Nieuwsbrief 13

Nieuwsbrief 14
als pdf

Nieuwsbrief 15

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 14
ISSN 1386-6451
juli 1999 - 7e jaargang nr. 2



Een uitgave van Hans & Ton Kleppe, buitengewoon leden van het Bob Evers Genootschap
redactieadres: Jacoba van Heemskerckstraat 7, 3351 SP PAPENDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
http://nieuwsbrief.apriana.nl




INHOUD :
Nieuws van de redactieHans & Ton Kleppe
Vooroorlogse Vlaamse uitgaven van Willy Waterman?Eep Francken
NaschriftEvert van der Spek
Column: Ik bel afGert Huber
Column: KaageilandHenk Bergman
Bob Evers’ laatste ereronde” op internetJohn Beringen
Kunstschatten bestaan nog! Vijftien uur gesproken woord van WWW opgedokenJohn Beringen
Column: Onder het vergrootglasGeerten Meijsing
‘Volgens mij is het een boek’
Interview met Peter de Zwaan in De Volkskrant (1999)
Rolf Bos &
Frans van Schoonderwalt
Vraag- en antwoordrubriek(div.)
Advertentierubriek „In de Roos”(div.)




Nieuws van de redactie
Hans & Ton Kleppe


Feestelijke veldslagen in San Antonio”.
Eind september verwachten wij de verschijning van deel 46 in de Bob Evers serie. Een korte vooruitblik: een tochtje in een Dodge Durango door Arizona, niks aan de hand. Een rookpluim tussen de heuvels, niets bijzonders. Een pick-up truck die in een kloof terecht is gekomen en een stel verbrande shirts. Gewoon is het niet, maar sensationeel is het evenmin. Toch leidt de vondst van de pick-up en de shirts tot een uiterst ongewoon avontuur dat zich voor een belangrijk deel afspeelt in de Texaanse stad San Antonio. Arie en Bob worden opgesloten door feestende Mexicanen, Jan haalt een stunt uit in een groot overdekt winkelcentrum. Na veldslagen in en bij de San Antonio River en een Mexicaanse markt stelen Jan en Arie een vrachtauto vol shirts die klaar staat voor een tocht naar San Diego. De auto zal nooit in de stad aankomen, want de jongens ontdekken dat ze naar Algiers moeten. De vraag is alleen: waar ligt Algiers? Als dit probleem is opgelost volgen een serie vijandelijkheden in een verlaten restaurant en een boottocht door een moerasgebied vol slangen en alligators.

Feestelijke verjaardag in Mokum.
Op 16 januari togen wij naar een studentensociëteit (met strijkje in Hot Club de France stijl) aan de Amsterdamse grachtengordel waar Bart Veldkamp (onze kroniekschrijver, zie de Nieuwsbrieven nrs. 3 en 11) en kolonel Koops (onze vaste recensent) een zelfde kroonjaar vierden. Om hen ook voor toekomstige medewerking mild te stemmen hebben wij ieder een fles exquise Bob Evers wijn, die wij slechts bij speciale gelegenheden uit de wijnkelder opdiepen, aangeboden.

Geerten Meijsing wint De Gouden Uil.
De Gouden Uil 1999, de prestigieuze Belgische literatuurprijs, is dit jaar gewonnen door Geerten Meijsing met zijn boek „Tussen mes en keel”. Het juryrapport vermeldde onder andere Meijsing’s „uitzonderlijke literaire vakmanschap”. Geerten is, zoals bekend, bestuurslid van het Bob Evers Genootschap en schrijft af en toe een column voor de Nieuwsbrief. In 1998 was „Tussen mes en keel” al genomineerd voor de Libris literatuur prijs. Het ISBN nr. is 90 295 2960 1. Gelukkig is in deze Nieuwsbrief weer zijn column „onder het vergrootglas” te vinden.

Peter de Zwaan opnieuw genomineerd.
Met de thriller „De regels” is Peter de Zwaan opnieuw genomineerd voor de Gouden Strop 1999. Het boek heeft volgens de jury „onderhuidse spanning met sober taalgebruik en scherpe dialogen”. Het ISBN nr. is 90 274 6698 X. Op bladzijde 139 hebben wij een interessant interview met Peter uit De Volkskrant overgenomen. (De winnaar is Felix Thijssen geworden met zijn boek „Cleopatra”).

Nazending van Nieuwsbrieven.
Jack Nowee is nog steeds bereid om de vorige Nieuwsbrieven tegen vergoeding van kopieer-en portokosten na te zenden. Neem vooraf even contact op met Jack: tel. 0172-217688.

Eenmalige vrijwillige bijdrage.
Het verzoek tot onze lezers voor een vrijwillige bijdrage is niet aan dovemansoren gericht geweest. Wij tellen 72 gulle gevers. Allen bedankt en we kunnen weer enkele jaren vooruit.

Bob Evers bootleg gesignaleerd.
Voor zover wij weten is de eerste professionele Bob Evers bootleg verschenen. Wij ontvingen op 29 juni per post een presentie exemplaar van een geheimzinnige uitgever uit Amsterdam zonder nader adres. Het is een sprekend op een Bob Evers pocket gelijkend boekje van 150 bladzijden met de titel „Lawaai in Luxemburg”. Dit eerder via Internet gepubliceerde verhaal over Jan, Bob en Arie is thans door „Tante Kee pocketboots” in de stijl, in het formaat en in de bekende rood/gele uitvoering met een gekleurde stofomslag van Moirien, uitgebracht in een oplage van 50 stuks. Voorwaar een collector's item!
Maar.........
De directie van uitgeverij De Eekhoorn, die ook een exemplaar heeft ontvangen, verzocht ons om in de Nieuwsbrief hierover het volgende mee te delen: hoewel De Eekhoorn zeer content is met de niet aflatende belangstelling voor de Bob Evers serie en alle publiciteit van harte toejuicht, worden met deze uitgave grenzen overschreden. Uitgever De Eekhoorn beklemtoont dat de uitgave zeer zeker niet met haar toestemming tot stand is gekomen. Alle uitgeefrechten van Bob Evers liggen bij uitgeverij De Eekhoorn en dat maakt dat deze uitgave illegaal is en derhalve onrechtmatig. Ook worden de rechten van de auteur (Peter de Zwaan) en de beeldrechten van de illustrator (Bert Zeijlstra) geschonden. Uitgeverij De Eekhoorn sommeert „Tante Kee pocketboots” om haar Bob Evers activiteiten onmiddellijk te beëindigen, anders zullen gerechtelijke stappen worden ondernomen. Tot zover uitgeverij De Eekhoorn.






Vooroorlogse Vlaamse uitgaven van Willy Waterman?
Eep Francken te Leiden


In de Bob Evers Nieuwsbrief 13 (januari 1999) stelt Evert van der Spek een aantal vragen over een drietal boeken die volgens hem al voor de oorlog in Vlaanderen zouden zijn verschenen onder de naam Willy Waterman: „Een woestijn raakt zoek”, „De erfenis van een zonderling” en „De geheimzinnige schat”.
Van der Spek wil weten in welke volgorde de drie verhalen verschenen zijn. Ook vraagt hij zich af of België het eerste land was waar een boek van Willy van der Heide alias Waterman werd gepubliceerd. Van slechts van een van de drie bedoelde Waterman-boeken bestaat een Nederlandse uitgave.
Daarover verzucht Van der Spek: „Naar de reden hiervan kan slechts worden gegist.”
De bekende vraagbaak voor dit soort kwesties is „Brinkman’s catalogus van boeken”. We vinden hier de drie boeken terug met de volgende jaartallen:
1939: „Een woestijn raakt zoek” (Tilburg, Het Ned. boekhuis)
1945: „De erfenis van een zonderling” (Antwerpen, De Palm)
1946: „De geheimzinnige schat” (Antwerpen, De Palm)
Van der Spek heeft in zijn eigen exemplaar van de Tilburgse uitgave van „Een woestijn raakt zoek” het copyright-jaartal 1938 gevonden. De schrijver zal zijn rechten dus in dat jaar aan de uitgever hebben overgedragen, waarna een jaar later het boek uitkwam. De drie titels komen ook voor in de „Belgische bibliografie”:
1945? „Een woestijn raakt zoek” (Antwerpen, De Palm)
1945? „De erfenis van een zonderling” (Antwerpen, De Palm)
1946: „De geheimzinnige schat” (Antwerpen, De Palm)
Hoewel ook catalogi en bibliografieën fouten maken en de „Belgische bibliografie” in dit geval zelf onzekerheid aangeeft, wordt het hiermee onwaarschijnlijk dat de Belgische uitgaven vooroorlogs zijn. Van de enige titel die in beide landen is verschenen, „Een woestijn raakt zoek”, is de Tilburgse uitgave kennelijk de oorspronkelijke, niet de Antwerpse. België is dus niet het eerste land waar een boek van Willy van der Heide verscheen. Van der Speks drie titels zijn verschenen in de volgorde die Brinkman aangeeft. Maar kijken we alleen naar de Belgische uitgaven, dan blijft vooralsnog onduidelijk welk boek er daar het eerst was.
Naar de reden waarom „De erfenis van een zonderling” en „De geheimzinnige schat” alleen in België verschenen, hoeven we - nu we de jaartallen zien - niet meer te gissen. Zoals ieder weet had Onze Schrijver zich in de oorlog in Nederland onmogelijk gemaakt. Kennelijk heeft Uitgeverij De Palm hem in 1945 in Antwerpen verwelkomd als literair-asielzoeker.





Naschrift
Evert van der Spek


De bedoeling van een dergelijk artikel is niet om een deugdelijk en op professioneel niveau geschreven scriptie te publiceren, maar om de vele Willy van der Heide-kenners en -verzamelaars een inzicht te geven in wat voor (uitgegeven) materiaal er mogelijk (nog) te vinden is. Veel van de mij bekende verzamelaars wisten van sommige feuilletons dan wel boekwerken niet eens het bestaan.
Brinkman’s catalogus van boeken” heb ik inderdaad niet geraadpleegd: mea culpa, het zij zo!
Veel bronnenonderzoek pleeg ik daar niet in, omdat met name de oudere uitgaven van de Brinkman voor de Nederlandse uitgaven niet compleet zijn, om over de specifieke Belgische uitgaven nog maar te zwijgen. Na de bemerkingen van Eep Francken kunnen wij gevoeglijk aannemen, dat België niet het eerste land van publicatie is geweest. Te betwijfelen valt echter of de manuscripten onmiddellijk na de oorlog zouden zijn overhandigd aan Uitgeverij de Palm; daar was de tijd niet naar.
Gezien het in de drie delen ontbreken van de vereiste Toelatingsnrs./Verbruikersbonnrs. (te vergelijken met de K-nrs. in Nederland) rijst de vraag (al weer giswerk!) of de boeken al niet eerder werden gedrukt tijdens de oorlog, maar na de oorlog (België was al een half jaar eerder bevrijd) uit voorraad uitgeleverd. Van oorlogsmisdaden of collaboratie verdachte personen werden in België veel harder aangepakt dan in Nederland, zodat niet aannemelijk is, dat een uitgever in België nog manuscripten zou accepteren van in Nederland van collaboratie verdachte en gearresteerde schrijvers, temeer daar expliciet in dit geval de verdachte als „Willem W. Waterman” werd gedetineerd. Vanaf 1941 werd door de schrijver de naam Willy Waterman nooit meer gebruikt, noch in zijn boeken noch in zijn bijdragen aan periodieken („Cinema en Theater”).
Tijdens en na de oorlog werd door de uitgeverswereld nogal gesjoemeld met papiertoewijzingen en herdrukken van boeken. Hierdoor is het niet goed mogelijk om een duidelijk beeld te krijgen van chronologische uitgaven. We kunnen het Willy van der Heide helaas niet meer vragen.





Ik bel af
Gert Huber


Biografen hebben aan weinig uitvindingen zo het land als aan die van de heer Bell: de telefoon. In luttele decennia na de algemene invoering van dit nu zo onmisbaar geachte stukje infrastructuur viel negentig procent van de belangrijkste biografenbron weg: de correspondentie. Traag, maar, anders dan een telefoongesprek, bestand tegen de tand des tijds, opgeofferd aan een steeds hectischer maatschappij.


Wat een geluk, dat Van der Heide de mobiele telefoon niet meemaakte! De kletsbel speelt een haast overheersende rol in vrijwel alle door ons gekoesterde Bob Evers delen, vaak als vehikel voor „Wat vooraf ging” (vdH doet dat zo goed dat je die passages toch blijft lezen), maar ook geregeld als bron van ergernis of als deel van een list. Denk bijvoorbeeld eens aan het gesprek van Arie met zijn vader vlak voor het Zeeuwse schatgraven, het traceren van de kunstscharrelaar De Goederen in Antwerpen, het terugvinden van de platenzaak in Zürich, de trombonespeurtocht vanuit het Gouden Hooft en het gedwongen gesprek in Panama.

Voor de jeugdige lezertjes zullen veel van de beschreven perikelen niet vanzelfsprekend zijn: het telefoneren is van een moeizaam aangeleerde vaardigheid, waar daadwerkelijk les in werd gegeven, verworden tot een automatisme. Enige uitleg van het somtijds haast archaïsche woordgebruik in de boeken is dus op zijn plaats.

De meest achterhaalde frase is wel de kreet „ik bel af”. Ook in de vijftiger jaren was het alleen in de uithoeken van onze provinciën nog nodig om, eenmaal uitgekletst, aan het hendeltje aan de zijkant van het apparaat te draaien, dat bij de telefoniste een belletje deed rinkelen ten teken dat het gesprek beëindigd was en dat de stekkers uit het paneel verwijderd konden worden. De telefoon „Op de haak gooien” of „ophangen” kon vaak nog wel: het ding hing doorgaans op de gang aan de muur en was voorzien van een zijdelings uitstekende, metalen haak, waar de hoorn met een eveneens metalen oog op werd gehangen of gegooid.

In deze tijden van creditcards herinneren de meesten zich waarschijnlijk nog wel de kwartjesautomaat, de publieke telefoon waarbij de muntstukjes via een gevensterd hellingbaantje een voor een uit het gezicht verdwenen. De verre voorganger van deze machine was eenvoudiger: er paste slecht één dubbeltje in, genoeg voor een lokaal gesprek van onbeperkte duur - Interlokaal moest worden aangevraagd en apart verrekend. Het was daarbij oppassen geblazen: het dure dubbeltje moest pas werkelijk de automaat worden ingeduwd wanneer de oproep werd beantwoord, het kwam niet terug. Aangezien vele publieke bellers dit doordrukken vergaten was het niet ongebruikelijk om, als je na het opnemen van je rinkelende verrespreker niets hoorde, op geërgerde toon te zeggen: „U moet op de knop drukken!”
Interlokaal moest soms nog worden aangevraagd, kengetallen werden als K70 in plaats van 070 aangeduid, de draaischijf bevatte naast cijfers tevens meerdere letters per vingergat. Internationaal liep vrijwel altijd via de telefoniste, de wachttijd kon tot uren oplopen. Interlokaal bellen was duur en minder algemeen dan nu: In de Bijenkorf bijvoorbeeld werd een gebelde afdeling per luidspreker opgeroepen met de nadrukkelijke toevoeging „Interlokaal” om de betrokken medewerkers tot groter spoed aan te zetten.

Talloos is het aantal malen, dat onze vrienden de telefoonboeken in de openbare telefooncel benutten om er adres- of telefooninformatie uit te putten. De in zwaar metalen banden hangende boeken, van heel Nederland, lieten zich slechts ongaarne kantelen om hun gegevens prijs te geven. Ook dit is verleden tijd, waar in aanvang slechts hier en daar een bladzijde ontbrak, meestal die met restaurants, eindigde deze service ten gevolge van het totaal vandalisme van onze tijd.

Tenslotte zal het nooit meer mogelijk zijn je vader „Per PTT” uit zijn bed te bellen - „Per KPN Telecom” gaat natuurlijk ook wel, maar klinkt toch minder. Bovendien krijg je waarschijnlijk Pa zijn voice mail aan de lijn - „Spreek uw boodschap in en ik bel u zo spoedig mogelijk terug”, maar wie weet nog hoe hij een telefooncel terug moet bellen?





Kaageiland
Henk Bergman’s column


Mijn vrouw was al tijden lid van een club. Ze bezocht trouw alle bijeenkomsten en leerde zo veel andere vrouwen kennen (hoewel de club niet exclusief voor vrouwen was). Op een keer deed ze me verslag van zo’n avondlijk samenzijn en liet daarbij de naam Ankie Schilperoort vallen. Meteen was ik attent. Of ze eens wilde vragen of dat misschien de vrouw van Peter Schilperoort was. Ze bleek het te zijn. En ja, natuurlijk had ze Willy van der Heide gekend, zij het vooral als Willem Waterman. Ik was van harte welkom. Op zolder stond een aantal zaken dat mij zeker zou interesseren.
Op een zondag in mei maak ik de oversteek naar het Kaageiland. Ik ben er bijna 37 jaar niet geweest. In de zomer van 1962 vertoefde ik twee weken op de plaatselijke zeilschool. Daarvan herinner ik me nog veel en één ding in het bijzonder: hoe ik op een middag in de boot ergens midden op de plas op het draagbare radiootje van de zeilinstructeur de nieuwslezer de mysterieuze dood van Marylin Monroe hoorde meedelen.
Ik ben te vroeg voor de afspraak en maak daarom eerst een ronde over het eiland. De Paddestoelen zie ik zo gauw niet; natuurlijk heb ik de vorige dag wel de betreffende passage in „Een motorboot voor een drijvend flesje” nog even herlezen. Tante Kee blijkt van een pannekoekenhuis te zijn omgetoverd in een duur restaurant. ’t Kompas is er nog, maar de Bontekoe heeft plaatsgemaakt voor nieuwe huizen.
Een half uur later zit ik bij Ankie Schilperoort op zolder. Mijn oog valt direct op de serie Bob Evers-exemplaren met vrijwel geheel gave stofomslagen. Ik watertand. Bij telling blijken het er 22 te zijn. De exemplaren die ik zelf nooit heb kunnen bemachtigen staan ook hier niet: „Lotgevallen rond een locomotief” en „Cnall-effecten in Casablanca”. Ik grijp naar „Stampij om een schuiftrompet”, het deel waarin de virtuoze klarinettist aan wie deze zolder toebehoorde (hij overleed in 1990) zo nadrukkelijk aanwezig is. Er staat een opdracht in: „dit exemplaar is speciaal opgedragen aan Peter Schilperoort (rattenvanger met fluit) om redenen die uit dit boek duidelijk genoeg spreken.” De datum is een eeuwigheid terug: 26 Mei 1959 (de namen van de maanden werden toen nog met een hoofdletter geschreven). Ook flink wat andere delen bevatten een opdracht, maar dan een korte:„dit exemplaar is opgedragen aan Peter Schilperoort” of kleine varianten daarop.
Naast de gebonden Bob Evers-titels staan een flink aantal pocketuitgaven, een stapeltje Bob Evers Nieuwsbrieven en drie boeken van Willem Waterman: „Amerika filmt”, „Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?” en „De smokkelvaart van de MAIA”. Uit het laatste boek steken twee brieven, en omdat Ankie me toestemming heeft gegeven om alles te bekijken wat ik wil, lees ik ze zonder gêne. De eerste is er een van 8 februari 1973 en opent als volgt: „Genie, Ingesloten een exemplaar van het zopas verschenen boekwerkje „DE SMOKKELVAART VAN DE MAIA”, verlucht met enkele foto’s, waarop jouw mombakkes prijkt.” Even verderop volgt een bekentenis: „ik heb enige geschiedvervalsing móéten toepassen.” De brief is geschreven op papier met als briefhoofd W.H.M. van den Hout, Prae-adviseur voor psychiatrie.
De tweede brief dateert van 11 mei 1977. Boven aan staat in sierlijke letters: Joke Raviera; daaronder prijkt haar portret. „Waarde Schilperoort,” zo schrijft Willem Waterman, „Bijgaand een exemplaar van de „Roof der Sabijnse Maagden”. Is dit geen prachtuitgave? O ja. Ik ben zelf óók Joke Raviera. Dat is de juffrouw die (zogenaamd) de sexbrieven beantwoordt in CANDY. Heerlijk gevoel om ook Joke Raviera te zijn. Maar als Sylvia Sillevis had ik al enige mentale training in die richting.” De brief besluit als volgt: „wil je me eens opbellen voor een ouderwetse kletsavond? Meest hartelijke groeten aan je moedige vrouw (de wijven die ons trouwen verdienen een apart soort decoratie). Beste wensen en groeten voor een lang en lallend leven.”
Kan het Watermanser?

P.S. Na de zolderexpeditie nam Ankie me mee naar het huisje waar hij een groot deel van de Bob Evers-titels schreef. Indertijd hing aan elke tak van de enige boom in de tuin een lege jeneverfles. Ook had hij een aantal rode lichtjes opgehangen en als die brandden mocht je niet aanbellen want dan had hij damesbezoek. Daarna ook de Paddestoelen bezocht. De „echte” is de zesde van rechts aan de achterkant. Ik zie de scène voor me.





Bob Evers’ laatste ereronde” op internet
John Beringen


„Het verhaal eindigt zoals het begon: SAMIZDAT.”
Hiermee citeren we de eerste zin van het vierde en laatste boek van John Beringen: „Bob Evers’ laatste ereronde”. Inmiddels is bekend geworden dat dit boek NIET als pocket zal verschijnen doch voor iedereen, die over Internet beschikt of kan beschikken, gratis te bemachtigen is.
Stuur gewoon een E-mailtje naar Roger Schenk en deze zal het u snel en kosteloos langs elektronische weg doen toekomen. Zijn E-mail-adres:
nieuwsbrief@apriana.nl.

Voor het geval er desondanks mensen zijn die NIET over Internet (kunnen) beschikken, heeft John een aantal SAMIZDAT-exemplaren laten uitprinten en inbinden (100 A-4 vellen) die te bestellen zijn voor ƒ 20,- + ƒ 5,- portokosten. John benadrukt echter dat het gewoon het handigst is om een kennis of familie-lid aan te schieten met de vraag om het geheel desnoods uit te printen indien u niet over een computer beschikt. In de eerste plaats bespaart u zich geld; in de tweede plaats komt het fotomateriaal (o.a. Lincoln Zephyr 1939, Renault Frégate, Kaag-eiland, Humbeek, ... ) op die manier stukken beter uit de verf. Het probleem met het SAMIZDAT-boek is en blijft dat de afbeeldingen wat aan de donkere kant zijn.
De geïnteresseerden zijn hiermee op het spoor gezet. Klim dus even in de „elektronische” pen.

P.S.
Het Samizdat exemplaar „Bob Evers’ laatste ereronde” kan rechtstreeks bij John Beringen worden besteld voor een bedrag van ƒ 25,00 inclusief verzendkosten, door het bedrag over te maken naar bankrekening 47.07.82.307 ten name van J.J. Beringen te Wijk bij Duurstede. Verdere inlichtingen zijn te verkrijgen bij John Beringen, Frideburgstraat 3, 3962 CA Wijk bij Duurstede (tel: 0343 - 573571).





Kunstschatten bestaan nog! Vijftien uur gesproken woord van WWW opgedoken
John Beringen


Ongeveer een jaar geleden vond er - zo maar ineens - een ontmoeting plaats tussen twee personen: John Beringen en de in de vakkringen bekende journalist Henk J. Meier. Henk bleek een stapel bandrecorderbanden te bezitten met daarop een serie interviews met WWW; alleen... hij had geen bandrecorder meer. Hoe dit verder verliep? We laten John aan het woord:
„Nu heb ik een hobbykamer die werkelijk volgepropt staat met de meest uiteenlopende soorten geluidsapparatuur waaronder een groot aantal perfect werkende bandrecorders. Een deal met Henk was snel gemaakt. Henk vervaardigde een embargo-verklaring (die ik onmiddellijk ondertekende) en overhandigde mij de magische spoelen. Toen we ons echter met de kostbare geluidsdragers naar de eerder genoemde kamer spoedden, deed zich het eerste probleem al meteen voor: de banden waren opgenomen met 2.4 cm/sec. Geen van mijn machines beschikte over deze extreem lage snelheid. Na twee dagen sleutelen en ombouwen had ik er uiteindelijk een die het materiaal WEL kon behappen. Een langdurig karwei begon; m.b.v. een equalizer kon ik de brom en de felle ruis elimineren en het middengedeelte versterken. Het resultaat was verbluffend: tien cassettebandjes van 90 minuten waarop Willem over de meest uiteenlopende zaken spreekt. Voor alle duidelijkheid: inhoudelijk mag ik hier niets over loslaten. Eén ding kan ik u echter wel toevertrouwen: nu het geluidsmateriaal weer toegankelijk is, kan Henk zich gaan toeleggen op datgene wat hij al zo lang van plan was: dat ene boek schrijven.”
(Wordt vervolgd).

Wijk bij Duurstede, 19 mei 1999





Onder het vergrootglas
Geerten Meijsing


Wat de „Encyclopaedia Britannica” is voor de weetgrage Jan Prins, moet de onvolprezen „Encyclopaedia Apriana” wel zijn voor de Bob Evers-vorscher. Het is bijna ondenkbaar om de serie nog systematischer en vollediger van aantekeningen te voorzien, in dit „Boekwerk Over Bob Evers Van Ene Roger Schenk” - zoals de ondertitel luidt. Automerken, plattegronden, scheld- en spotnamen, merknamen en instellingen, muziek, schepen, vliegtuigen & helikopters, goden (!), volkeren en zeeën, bergen en dalen, hemellichamen, rivieren, kanalen en meren, wapens niet te vergeten, errata & addenda (een van de interessantste rubrieken) en natuurlijk de namen van alle personages (tot zelfs de meest onbeduidende bijfiguren aan toe). De inhoudsopgave van dit naslagwerk is op zich al een genoegen.
Ook de horeca vormt een eigen rubriek, dat wil zeggen: al die gelegenheden waarin de jongens wat gegeten of gedronken hebben, op elkaar gewacht hebben, of gelogeerd hebben.
Maar wát eten en drinken onze vrinden nu eigenlijk doorgaans, behalve de spreekwoordelijke Droste-flikken en London Tonic?
We weten dat Arie enorme hoeveelheden broodjes ei en kaas kan inslaan, dat Jan Prins ’t liefst een bord wasem bestelt, en dat Bob Evers het doorgaans houdt bij „zijn typisch Amerikaanse gewoonte” van een bak sla met ijs toe (Amerikaans?). Verder biefstuk, dubbele biefstukken, biefstuk op brood en biefstuk met gebakken eieren erover heen (?). Iedereen kent de oude homp kaas die uit de bureaulade van Arie te voorschijn komt als ze, in afwachting van een volgend avontuur, eens zijn kamer aan het schoonmesten zijn, of de klomp brood die Arie in de ruisende regen uit de kletsnatte zak van Kresse’s overjas tovert om iets te eten te hebben wanneer ze door de modder even buiten Humbeek aan het rollebollen zijn.
Dat brood komt van de inkopen die Arie in dat plaatsje heeft gedaan (een van de weinige omslagen van Moriën waarop de tekening ongeveer klopt: „ten eerste twee broden (geen langwerpige, zoals we in Holland kennen, maar ronde - iets groter dan een soepbord en een handbreedte dik.) Drie gestoomde makrelen staken hun bruingerookte, dode koppen triest zijwaarts uit een vettig papiertje. Flessen melk [op de tekening zijn dat flesjes Cola geworden], met ertussen wat repen Droste chocola, rinkelden in een bruinpapieren zak. Een pakje margarine van een Belgisch merk zat half plat gekneld tussen buik en brood en aan één dikke, roze pink bungelde een halve leverworst, schuin afgesneden en slingerend aan het touwlusje.”
Jammer dat die makreel verderop genegeerd wordt. Onhandig en onwaarschijnlijk dat Arie in de regen geen chocolade kauwt maar Belgisch brood.
Maar waar ik eigenlijk naar toe wil, is wat de jongens - vanzelfsprekend valt die dubieuze eer meestal Arie toe - zélf klaarmaken als ze eens, voor de uitzondering, koken. De voorbeelden die te vinden zijn, laten zien dat het echte Hollandse jongens blijven, geen lekkerbekken. Denk aan de kip die Arie voor de nasi staat te braden in de caravan, terwijl er even later alleen gebakken eieren op tafel komen - een merkwaardige vorm van reductie of inversie.
Een van de aller smerigste maaltjes wordt echter bereid in de keuken van het huis van Kresse aan de Koningslaan. Daar wordt „een feestmaal op touw gezet dat alle records sloeg” [sic]. Gekookte kip uit blik (heeft zoiets ooit bestaan?), roomkaas, gember, repen Droste chocola, paling in gelei (dus ook uit blik), een blik peren op sap en een kist prikdrank. Later voegt Bob daar nog ananas en likken aardbeienjam aan toe. Alles dooreen roeren, en dan buffelen met een soeplepel, luidt het recept. Smakelijk eten!
Volgende keer een nieuw recept.





‘Volgens mij is het een boek’
Interview met Peter de Zwaan uit De Volkskrant (1999)

Rolf Bos & Frans van Schoonderwalt


Peter de Zwaan (54) is, behalve jeugdboekenschrijver en columnist bij de Twentsche Courant Tubantia, auteur van zeven eigenzinnige thrillers. De laatste is De regels (Het Spectrum). Driemaal werd een boek van hem genomineerd voor de Gouden Strop, de prijs voor het beste Nederlandstalige spannende boek. De Zwaan zette na de dood van auteur Willy van der Heide de jongensboekenserie over Bob Evers, Jan Prins en Arie Roos voort. Eind vorig jaar verscheen deeltje 45: „Listige Loeren in Las Vegas” (De Eekhoorn).


„TOEN IK vijftig werd, heb ik mezelf beloofd geen boeken meer te lezen die langer zijn dan driehonderd pagina’s. Goh, dat luchtte op! Ik ben mezelf nog steeds dankbaar voor die beslissing. Ja, natuurlijk, als Robert B. Parker er een schrijft van 345 pagina’s, laat ik die heus niet liggen. Hetzelfde geldt voor Elmore Leonard, de beste van het stel. Maar dat zijn jongens die het kunnen.
„Bij al die anderen, de Grishams, daar jakkert de tekstverwerker maar voort. Het is allemaal standaard. In de eerste hoofdstukken worden alle figuren die later terugkomen al neergezet. De een wordt wakker, de tweede heeft ruzie met zijn vrouw, de derde heeft iets op z’n werk, de vierde krijgt een lekke band. Dan zit je al gauw op pagina veertig, en dan denk ik: o, we gaan beginnen.
„Van Agatha Christie-achtige boeken houd ik ook niet. Als je bij die boeken het laatste hoofdstuk leest en je gooit het voorafgaande weg, dan mis je werkelijk geen ene moer. Het scheelt een hoop ruimte in de boekenkast, en veel tijd. „Natuurlijk houd ik van Raymond Chandler, maar toch prik ik daar ook wel doorheen. Het is toch vooral de romantiek die meespeelt bij het herlezen van die boeken. Want zeg nou zelf: is die Marlowe een heel boek bezig om duizend dollar te verdienen, heeft-ie het aan het eind eindelijk te pakken, geeft-ie het weg. Lúl, denk ik dan.
„Toen ik „Dietz”, mijn eerste thriller, ging schrijven, wilde ik het anders doen. Ik wilde geen gezonde Hollandse jongens die werkzaam zijn als journalist, detective of politieman. Nee, mijn hoofdpersoon moest een amorele figuur worden, die bedriegt en absoluut niet deugt, zo’n scharrelaar, die aan het eind van het boek toch wat sympathie heeft opgewekt.
„Ik ben een uitermate saaie figuur. Zit ik in een park in de VS, komt er een man aan met een grote hond, die een eekhoorntje doodbijt. Kinderen gillen, ik blijf op mijn bankje zitten. Ik ben er zelf te schijterig voor, maar in mijn boek komt er dan dus een grote man die hond en man in elkaar slaat.
„Ik heb niet zo’n rijk sociaal leven, ik ben zeker geen feestfiguur. Maar dingen bedenken vind ik verschrikkelijk leuk. Ik heb een tamelijk onbeperkte fantasie. Ik heb jaren als recensent naar films gekeken en heb een goed beeldend vermogen. Ik schrijf op wat ik voor me zie. En als ik dan toch een keer stil val, dan ga ik mijn haar wassen. Als ik dan met mijn kop naar beneden sta, schiet me altijd wel iets te binnen.
„Nee, ik weet niet hoe mijn boeken aflopen als ik begin te schrijven. Ik heb wel vage vermoedens en ik kom altijd wel in die buurt uit, maar de weg er naar toe is altijd anders dan ik vantevoren bedenk. Ik maak in de trein soms opzetjes die ik uitschrijf, om die vervolgens thuis niet meer te kunnen ontcijferen. Dus als ik hier in de stad een goede inval heb, dan loop ik meteen naar huis, onderweg die gedachte steeds maar weer opnieuw uitsprekend. Anders ben ik ’m kwijt.
„Het schrijven is het werk niet. Ik ben meestal in vijf, zes weken klaar. Het is wel pestwerk. Het bedenken is leuk, maar het tikken, nou nee. Ik tik met twee vingers, en ik tik nog steeds alsof ik op de typemachine werk. Taktaktaktak; als ik boven zit te werken, kun je het in de keuken horen. Als een boek af is, dan heb ik verdomd veel pijn in mijn twee vingers van die zeshonderdduizend aanslagen.
„Ik bedenk zelf een wereld. Ik ben een kaartenfreak, ik maak voor mijn boeken eigen plattegronden. Na boek vijf werd ik gek van die straten. Wat maakt het nou uit of de hoofdpersoon in de Janstraat of Pietstraat rijdt? Onzin. Die Amerikaanse aanpak bevalt me wel. Ik noem de straten nu A tot en met Z, en 1 tot zoveel je nodig hebt.
„Het wordt daardoor allemaal enigszins surrealistisch, ja, maar dat bevalt me zeer. Voor „De regels” ben ik tweemaal in de Amerikaanse stad geweest waar mijn dochter een jaar heeft gewoond. Het is er heet, er staat net zo’n dubbel huis aan het water als in het boek. Ik noem de naam van de stad niet. Wat heb je daar nou aan? De ene lezer zegt: je kunt zien dat het een Nederlandse stad is, de ander zegt: het is een typisch Amerikaanse stad. Dat vind ik mooi.
„Hetzelfde met namen. Voor ik ga schrijven, verzamel ik uit film- en telefoonboeken een dertigtal namen, waaraan ik één letter verander. Dat mystificeert. Heb ik ook geen Jan die zichzelf herkent als Jan. Zoiets kun je ook doen met auto„s. In „De regels” rijdt Bob in een Taurus, overigens een auto die wel weer in de Verenigde Staten bestaat. Mensen hier denken: goh, hij heeft zitten klooien met autonamen.

„Ik word regelmatig vergeleken met Elmore Leonard en Andrew Vachss, nou, als je dan toch met iemand vergeleken moet worden, dan graag met de besten. De eerste vier boeken van Vachss, met Burke en die rare hond op dat dak, die waren fascinerend.
„Vachss creëert net als ik een eigen wereld die niemand goed kan duiden. Ik laat mijn figuren niet op de fiets stappen en door een bekende wereld rijden. Dat hoef ik allemaal niet te lezen; stap maar op de fiets, denk ik dan.
„Het heeft me ongelooflijk verbaasd dat recensenten bij „Een keel van glas” de autobiografische gegevens, die toch de helft van het boek beslaan, niet hebben opgemerkt. De hoofdpersoon wordt voor keelkanker behandeld, ik werd in die periode ook bestraald. Mijn dagboek heb ik in het boek verwerkt De bestralingsbehandeling onder die cirkelzaag duurde zeven weken, het schrijven van het boek heeft exact dezelfde periode in beslag genomen. Dat had ik mezelf als eis opgelegd en het stemt me uitermate tevreden dat ik het heb klaargespeeld. Behandeling klaar, boek klaar. Het is een thriller, maar als je het uit hebt, weet je ook precies hoe zo’n behandeling is verlopen. Bij mijn weten is zo’n boek nooit geschreven en het is er ook een dat nooit meer geschreven zal worden.
„„Een keel van glas” was mijn derde boek dat voor de Gouden Strop werd genomineerd, maar ook dit boek kreeg de prijs niet. Ik werd toen kwaad. Afgaande op de recensies was het toch een prima boek. Ik vond dat ik wel iets verdiend had en dacht: laat ik een boek schrijven, waarin een jury vermoord wordt. Het grappige is dat „Buiten leven” daarna niet voor de volgende Strop genomineerd werd, omdat die moorden de jury niet zouden hebben aangestaan.
„Toen mijn laatste boek, „De regels”, klaar was, stuurde ik het op naar de uitgever met een briefje erbij: ik weet niet wat het is; volgens mij is het een boek. Want ik vind het geen thriller, ik dacht, als ik zo door ga, drijf ik mezelf de thriller-afdeling uit. Hebben ze er bij de uitgeverij „literaire misdaadroman” opgezet.
„Eens een thrillerauteur, altijd een thrillerauteur, de enige uitzondering is Koos van Zomeren. Als „De aanslag” van Harry Mu1isch een debuut was geweest, hadden de thriller-recensenten tot in de lengte der dagen Mulisch moeten bespreken. Hadden ze nog een probleem gehad met „Het stenen bruidsbed”. Ik houd niet van die hokjesgeest: een goede thriller bevat evenveel vakmanschap als een goede roman.
„„Een keel van glas” wordt verfilmd door Rob Houwer. Hij zag allemaal filmbeelden voor zich, toen hij het las. Ik zeg: van al mijn boeken is ’t het minst verfilmbaar. Een groot deel speelt toch in de wachtkamer van een ziekenhuis. Ik ben benieuwd hoe het wordt. Ik kan er heel goed mee leven, dat de film ver van mijn boek zal afstaan. Als er maar een beeld ontstaat dat mensen pleziert, dan heb ik er vrede mee.
„Ja, er zijn talloze voorbeelden van films die veel slechter zijn dan de boeken waarop ze gebaseerd zijn. Maar de laatste van Leonard, „Jackie Brown”, is best gelukt. De eerste van Grisham, „The Firm” met Tom Cruise, was ook niet slecht. Al is bij Grisham de film al gauw beter dan het boek.
„Ik kom oorspronkelijk uit Meppel en daar werden de Bob Evers-boeken van Willy van der Heide uitgegeven. We waren op school heel fanatiek in de Bob Evers-leer. In de jaren vijftig waren er weinig series. Je had Arendsoog, Pim Pandoer en Bob Evers. Bob Evers móest, Pim Pandoer mocht, Arendsoog was absoluut not done. Een schoolvriend citeerde op weg naar school de laatste regel van bladzijde 78 en dan moest jij de eerste regel van bladzijde 79 zeggen.
„Vanaf 1981 verscheen mijn eigen jeugdserie Tijger Tigran bij De Eekhoorn, dezelfde uitgever waar ook de Bob Evers-serie werd uitgegeven. Van der Heide overleed in 1985, de uitgever had nog een onvoltooid manuscript in de kluis liggen. Hij vroeg of ik het wilde afmaken. Heb ik gedaan: „Een zeegevecht met watervrees”.
„Niemand weet waar in dat boek Van der Heide eindigt en ik begin. Het is nog steeds geheim. Ook het Bob Evers-genootschap, onder anderen opgericht door Geerten Meijsing, weet het niet. Nu schrijf ik elk jaar een Bob Evers, de laatste, deel 45, heet „Listige Loeren in Las Vegas”. Ik heb er nog twee klaar liggen, we gaan de vijftig zeker halen.
„Er is een grote lezersschare. De fanatiekste zijn de vijftigplussers, de lezers van het eerste uur. Die echte fanatiekelingen beginnen half september al te vragen wanneer de volgende uitkomt. De eerste druk gaat helemaal op aan hen. Dan gaan ze daarna uitleggen op Internet dat ze hem in één ruk hebben uitgelezen en dat het weer fantastisch was, maar géén Willy van der Heide.
„De research is belangrijk voor die boeken. Alles moet kloppen. Ik ga ter plaatse kijken, ik ken mijn pappenheimers onderhand. De fanatici gaan met de boeken in de hand naar Frankrijk, Berlijn of de VS. Ze kijken dan of de beschreven straat a) zo heet, b) afbuigt, c) helt, en d) een winkel bevat. En o wee, als er iets niets klopt.
„Nee, ik werk nooit tegelijkertijd aan een thriller en een Bob Evers-boek. Ik heb ook een column in de Twentsche Courant Tubantia, schrijf ook nog televisie-recensies, dat zou dus allemaal wat te veel van het goede worden. Ik heb wel een enorme discipline. Ik kan van drie tot vijf aan de column zitten werken, vervolgens vijf minuten door het huis kreupelen, om daarna geconcentreerd verder te gaan met een thriller.
„Ik kan me goed afsluiten. Als jullie straks de deur uit zijn, dan ben ik binnen een paar minuten al weer met hele andere dingen bezig, zonder dat ik nog een ogenblik aan jullie bezoek denk.”

Rolf Bos
Frans van Schoonderwalt







Vraag- en antwoordrubriek


vraag:

is er wel eens een verkiezing gehouden, waarbij mensen hun top drie instuurden? En wat was de uitslag?

antwoord:

in het boek „Het Bob Evers-virus” van John Beringen staat de uitkomst van een enquête (blz. 113 e.v.) Een van de vragen was: „Welk boek of welk avontuur vindt u het beste?” Als top drie eindigden: „Tumult in een toeristenhotel”, de trilogie over de Zuidzee-avonturen en de trilogie over de kunstschatten.

vraag:

zit er trouwens voor het jaar 2000 nog iets bijzonders in het Roos-vat?

antwoord:

ja, wij zullen het jaar 2000 niet ongemerkt voorbij laten gaan en we zijn reeds aan het brainstormen.

vraag:

wordt „De Bob Evers serie thematisch gegroepeerd” uit het boek „Het verschijnsel Bob Evers” van John Beringen aangevuld met de laatste uitgekomen deeltjes?

antwoord:

nee, dat is niet John’s bedoeling, echter de schrijver van de „Encyclopaedia Apriana”, Roger Schenk, komt misschien wel met een aanvulling op zijn standaardwerk.

vraag:

is het nu „Pyamarel in Panama” of „Pyama-rel in Panama”?

antwoord:

op ons HC exemplaar staat op de omslag „Pyjama-rel in Panama” en op de rug van de hardcover „Pyjamarel in Panama”. Op onze pocket staat „Pyjama-rel in Panama”.

vraag:

is er van deel 33 ook nog een uitgave met geelrode rug? Is deel 33 het vervolg op deel 32?

antwoord:

deel 33 is inderdaad het vervolg op deel 32, ons pocket exemplaar heeft een geelrode rug.

vraag:

waarom zijn er zoveel verschillende letter-types en -grootten op de ruggen van de oude pockets?

antwoord:

zoals de voorkanten van de pockets enkele keren zijn gewijzigd, is ook de lay-out van de titels veranderd, waarschijnlijk om een modernere stijl te gebruiken.

vraag:

hebben jullie wel eens gehoord van de „Bob Evers bescheurkalender”?

antwoord:

er zijn ons verschillende bescheurkalenders bekend maar een „Bob Evers bescheurkalender” is noch uitgever De Eekhoorn, noch ons bekend. Mogelijk is dit een „witte” uitgave. Heeft een van de lezers van de Nieuwsbrief deze bescheurkalender wel eens gezien?







Advertentierubriek „In de Roos”


aangeboden:

P. de Zwaan: Beer en Marc serie: - „Smokkel over de groene grens”, - „Paniek op de gondelvaart”, „Kloppartijen bij een openluchtspel”. P. de Zwaan: Tijger Tigran serie: deel 1 t/m 8 harde kaft. Bob Evers nr. 10 HC met kleurencopie van de stofomslag, J. Nowee 0172-217688.

gevraagd:

De smokkelvaart van de Maia” en „De erfenis van een zonderling”, J.E. Nowee 0172-217688.

gevraagd:

HC met stofomslag „Lotgevallen rond een locomotief” en „Cnall-effecten in Casablanca”, Henk Bergman 0251-653974.

aangeboden:

hardcovers zonder omslag: no 3 derde druk, no 14 eerste dr. (opnieuw ingebonden), no 17 derde dr., no 26 eerste dr. (beschadigde kaft), no 28 tweede dr., no 18 tweede druk. Frank Hölsgens 0475-494028.

gevraagd:

Smokkelvaart van de Maia” van W. v.d. Heide. Frank Hölsgens 0475-494028.

aangeboden:

Willem W. Waterman: „De kruistocht van generaal Taillehaeck, deel 1: proloog” (4e druk) en „Amerika filmt” (3e druk), De Residentiebode; Willy van der Heide: „Toen ik een nieuw leven ging beginnen”, „Bob Evers belegert Fort B” (B34, 1e druk), „Arie Roos als ruilmatroos” (B35, le druk) en „Bob Evers omnibus” (B34 en B35, 2e druk), Bruna. J. van den Berg, Violettenstraat 31, 1015 NP Amsterdam 020-6265372.

gevraagd:

De smokkelvaart van de Maia” en de omnibus uit 1987 (deel 1-3). M. Venema, Jan Vethkade 52, 3314 EJ Dordrecht, 078-6352486 e-mail naar mark.venema@reebok.com.









Nieuwsbrief 13

Nieuwsbrief 14
als pdf

Nieuwsbrief 15

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana