, waarover Jan naar de Alexanderplatz fietste, op 1 november 1995, dus ruim na de motorblokkentrilogie, hernoemd in Otto-Braun-Straße. Otto Braun was weliswaar ook een socialist, maar van de gematigde soort, en namens de SPD van 1920 tot 1932 minister-president van Pruisen.
(10)



Jan passeert als eerste op zijn fiets de beroemde Fernsehturm op de al even beroemde Alexanderplatz, maar Bob is de eerste die er ook daadwerkelijk een tijdje blijft.
Hij zal de
Fernsehturm met belangstelling hebben bekeken: 368 meter hoog en daarmee in Bobs tijd het hoogste gebouw van de Europese Unie. In 2004 trad Letland toe tot deze unie en in één klap was de tv-toren van Riga – 368½ meter hoog – het hoogste gebouw binnen de Europese Unie, maar dat kon Bob toen nog niet weten. Op 203 meter hoogte bevindt zich een uitzichtplatform, vanwaar men bij goed weer tot 40 km ver kijken. Boven dat uitzichtplatform bevindt zich een restaurant dat in een half uur tijd geheel ronddraait. (11)



Bob kiest er echter in verband met een afspraak met Jan voor om op een terras langs het plein plaats te nemen en een enorme bak ijs, aangevuld met vier soorten salade, te verorberen; Jan, die zich even later bij hem voegt, bestelt met een voor zijn doen ongewone royaliteit een dubbele uitsmijter, het Duits Strammer Max geheten, maar dan doppelt. (12)



Jan fietst vanaf Bahnhof Zoo in het westen – waarover een andere keer meer – naar het huis van Metzger in het oosten over de ooit zo mooie boulevard Unter den Linden. Later rijden ze gedrieën in Arie’s gehuurde Trabant weer naar hun pension in het westen, wederom over Unter den Linden. (13)



Unter den Linden eindigt bij de Pariser Platz, die wordt afgesloten door de bekende Brandenburger Tor. Tot en met de Tweede Wereldoorlog was het mogelijk om met de auto door deze magistrale poort te rijden, maar daarna liep hier de grens tussen het vrije westen en de bezette Ostzone. Als je goed kijkt, zie je achter de poort de lange Straße des 17. Juni, waarover de jongens even later hun weg vervolgen richting „Pension Klara”, zoals we uit „Bakkeleien in een Berlijnse bios” te weten komen; aangezien het boek geruime tijd na de oorlog speelt, moet Jan de Trabi dus via de Wilhelmstraße, Dorotheenstraße en Ebertstraße hebben gestuurd, maar aan dergelijke details gaat het boek terecht voorbij. Van de Brandenburger Tor gescheiden door de beroemde Muur sprak Bobs president Ronald Reagan op 12 juni 1987 aan het begin van die Straße des 17. Juni de beroemde, historische woorden „Mr Gorbachev, tear down this wall!” Zelfs de grootste optimist had in z’n stoutste dromen niet kunnen vermoeden dat deze vrome wens nog geen anderhalf jaar later in vervulling zou gaan. (14)







Oplossing prijsvraag
Alie Loos


Doe mee! Hoofdprijs: een echt origineel stripalbum, en wel „Drie Jongens op een Onbewoond Eiland”. Slappe kaft, want ja, hee, we zijn wel goed, maar niet gek.

Mochten er meer goede oplossingen binnenkomen, dan gaat de prijs naar degene die de bonusvraag goed beantwoordt. En zijn er daar weer meer van, dan gaat de prijs naar het origineelste antwoord.

En als er meer mensen zijn die de vraag én de bonusvraag goed hebben én ook nog origineel beantwoord hebben, dan is mijn naam Art. Of Bendix. Of Arie Buikmans. Of W.G. Coleman. Of George. Of Grimbos. Of Ha-Ha-Ha-Hathaway. Of Sherlock Holmes. Of Arie Kilroy. Of Landru. Of Moby Dick. Of Florence Nightingale. Of Papadoupulos. Of Fred W. Rivers. Of Ali Roos. Of Romeo Roos. Of Roosje de Ongelovige. Of Aree Rose. Of Heinrich Sneeuwman. Of Übermensch Roos. Of Vervier. Of Van Vleuten.

De vraag was:
Wie in de BE-boekenreeks, 1 t/m 32, dus in de hardcovers, beschikte er over de complete volgende uitrusting:
Een vilthoed
Een strohoed
Een donker kostuum
Een wit overhemd
Een conservatieve stropdas
Glanzend gepoetste schoenen met veters


Als er meer dan één persoon is die over al deze items beschikte, dan alle personen noemen.



Aanwijzing 1.

Als er meer dan één persoon is die over al deze items beschikte, dan alle personen noemen.

Dus het zou kunnen dat er meerdere personen deze uitrusting hadden. Een fanfare? Wandelclub? Nah. Maar toch lijkt het er wel op dat het een soort uniform is … Maar wel van een apart soort van! Dus we stellen ons de vraag: wie droegen er destijds uniformachtige kledij?

Postbodes. Brandweerlieden. Verpleegsters. Politie. Hm. Rechercheurs? Nou strohoeden, dat zien we nog niet zo. Maar Amerikanen? Zou best kunnen. Die zijn sowieso raar. Zijn met pap en geprakte bananen opgevoed.

Aanwijzing 2.

„… dan is mijn naam Art. Of Bendix. Of Arie Buikmans. Of W.G. Coleman …”

Even zoeken op deze namen. Art brengt je niet verder. Bendix en Arie Buikmans ook niet echt. Maar W. G. Coleman?

Arie schoof de handen in de broekzakken en daalde met groot vertoon van zorgeloosheid af in de lift, wandelde de hall door en was juist in het midden van die enorme ruimte aangekomen, toen twee mannen met regenjassen aan en slappe hoeden op met haastige schreden door de draaideur naar binnen kwamen. Zij gingen recht op de receptie af.
Dikke Arie bleef staan, keek naar zijn schoen, bukte zich en begon de linkerveter ervan vast te strikken. De twee mannen spraken zacht met de chef van de receptie, die daarop onderzoekend begon rond te kijken en op een ting-bel drukte. Een piccolo kwam toeschieten.
Arie wachtte niet langer.
Bob had wel degelijk gelijk gehad. Deze knapen waren rechercheurs van de San-Franciscorecherche of van de F.B.I. op zoek naar de geheimzinnige mijnheer Coleman.


Regenjassen, slappe hoeden… Lijkt wel uniforme kleding. Van de San-Franciscorecherche weten we niets, maar over de FBI daarentegen is wel het nodige bekend.

Het Federal Bureau of Investigation (FBI) is een Amerikaanse veiligheidsdienst. De FBI werd vooral bekend onder J. Edgar Hoover; directeur van 1924 tot 1972. De agenten die niet in de Verenigde Staten werken, zijn gestationeerd in Amerikaanse ambassades en bij internationale organisaties zoals Interpol, Europol, de Europese Unie en de NAVO.

De laatste hardcover speelt in 1958. Tenminste: er is wat onduidelijkheid over, maar laten we zeggen: in ieder geval vóór 1960
*. Hoe was destijds de situatie van de FBI?

Zoals gezegd, de directeur was toen ene John Edgar Hoover, die deze functie 37 jaar lang heeft bekleed.

Hoover hield er een strenge dresscode op na. Zelf droeg hij altijd een pak en een stropdas, soms met een hoed of een corsage. Hij had een voorkeur voor donkere kleuren en sobere patronen. Hij was erg trots op zijn kleding en liet zijn pakken op maat maken door een kleermaker in Washington D.C.. Hij had ook een grote collectie dasspelden, manchetknopen en andere accessoires.

Hij stelde hoge eisen aan zijn agenten op het gebied van opleiding, gedrag en uiterlijk. Hij verwachtte dat ze zich formeel en conservatief zouden kleden, meestal in pakken en stropdassen. Hij verbood ook baarden, snorren en excessief haar. Hij geloofde dat dit de reputatie en het gezag van de FBI zou versterken. Tattoos mochten en mogen niet zichtbaar zijn. Piercings, inclusief oorringen zijn niet toegestaan bij mannen. Vrouwen mogen alleen maar oorringetjes dragen die klein en veilig zijn.

In de jaren ’20 en ’30 droegen FBI-agenten deukhoeden, die destijds populair waren. Later, in de jaren ’50 en ’60, werden de hoeden van de FBI-agenten meer gestandaardiseerd en droegen ze een donkerblauwe of zwarte snap-brim fedora, die bekend stond als de „Hoover Hat”. Oftewel: een slappe gleufhoed, waarbij slap dan slaat op de slappe rand, die naar beneden getrokken de ogen dan wel niet bedekte, maar toch in de schaduw zette. In de zomer droegen ze een strohoed, oftewel een zgn. panamahoed, al dan niet met zwarte band.

Zoals Wesley Swearingen, een speciale agent uit de begindagen van het Bureau, beschreef over de dag dat hij zijn geloofsbrieven en gouden insigne kreeg:

„Ik keek de kamer rond naar de mannen. We waren allemaal blanke Angelsaksen. Afgezien van het verschil in leeftijd en lichaamsgrootte zagen we er allemaal uit alsof we uit één mal kwamen. Ze werden beschouwd als Mr. Hoovers persoonlijke vertegenwoordigers, en kregen een strikte dresscode en een reeks verzorgingsnormen die, althans in de collectieve verbeelding van de populaire cultuur, tot op de dag van vandaag voortduren. Mr. Hoover verwacht van al zijn speciale agenten dat ze een donker pak, een wit overhemd, een donkere conservatieve stropdas, donkere sokken en zwarte schoenen dragen. Geruite en gekleurde sokken zijn ten strengste verboden … We zouden in de loop der jaren honderden keren horen over de dresscode van Hoover.”

Columbo en de Beverly Hills-moord”, [William Harrington]:

Brady stamde uit de oude fbi, uit de tijd dat J. Edgar Hoover nog aan het hoofd stond, die eiste dat iedere agent een vilthoed in de winter en een strohoed in de zomer droeg, een donker kostuum, een wit overhemd, een conservatieve stropdas en glanzend gepoetste schoenen met veters; en Brady was dat blijven doen.

Wat quotes uit de boeken:

[Masters] … De ene was lang en zeer slank gebouwd met een klein snorretje. Zijn ogen waren grijs én kalm. Uit zijn mondhoek hing een cigaret. Hij droeg een donkerblauw pak met een roomkleurig shirt en een zilver-met-blauw gestreepte das. „Da’s een Amerikaan,” dacht Arie meteen en keek belangstellend naar de tweede onbekende.

Maar niet altijd kleedde een FBI-er zich volgens voorschrift:
[Strauss] … Deze was zeker een hoofd kleiner, droeg een bruine gabardine broek, een geel-en-bruin geruit tweedjasje en een bleekgroen, zacht shirt zonder das.
Deze Strauss had misschien een Europese klus achter de rug waardoor hij van de kledingvoorschriften af moest wijken. Of was hij gewoon ongehoorzaam. Hij was in ieder geval wel een beetje een vrijbuiter:
Hij ging achterover in een stoel liggen, met zijn voeten op de rand van een der bureaux, en begon alle treintjes die nog niet open waren, te demonteren. Hij rookte cigaretten zonder ophouden en vroeg elke minuut om koffie.
Maar ongetwijfeld bezát Strauss ooit wel het FBI-uniform.

Op het ogenblik van passeren zag Arie de welbekende figuur van Masters achter het stuur zitten: een slappe hoed boven zijn door de zon diep gebruind gezicht.

„Als ik de FBI er nu op afstuur, heb je kans dat de heren lont gaan ruiken. Jullie vriend Bob daarentegen kan vrij argeloos doende wat rondsnorren en misschien véél meer en veel sneller dingen aan de weet komen dan onze speurneuzen met hun regenjassen en slimme gezichten.”

Maar ook boeven in films droegen deze hoeden, in combinatie met een lange regenjas:
De deukhoed wordt sterk geassocieerd met gangsters en hun bestrijders tijdens de drooglegging en de Grote Depressie. In Hollywoodfilms uit de jaren veertig werd de hoed veel gebruikt door acteurs, die zowel privé-detectives als criminelen en andere „harde jongens” moesten spelen. Hierbij werd de deukhoed (met name de Homburg en de Fedora) meestal gedragen in combinatie met een lange regenjas.

Het ritselt in de boeken ook van boeven met slappe hoeden, al of niet in combinatie met een regenjas.
De man tegenover hem hing schuin achterover in de hoek, met de hoed nog op en de benen schuin een eindweegs opzij. Hij hield de handen in zijn regenjaszakken geschoven, wat hem een stuurs en nogal onvriendelijke houding gaf. Hij had een stevig, nogal mager gezicht met een vierkante kaak en een haakneus waarboven de neergeslagen slappe hoedrand zijn ogen beschaduwden.

Er zitten twee kerels in met gangstergezichten en slappe hoeden.

Echter, of déze nou altijd glanzend gepoetste schoenen of een conservatieve stropdas hadden …

[*]Op pagina 154 van „Arie Roos wordt geheim agent” wordt het margarinemerk Planta genoemd; de Planta-affaire barstte los op 22 augustus 1960. „Planta is het enige dat ik u nie lever!” was indertijd het wrange mopje dat verwees naar de producent van het goedje. [Red.]








Nieuwsbrief 60

Nieuwsbrief 61
als pdf

Nieuwsbrief 62

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana


Google
www op deze website