Nieuwsbrief 17

Nieuwsbrief 18
als pdf

Nieuwsbrief 19

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 18
ISSN 1386-6451
juli 2001 - 9e jaargang nr. 2



Een uitgave van Hans & Ton Kleppe, aspirant-leden van het Bob Evers Genootschap
redactieadres: Jacoba van Heemskerckstraat 7, 3351 SP PAPENDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
http://nieuwsbrief.apriana.nl




INHOUD :
Nieuws van de redactieHans & Ton Kleppe
De avonturen van Waltertje Waerachtig en de wilden WamanRoger Schenk
Waterman in OorlogstijdHans & Ton Kleppe
Column: Nostalgisch lezenGert Huber
Column: Wat is de beste Bob Evers?Bart Veldkamp
Kleine advertenties(div.)
Stalen zenuwenMarie-José van den Hout
Column: AmerikaHenk Bergman




Nieuws van de redactie
Hans & Ton Kleppe


Deel 48 „Grof geschut op Schateiland” en prijsvraag.
Zoals in het najaar gebruikelijk is, zal in september het nieuwe deel in de Bob Evers serie uitkomen. Naar u gewend bent, kunt u dan in de volgende Nieuwsbrief, die van januari 2002, de recensie door kolonel Koops lezen. Wij zijn erg benieuwd naar het nieuwe deel. Deel 48 is het eerste deel van een nieuwe trilogie. Het tweede deel van de trilogie en deel 49 van de Bob Evers serie krijgt de titel „Maxibotsing op een minibaan”. Het derde deel van de trilogie en bovendien deel 50 van de Bob Evers serie zal een onverwachte ontwikkeling te zien geven.
Peter de Zwaan heeft voor dat deel een verrassing in petto waar zelfs de meest geharde fans van zullen opkijken. We zijn dan inmiddels wel in het najaar van 2003. Dus nog twee jaar te gaan.
Naar aanleiding van deze thrillerachtige mededelingen van Peter de Zwaan (hij heeft niet voor niets de Gouden Strop 2000, prijs voor de beste thriller, gewonnen) zijn wij op de idee gekomen om hieraan een prijsvraag te verbinden. U moet niet direct denken aan een prijs van duizenden guldens maar aan een aardige attentie uit onze privé verzameling. We moeten nog even nadenken wat de attentie zal worden. Degene die de juiste pointe van deel 50 weet te bedenken komt in aanmerking voor onze privé prijs.
Aangezien wij denken dat deel 48 en 49 mogelijkerwijs al aanwijzingen kunnen bevatten stellen wij als voorwaarde dat oplossingen pas worden ingezonden na het verschijnen van deel 49. Hierdoor bevorderen wij dat de prijs wordt toegekend aan een logische denker en niet aan een gelukkige gokker. Als er meer goede oplossingen zijn dan wordt geloot. Inzenden van oplossingen dus pas na het verschijnen van deel 49 aan de redactie van de Nieuwsbrief. In volgende Nieuwsbrieven komen wij hierop terug.

Archief geopend.
In verband met zijn medewerking aan De Gil en andere dubieuze publicaties is W.H.M. van den Hout in 1949 voor 10 jaar ontzet van het recht om in een journalistieke functie werkzaam te zijn.
Dit was mede de aanleiding om als Willy van der Heide de Bob Evers serie te gaan schrijven. Het buitengewoon interessante dossier van Van den Hout (dossiernr. 60), dat berust bij de Raad van Beroep voor de Perszuivering, was 50 jaar gesloten, maar is sinds kort voor iedere belangstellende na afspraak in te zien. Het archief van de Raad van Beroep voor de Perszuivering berust bij het Algemeen Rijksarchief, Prins Willem Alexanderhof 20 te Den Haag. Bel vooraf voor inzage in het dossier, ook op zaterdag, met het Algemeen Rijksarchief 070-3315444.

Diner en boekenbeurs.
Om de band te versterken stellen wij u voor om, evenals vorig jaar, gezamenlijk te gaan eten bij ’t Kompas, Julianalaan 58 op Kaageiland. U bent allen van harte uitgenodigd voor een eenvoudige maaltijd (voor eigen rekening) op zaterdag 13 oktober 2001. Om 16.00 uur beginnen we met een aperitief en een kleine boekenbeurs, het diner begint om circa 19.00 uur. Breng dus uw te ruilen of te verkopen boeken mee. Het etentje van verleden jaar, destijds spontaan gehouden door circa 40 „plakkers” na afloop van de landelijke Bob Evers manifestatie, was buitengewoon gezellig, vandaar een herhaling.
Zie voor de juiste locatie en een routebeschrijving de Bob Evers Nieuwsbrief nummer 16 van juli 2000.

Nieuwe thriller van Peter de Zwaan.
Bij Meulenhoff is uitgekomen „De vrouwenoppasser”, een fascinerende misdaadroman van Peter de Zwaan. Het ISBN nummer is 90 290 6990 2.


Nazending van Nieuwsbrieven.
Jack Nowee is nog steeds bereid om de vorige Nieuwsbrieven tegen vergoeding van kopieer- en portokosten na te zenden. Neem vooraf even contact op met Jack: 0172-217688.




Fondslijst 1999 van De Eekhoorn.
Wij hebben nog 15 exemplaren over van de prachtige fondslijst 1999 van De Eekhoorn. Dit is een brochure in kleur van 20 pagina’s op A-4 formaat, met op 5 pagina’s de afbeeldingen van de pockets van de Bob Evers serie. Stuur voor de verzendkosten van een gratis exemplaar fl 3,20 in postzegels naar de redactie en wij sturen u zo'n fraaie fondslijst toe.

De eerstvolgende Nieuwsbrief verschijnt in januari 2002.
Dankzij de medewerking van De Eekhoorn, die de porto betaalt, blijft de abonnementsprijs € 0.
Kopy en kleine advertenties graag inzenden uiterlijk in de maand november 2001.





De avonturen van Waltertje Waerachtig en den wilden Waman
Roger Schenk


Eigenlijk verbaast het mij ten zeerste dat er nog niemand gereageerd heeft op het onlangs verschenen boekje „De avonturen van Waltertje Waerachtig en den wilden Waman”.
Laat ik dan maar de stoute schoenen aantrekken en als eerste op deze lijst (bedoeld wordt de
mailinglist op www.bobevers.nl) mijn mening over het boek geven. Het boekje beslaat 60 pagina's, het verhaal zelf loopt van p. 25 t/m 59. De voorkant - om maar met het begin te beginnen - vind ik persoonlijk niet zo geslaagd, een soort zwart/wit-uitvoering van de nieuwe Bob Evers-look. Maar het gaat hier niet om de voorkant, maar om de inhoud. Het verhaal zelf, een nooit eerder gepubliceerd manuscript (in het boek zelf staat typoscript, hetgeen een betere benaming is, maar aangezien het woord manuscript meer ingeburgerd is en een lange traditie heeft - per slot van rekening werden ook andere typoscripten van De Meester tegen belachelijke prijzen geveild onder de naam manuscript), was bestemd voor de Nenasu (Nationaal-Socialistische Uitgeverij).
Het gaat om een vrij onzinnig verhaaltje, met allerlei verkapte nazi-propaganda, dat evenwel lekker vlot wegleest door de typische Waterman-humor en krankzinnige wendingen, die wij zo goed kennen uit de Bob Evers-serie en boeken als „Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?” en „Toen ik een nieuw leven ging beginnen”. Waterman laat hier zien, dat hij heel wat meer in zijn mars had dan de eenvoudige kinderboekenschrijver en/of ordinaire fascistische (vooral niet: nazistische) propagandist, voor wie sommigen hem nog steeds aanzien.
Persoonlijk kan ik mij werkelijk verkneukelen bij zinswendingen als „Toen Waltertje Waerachtig twaalf jaar oud was, verliet hij zijn plassen en ging in das Gebirge... Pardon, lezers... Ik ben in de war met Zarathustra. Nietzsche, bedoel ik.” en „Toen Koning Walter Waerachtig 11 twaalf jaar oud was, groette hij de hoofden van Lebak en de watervrije moerassen en zandwoestijnen van Oeteldonk (!) en ging naar zijn oom in Den Haag.” (beide citaten van blz. 35). Waterman probeert in zijn verhaal met zijn humoristische vlotte verteltrant de kloof te dichten tussen NSB’ers en de rest van de Nederlandse bevolking, aldus het uitgebreide voorwoord, waarover later meer.
Waltertje is een jongen van (aanvankelijk) 11 jaar oud, die met zijn vader, een ex-kolonel van het KNIL (!!!), in 1940 vanuit Ons Indië naar Den Haag komt; na de Duitse inval nemen vader en zoon Waerachtig de wijk naar... Ronduite, alwaar zij ver van het oorlogsgeweld leven. Vader Waerachtig werpt zich op als de lokale leider, die de plaatselijke bevolking weerbaar maakt tegenover mogelijke indringers. Op een kwade dag komt er een schipper van Schotse afkomst over de Beulaker; deze stelt vader Waerachtig enkele vragen, die laatstgenoemde wel bevestigend móét beantwoorden, waarna de schipper pa Waerachtig feliciteert: door deze vragen met „ja” te beantwoorden, geeft hij tot zijn eigen verbazing te kennen een volmaakte nationaal-socialist te zijn, iets waarvan hij zich tot op dat moment niet bewust was, integendeel. Omdat hij deze schande niet kan verdragen, pleegt hij zelfmoord. In het tweede van de drie hoofdstukken, waaruit het verhaal bestaat, gaat Waltertje logeren bij een oom in Den Haag; oom Waerachtig lijdt aan een ziekelijke vrees voor de Duitsers, die hij aanziet voor van alles en nog wat. Zoals zo vele Nederlanders neemt oom vage geruchten voor zoete koek aan en maakt van kleine muggen enorme olifanten: hij begraaft achtereenvolgens zijn complete inboedel, want hij heeft vernomen dat de Duitsers binnenkort zelfs vloerkleden komen vorderen om voor hun tanks in Rusland te deponeren, want die zouden anders uitglijden op het ijs. Tenslotte, als de hele inboedel plus alle afval (want ook dat gebruiken de Duitsers in ooms paranoïde waanzinideeën voor allerlei onduidelijke doeleinden) in de tuin begraven ligt en er een gigantische berg is ontstaan, stort er een Engels vliegtuig neer in uitgerekend ooms tuin. Hoewel oom aanvankelijk weigert te geloven dat het om een Engels vliegtuig gaat („Engelsche vliegtuigen worden niet naar beneden geschoten! [ ... ] Dat hebben de Duitschers zoo in scene gezet. Als er een Duitsch vliegtuig naar beneden valt, verven ze het gauw in de Engelsche kleuren...”), blijkt dit maar al te waar te zijn en oom wordt gearresteerd omdat hij geen afdoende verklaring kan geven waarom de wrakstukken van een Engels vliegtuig vermengd zijn met huisraad. In het laatste hoofdstuk besluit Waltertje terug te keren naar Ronduite, waar zijn vader ooit als een ware vorst heeft geregeerd. Om de vroegere „onderdanen” van wijlen pa duidelijk te maken dat NSB’ers net gewone mensen zijn en om hun duidelijk te maken dat het gevaar ook kan schuilen in onschuldig uitziende mensen, „huurt” Waltertje een heuse NSB’er, die hij in Ronduite en ommelanden inburgert.
Dat inburgeren lukt dusdanig goed, dat uiteindelijk niemand van de Ronduitse inboorlingen wil geloven dat in deze joviale kerel een NSB’er schuilgaat. Waltertje dost de NSB’er tenslotte uit met allerlei exotische wapens en maskers om duidelijk te maken dat het hier echt om een „wilde W.A.-man” gaat, hetgeen uiteraard jammerlijk mislukt. Zoals reeds gezegd: het verhaaltje stelt niet zo gek veel voor, maar de humor is fenomenaal. Een echte aanrader voor degenen die niet van te voren beginnen te steigeren omdat ik het hierboven had over fascistische propaganda. Lees het boekje gewoon onbevangen, want anno 2001 kunnen wij alleen maar lachen om deze pogingen tot het maken van propaganda; en als je de historische achtergronden niet of nauwelijks kent, lees je er glad overheen.
Echt waardevol wordt het boekje pas als wij het uitgebreide voorwoord van Gerard Groeneveld bekijken (pp. 7-17). Daarin vinden wij veel dingen over het leven van Willem, die wij nog niet wisten. In „Bob Evers’ laatste ereronde” heeft John Beringen een summiere poging ondernomen om Willems leven tijdens de oorlogsjaren te reconstrueren, maar omdat veel informatie nog niet beschikbaar was toen John zijn vierde boek schreef (archieven zijn pas recentelijk geopend), mist John nogal wat belangrijke punten.
Zo komen wij o.a.te weten dat Willem heeft geschreven in het „Noordbrabantsche Dagblad” en „Het Huisgezin”, dat hij heeft meegewerkt aan de brochures „Balans der Fronten”, „Dus tòch Amerika” en „Geef mij maar Amerika!” van Louis Thijssen (de man van de „Residentiebode” en „De Gil”) en dat Willem zo’n 20 afleveringen van de welbekende, of liever gezegd beruchte, „Philip Raack”-serie heeft geschreven. Wie kopieën van voornoemde brochures of serie heeft en die kwijt wil, kan terecht bij ondergetekende, maar dit geheel terzijde!
De oplettende lezer zal zich nu afvragen wat er op pp. 18 t/m 24 van „De avonturen van Waltertje Waerachtig en den wilden Waman” staat. Welnu, dat is een zevental foto’s, o.a. een halve trouwfoto (Wiesje, Willems eerste vrouw, is eraf geknipt). Het meest waardevolle gedeelte is en blijft echter de inleiding, die goed geschreven en gedocumenteerd is, afgezien van een enkel foutje (zo staat op p. 12 (terecht) te lezen dat Willem vanaf nummer 4 aan „De Gil” meewerkte, maar op p. 21 staat een foto van de voorpagina van „De Gil” nummer 5, hetgeen volgens het onderschrift het eerste nummer was waaraan hij meewerkte).
Kortom: aanschaffen, die hap, al was het alleen maar om de inleiding. Te bestellen door overmaking van ƒ 40,-- op girorekening 1912112 van Uitgeverij Flanor te Nijmegen, onder vermelding van„Waltertje”.





Waterman in Oorlogstijd
Hans & Ton Kleppe


Over de perikelen van W.H.M. van den Hout (pseudoniem o.a. Willem Waterman, Willy van der Heide) tijdens de Tweede Wereldoorlog is al veel te doen geweest. Zijn betrokkenheid bij het satirische nationaal-socialistische propagandablad „De Gil” heeft in dat verband ruimschoots bijgedragen aan Watermans opmerkelijke levenswandel.
Voor een gedeelte is daarover bericht in de inleiding bij de novelle „De avonturen van Waltertje Waerachtig”, die onlangs door uitgeverij Flanor werd gepubliceerd. Meer informatie over het doen en laten van Van den Hout tijdens de bezetting is te vinden in „Zwaard van Geest, het bruine boek in Nederland 1921-1945” door Gerard Groeneveld, onlangs verschenen bij uitgeverij Vantilt in Nijmegen. Groeneveld besteedt hierin uitgebreid aandacht aan de beide delen van „De Kruistocht van generaal Taillehaeck” en Van den Houts bemoeienis met „De Drie-Stuivers-Roman”. Wie meer wil weten over het verleden van zijn held Willy van der Heide, zal dit naslagwerk zeker willen aanschaffen.
Daarnaast bevat het boek een uitvoerig overzicht van alle „bruine lectuur” die een rol heeft gespeeld in de periode 1921-1945. De geschiedenis van „Mein Kampf” van Hitler is hierin te vinden, maar daarnaast vele andere boeken op verschillende gebieden zoals literatuur, jeugdboeken, politiek en geschiedenis. Ook zijn aparte hoofdstukken gewijd aan de boekhandel, censuur en boekpropaganda. Het geheel is toegankelijk gemaakt met een handzaam register. „Zwaard van de geest” bevat bovendien tientallen illustraties waarvan vele in kleur zijn opgenomen.
Het boek (ISBN 90 75697 511) is voor fl 59,90 verkrijgbaar in elke goede boekwinkel.





Nostalgisch lezen
Gert Huber


Een van de leuke aspecten van de Bob Evers boeken is dat er zoveel alledaagse zaken, dat wil zeggen alledaags in de vijftiger jaren, in worden beschreven. Dit geldt met name voor de in Nederland en naaste omgeving spelende delen, die ik mede daarom ook extra waardeer. Zelf opgegroeid in die tijd, is het tot je nemen van de beschrijvingen van de locaties steeds weer een aanleiding tot nostalgische gedachten.


Enige tijd geleden stapte ik voor het eerst sinds jaren weer eens uit op het Haagsche Hollands Spoor station, en zocht werktuiglijk naar het Terminus hotel, dat aan de overzijde van de straat stond maar al jaren geleden plaats maakte voor futuristische woningbouw. Daar bracht ik in 1959 mijn allereerste nacht in een hotel door, een belevenis in die tijd, om de volgende ochtend de vroege trein naar Zwitserland te kunnen halen. Hoewel ik sindsdien vaker in hotels slaap dan me lief is, was dit de eerste en de laatste keer dat ik mijn schoenen buiten de kamer kon zetten om gepoetst te worden. Die gedachte bracht me, uiteraard via het Tumult, naar de vele contemporaine beschrijvingen uit de BE-serie, beschrijvingen van zaken waarvan er vele verdwenen, maar gelukkig ook vele bewaard of gebleven zijn.

Het was een tijd waarin je, zoals mijn moeder praktiseerde, de ramen op de begane grond ’s nachts nog open kon laten staan, lucht voor het snorrende Salamandertje. In haar geval kwam daar een schaterlachende Waterman doorheen, meer dan een tikje après boire, die trachtte haar de middernachtelijke humor te doen inzien van het feit dat hij zojuist tegen een stoomwals was aangereden - maar dit terzijde.

Tot de verdwenen zaken denken we bij een station al gauw aan de eerste- en tweedeklas wachtkamers, niet te vergelijken met de huidige schaftketen waar je alleen op de trein of bus wacht. In de wachtkamers zaten veel lieden die in het geheel niet van plan waren zich per openbaar vervoer te verplaatsen, maar eenvoudig om een of andere reden behoefte hadden aan onderdak en een kop koffie of een borrel. De zelfde rustige sfeer ademt de opmerking van Lalonde op Schiphol: „Ze hebben warempel een bus!” Niks slurven, zalige tijden waarin je nog gewoon over het platform naar het stationsgebouw kon lopen, zoals dat nu nog op de kleinere vliegvelden gaat.
Vlakbij het station staat gelukkig nog wel het Wachtje, of Paviljoen, dat samen figureerde met het heerlijk ouderwetse, maar door Zwolsman „afgestoten”, gebouw van Kunsten en Zemelappen, zoals de Haagsche jeugd dit bij de verplichte schooltoneelvoorstellingen wat melig betitelde. Vergane glorie in de meest letterlijke betekenis.

Tot de kleinere, maar niet minder dierbare, verdwenen instituten behoort dat van de oranjegekopte kilometerpaal waarin Arie vreesde te veranderen. Inderdaad stonden deze nuttige steenklompen, van geheimzinnige inscripties voorzien, op regelmatige afstanden langs de rijkswegen, buitengewoon slijtvast en voorbestemd tot het eeuwige leven, dachten we. Ik heb eens zo’n ding als verjaardagscadeau aan een vriend ten geschenke gegeven, en ik kan u verzekeren dat het uitgraven een heidense klus was en het sjouwen loodzwaar. Bij die bezigheid viel de steenklomp op mijn teen, hetgeen door de alcoholgraad minder pijn deed dan je zou verwachten, maar mijn bloedige voetstappen stonden later op de berber in de woonkamer van de ouders van het feestvarken. ’s Vriends vader heeft van het terugbrengen nog een hernia overgehouden en is er nooit meer helemaal bovenop gekomen, en ik was nadien niet meer welkom in dat huis.

Enkele van de in de boeken beschreven wegen zijn nog zeergoed herkenbaar: Bijvoorbeeld de weg van Hilversum naar Utrecht. Eens een hoofdweg, die je dwars door fort Blauwkapel in de Utrechtse gribus stortte, ligt hij nu gezapig vlak naast de nieuwe snelweg te genieten van zijn oude dag. De overheid heeft hem in haar onfeilbare wijsheid voorzien van allerlei verkeersremmende maatregelen, en de bebouwing is met name bij Hollandsche Rading en Maartensdijk/Groenekan enorm toegenomen, maar je kunt de route nog helemaal rijden en dat doet deugd. De tol was na de oorlog al verdwenen.

Juist in het licht van de vele veranderingen in het dagelijks leven tussen de jaren vijftig en nu, valt het op hoe de verhalen en de stijl van de auteur nauwelijks gedateerd aandoen, hoewel de „scenery” dat wel is. Dit vakwerk is op deze manier ons dagelijks brood, zowel voor de huidige jeugd van twaalf jaar en ouder als voor degenen onder ons die het bos al weer uitlopen.





„Jullie lijken me nu echt een stel snaken dat houdt van een avontuurtje... right?”
Wat is de beste Bob Evers?

Bart Veldkamp


In de druilerige zomer van 2000 las ik de bekroonde thriller van
Peter de Zwaan, „Het alibibureau”. Dat stelde niet teleur. Omdat het bleef regenen en de temperatuur niet boven de zeventien graden uitkwam herlas ik de laatste B.E. van dat moment, „Feestelijke veldslagen in San Antonio”. Ik was verbaasd hoeveel scènes daaruit er nu al als Bob Evers-klassiekers in mijn hoofd waren blijven hangen. Toen - het KNMI had niets nieuws te melden - herlas ik een echte klassieker: „Drie jongens en een caravan”, B.E. 11. (En dat ik toen doorlas tot en met B.E. 24 doet er nu even niet toe.)

Drie jongens en een caravan” is misschien wel mijn favoriete B.E. In de eerste plaats was het mijn eerste B.E. Het was de inmiddels aan flarden gelezen pocket uit 1966, vijfde druk, met omslag van Moriën. Op de eerste bladzijden heb ik vrolijk ex libris-achtige gegevens gekalkt, onder andere dat ik het werk van ene St. Nicolaas (lees: een van mijn grootmoeders, hulde!) heb gekregen; maar als lagere scholier had ik natuurlijk niet het benul ook nog het jaartal op te schrijven. Wist ik veel dat dat gegeven mij een dikke dertig jaar later belang zou inboezemen? Ik vermoed dat het 1966 was. Ik was toen acht jaar oud. Die grootmoeder was geen kinderachtige madam: zij voer door het Suezkanaal, rookte sigaretten en gaf mij Engelse les terwijl ik nog nauwelijks kon lezen en schrijven. Zij zal niet met de eerste B.E. gewacht hebben tot ik achttien was! (Later heeft mijn broertje zijn naam etc. op de titelpagina gekalkt: alsof de collectie opeens van hem was!)

Dit zijn allemaal persoonlijke associaties waarvan elke (Bob Evers-)lezer er de nodige zal hebben. Maar wat maakt verder „Drie jongens en een caravan” zo de moeite waard? Het verhaal speelt zich af in Nederland (en een klein stukje België). De delen die daarop volgen hebben dat allemaal tot en met B.E. 15 (met uitstapjes naar België en Duitsland net over de grens). De buitenlandavonturen die Willy van der Heide beschrijft zijn tropisch, exotisch, cosmopolitisch en geloofwaardig, maar de Nederlandse belevenissen zijn mij het meest dierbaar. De IJzeren Man te Vught bij Den Bosch, de Kaag (niet voor niets is de Millenniumbijeenkomst in november 2000 daar belegd en niet op Trinidad), Leiden, Scheveningen: de belevenissen op eigen bodem „blijven hangen” en je kunt op die locaties niet komen zonder aan Willy/Bob te denken. Neem nou de volgende passage: „Arie nam de tram naar het Hoofddorpplein, stapte daar uit en begon de rest van de afstand te wandelen ( ... ). (Hij) passeerde de twee zware, bakstenen bastions die sinds vele jaren bij het begin van de betonsnelweg naar Rotterdam staan te wachten tot iemand er een viaduct van maakt, of ze afbreekt.” Welke schrijver schrijft nou zoiets op - in een jongensboek? (In de jaren tachtig bij een college economie zouden de stilgelegde infrastructurele projecten rond wat nu de A10/A4 is, behandeld worden.)

Drie jongens en een caravan” is verder lekker ouderwets. Men loopt nog te hoop om een grote „kampeerwagen” te zien, draagt (slappe) hoeden, iedereen rookt erop los, wie in een auto rijdt komt dóór elke stad (geen ringweg te bekennen), politie en douane zijn nog „stoere” autoriteiten (je hebt nog deviezen en je kunt nog smokkelen), op de radio zendt RIAS-Berlin uit, autobanden moeten worden gevulcaniseerd (autorijden is sportief en avontuurlijk: „leren autojasje”), er is huispersoneel en er zijn chauffeurs, afval wordt uit raampjes op straat gegooid, je koopt een „reiscassette”, telegrammen zijn functioneel, de hbs en de EEG bestaan nog ... en mag je tegenwoordig nog in een caravan zitten terwijl de trekkende auto rijdt?

Ook de stijl en het taalgebruik van Van der Heide zijn soms ouderwets, hoe vlot alle boeken uit de serie ook geschreven zijn: „Om kwart over elf echter sliepen ze alle drie, nadat Bob Evers met bedreigingen er toe gebracht was, zijn radio af te zetten.” Vooral die laatste komma is veelzeggend. En wat dacht u van de volgende losse opmerking van de drie jongens onder elkaar: „Het element van verrassing is onze beste bondgenoot”?

Verder is er nog het volgende argument. Het lijkt wel of de schrijver zo rond deel 11 is „losgekomen”, of hij zijn draai gevonden heeft. De delen 4 tot en met 6 („Een overval in de lucht” e.v.) zijn pre-nataal en kunnen nog bij elke jeugdboekenserie horen. De delen 1 tot en met 3 „Avonturen in de Stille Zuidzee” e.v.) zijn natuurlijk legendarisch maar zijn ook nog een beetje ruw en vroeg. Deel 7 („Tumult in een toeristenhotel”) is hilarisch en, zoals elders aangetoond, het meest populaire boek. Zijn volledige meesterschap bereikt Willy van der Heide wat mij betreft pas in het drieluik over de dollarsmokkel (deel 8 tot en met 10, „Drie jongens als circusdetective” e.v.). Na dit prachtige drieluik verschijnt dan „Drie jongens en een caravan”, deel 11, als „los” avontuur. De schrijver is geheel op dreef en kan nu cruisen, maar doet het (nog) niet. Jammer alleen dat dit deel een beetje slappe titel heeft.

Ooit heb ik, half-serieus, het plan gehad te promoveren op de Bob Evers-serie. Dat leek toen een gemakkelijke klus: de serie lag stil, er was bijna geen secundaire literatuur. Maar de „revival” uit de jaren negentig, die we voor een groot deel op het conto van de gebroeders Kleppe moeten schrijven, heeft zoveel losgemaakt dat ik nu voor een proefschrift mijn baan zou moeten opzeggen (en ik wil ook nog golf pro worden). Wat dat betreft staat (Drs) Roger Schenk er beter voor: die hoeft zijn „Encyclopaedia Apriana” maar bij een of andere letterenfaculteit naar binnen te mikken en hij is Doctor.

(De citaten in de titel en in dit stukje komen, zo zag de kenner meteen, niet alle uit het caravan-verhaal. Ze komen o.a. uit „Nummer negen seint New York”. Bij die titel moet ik altijd denken aan het lugubere en psychedelische Revolution 9 van de Beatles (1968), waarin een stem eindeloos op rare toonhoogte repeteert: Number Nine, Number Nine ... )





Kleine advertenties


aangeboden:

hardcover Bob Evers boeken allen zonder stofomslag, no 15 Raderboot 1e druk, no 10 Speurtocht 3e dr., no 25 Vliegtuigsmokkel 4e dr., no 12 Kabaal 3e dr., no 9 Dollarjacht 3e dr., no 24 Hoog spel 1e dr., no 17 Meesterstunt 3e dr., no 13 Motorboot 2e dr., no 3 Goudschip 3e dr., no 11 Caravan 4e dr., Frank Hölsgens, Aldenhoven 11, 6093 HA Heijthuysen, tel. 0475-494028 na 18.00 uur.

gevraagd:

„Tam tam om een torpedoboot”, Bert van Engelenburg te Hoorn tel. 0229-233748.

aangeboden:

B.E. serie hard covers diverse delen met en zonder omslag. Verder diverse andere boeken van Willem. Bel even voor een afspraak. R.G. van Hulst, tel. 0493-311094.







Stalen zenuwen
Marie-José van den Hout


Gedurende de hongerwinter van 1944-1945 logeerde ik bij een tante in Voorburg. En terwijl in Jalta drie doorvoede heerschappen genoeglijk de wereld zaten te verdelen, was het nog bezette deel van Nederland volkomen van diezelfde wereld afgesloten. En zakten de mensen er uitgemergeld in elkaar. Sommigen van hen zouden nooit meer overeind komen. Ikzelf, net zo bleek en mager als de rest, snakte ook naar iets eetbaars. Ik had net kennis gemaakt met een figuur die zichzelf een groot schrijver noemde, een soort Miskend Genie, wiens vrouw de kost verdiende door op een kantoortje te sabbelen. De fratsen die hij uithaalde! Zo huurde hij, bij tijd en wijle, een fakir, plus een klein zaaltje, waarin hij een tiental rijen houten stoelen plaatste. Op het kleine, verhoogde podium zaagde de fakir dan mensen doormidden, die zich in een soort ton bevonden. Een andere „happening” bestond eruit dat onze schrijver vrijwilligers uit de zaal onder hypnose placht te brengen. „Voel jij daar niets voor?” vroeg hij me ’n keertje. „Waarvoor? Me door laten zagen?” „Je door mij te laten hypnotiseren natuurlijk. Mag je daarna bij ons eten.”
Braaf speelde ik het spel mee. Tegen iedereen die het maar horen wilde, vertelde hij vervolgens dat hij zelfs mij PLAT gekregen had, zoals hij het zo fijntjes uitdrukte.
„Het gaat er om wie de sterkste geest heeft,” voegde hij er aan toe. Op een dag vertelde ik hem de waarheid. „Ik heb gesimuleerd,” zei ik, „net gedaan alsof.” Hij werd bevangen door zo’n hevige woedeaanval dat hij ter plekke ale distributiebonnen van zijn vrouw en hemzelf aan flarden scheurde. Nu hadden ze helemaal niets meer te eten. Een voor mij speels en onbeduidend voorvalletje had voor hem een heuse krachtmeting betekend. „Als JIJ me een kat brengt, zorg ik voor de rest en mag je nog mee eten ook,” siste hij me ’n poosje later in het oor. Want Zuid-Nederland was dan wel bevrijd, wij in het westen stierven van de honger. Mijn tante, dacht ik, mijn tante heeft een kat. ’n Poosje lang hield ik het dier in de gaten en op ’n dag na in het schuurtje ’n jute zak gevonden te hebben, heb ik de kat er in gestopt, heb de zak over mijn rug geslagen en ben er dwars mee door de weilanden, richting Den Haag, gelopen. Mijn gastheerschrijver had een etage in de Stuyvesantstraat, vlakbij de Van Imhoffstraat waar mijn broer woonde. Het was een lange afstand over een kale vlakte. Plotseling klonk er geronk in de verte. Er kwam een formatie Engelse spitfires aanvliegen, ze scheerden rakelings over mij heen. De kat krabde en miauwde. En toen opende een van de vliegtuigen het vuur. Elke emotie scheidt in het lichaam ’n zekere stof af. De angst maakte dat de shot adrenaline bij mij heel bloedstollend werkte en ik kreeg een visioen uit mijn kinderjaren. De zachtglooiende heuvels met wit zand in het bos van Nuland. Groene bomen met ertussen verscholen een meertje. De paarse heidevelden van De Peel. De blauwe regen met de zware trossen naast mijn eigen kamer in het ouderlijk huis en waarvan de geur bij zonsondergang binnendrong door het openstaande raam. En terwijl ik zo onverschillig mogelijk doorliep, floten de kogels me om de oren. Een gedeelte van mij liep daar met die kat in de zak, een ander vertoefde elders. Dichtbij de rand van Den Haag aangekomen, zag ik plotseling de gestalte van zanger-imitator Jos Windt, een hele bekendheid toen, als een pijl vanachter een talud te voorschijn schieten. „Jij hebt ook stalen zenuwen zeg!” schreeuwde hij. Later in mijn leven heb ik nog vaak aan dit voorval teruggedacht. Vooral aan de uitdrukking STALEN ZENUWEN. Intussen hing mijn broer de gevierde schrijver uit en ging door met feestvieren, geheel in de stijl van zijn boek WIE ZEI DAT JE IN DEZEN TIJD NIET KON LACHEN?
Omdat zijn eerste boek AMERIKA FILMT al ’n paar jaar eerder verschenen was, verkeerde iedereen in de veronderstelling dat hij daar ook echt geweest was.
De dag van de bevrijding werd mijn broer van zijn bed gelicht op zijn woonboot, in Amsterdam. Verraden door zijn beste vriend.

WIE ZEI DAT JE IN DEZE TIJD OOK NIET HUILEN KON?





Amerika
Henk Bergman’s column


Ik zou even moeten tellen voor het precieze aantal, maar ik schat dat ik sinds 1979 zo’n twintig keer in Amerika ben geweest. Verblijven variërend van een maand tot vier dagen, driekwart voor pleasure, eenkwart voor business. Het laatst was ik er in maart van dit jaar. Ik wil maar zeggen: als het over Uncle Sam gaat durf ik wel mee te praten.
Door mijn bezoeken van de afgelopen ruim twintig jaar ben ik de boeken die geheel of gedeeltelijk in Amerika spelen (van de eerste 32, waartoe ik me in deze column altijd beperk, zijn dat er acht) natuurlijk anders gaan lezen. Veel van wat Van der Heide daar ten tonele voert heb ik in de praktijk kunnen toetsen - met steeds die beperking dat hij het schreef zo’n vijfentwintig jaar voordat ik mijn eerste voet op Amerikaanse bodem zette. Maar als iemand me vraagt of hij Amerika en de hebbelijkheden en onhebbelijkheden van de gemiddelde Amerikaan levensecht weergeeft, zeg ik: dat doet hij zeker. Met daarbij natuurlijk wel enkele marginal notes.
Neem het begin van „Hoog spel in Hong-Kong”. Dat speelt zich af in het huis van pa Evers in Pittsburgh (waar ik overigens nooit geweest ben). Van der Heide beseft dat hij in zijn beschrijving van dat optrekje ruim afstand moet nemen van de gemiddelde Nederlandse villa. Dat doet hij dan ook, maar daarbij vergaloppeert hij zich op een vermakelijke manier. Hij schrijft over kelders die groot genoeg zijn om er met scooters wedstrijden in te houden. Ik zie het voor me, maar niet heus. En als hij het over het aantal badkamers heeft maakt hij het nog bonter: er zijn er zoveel dat drie ervan in dezelfde kleur zijn geschilderd omdat de architect niet genoeg kleuren had kunnen bedenken. Ik ben in Amerika in heel wat in mijn ogen verschrikkelijk grote huizen geweest, maar meer dan vier badkamers heb ik nooit aangetroffen - kleuren genoeg dus.
Aan het begin van „Lotgevallen rond een locomotief” laat Van der Heide zien dat hij toch ook een realistisch oog heeft voor de eigenaardigheden van Amerikanen. Hij beschrijft daar hun preoccupaties met eten en drinken en hygiëne. „Amerikanen zijn overtuigd dat zij aan de rand van het graf wankelen als zij water moeten drinken dat warmer is dan vier graden Celsius, een tandenborstel moeten gebruiken die niet in luchtdicht cellofaan is afgeleverd, of een keer van tafel opstaan zonder zich helemaal rond te hebben gegeten.” Die constatering is - ik heb het eindeloos veel malen zelf ervaren - helemaal waar. Een Amerikaan wordt gek als hij geen voedsel binnen handbereik heeft, om het even waar hij zich bevindt. Een glas water of cola drinken zonder een enorme hoeveelheid ijsblokjes erin ervaart hij als een extreme vorm van zelfkastijding.
Natuurlijk heb ik me wel eens afgevraagd of het waar is dat Van der Heide - zoals hij zelf op verschillende plaatsen aangeeft - meermalen voor langere tijd in Amerika is geweest. Vanwaar die twijfel? Simpel: bij Van der Heide moetje aan alles twijfelen. Laat ik vooropstellen dat ik het niet noodzakelijk vond dat hij het allemaal uit eigen waarneming wist. Ik achtte hem heel goed in staat op een realistische en aansprekende manier over Amerika te schrijven (zijn periodieke overdrijvingen nu even daargelaten) met alleen kranten, boeken en reisgidsen als bron. Maar na lezing van het Waterman-verhaal „Amerika filmt” kreeg ik gerede twijfels. Kun je zoiets maken zonder er zelf bij geweest te zijn? Ik raadpleegde Johan van der Ploeg, de historicus die werkt aan een Van den Hout-biografie. Hij twijfelde ook. Van den Houts zuster
Marie-José had in een gesprek met hem categorisch ontkend dat Willem ooit de oversteek had gemaakt. Hij was alleen „een beetje” in Duitsland en België geweest. Aanvankelijk was Van der Ploeg door dat antwoord niet helemaal overtuigd. Was Van der Heide niet bij uitstek in staat zijn lezers ongemerkt in de waan van iets te brengen en ze daar te laten? Dat zou voor zijn Amerika-verblijf net zo goed kunnen: aanwijzingen genoeg. Maar aan de andere kant: op verschillende plaatsen in zijn oeuvre waar hij zijn eigen leven beschrijft staan aantoonbare onjuistheden, dus waarom zou hij hier de waarheid spreken? Aldus Johan van der Ploeg. Twijfel die een biograaf siert - en hij beloofde het voor zijn boek allemaal nog precies uit te zoeken.







Nieuwsbrief 17

Nieuwsbrief 18
als pdf

Nieuwsbrief 19

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana