Nieuwsbrief 22

Nieuwsbrief 23
als pdf

Nieuwsbrief 24

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 23
ISSN 1386-6451
juli 2003 - 11e jaargang nr. 2



Een uitgave van Hans & Ton Kleppe, aspirant-leden van het Bob Evers Genootschap, en Simon Kuipers
redactieadres: Jacoba van Heemskerckstraat 7, 3351 SP PAPENDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
http://nieuwsbrief.apriana.nl




INHOUD :
Nieuws van de redactieSimon Kuipers
Feestelijke introductie van deel 50Ton Kleppe
Column: De WestontakelGert Huber
Mededeling Uitgeverij van de uitgeverij De EekhoornMarco Meinders
Willem W. Waterman en Den HaagRoger Schenk
Waarom ik deze zomer de kale meisjesboekenschrijfster Sylvia Sillevis
interessanter vond dan de geniale Franse schrijver Marcel Proust
Marie-José van den Hout
Een brief van Willem W. Waterman aan zijn zusterWillem W. Waterman




Nieuws van de redactie
Simon Kuipers


Titel van deel 50: „Rumoer in een rustgebied”.
In deze Nieuwsbrief treft u veel informatie aan over het nieuwe deel 50 dat in oktober 2003 verschijnt.

Een vliegtuigsmokkel met verrassingen” als stripverhaal.
Nieuwsbrief 21, tussentijds verschenen in oktober 2002, was geheel gewijd aan de stripversie van deel 25. Inmiddels hebben wij van 21 november 2002 tot en met 8 maart 2003 kunnen genieten van het in het Algemeen Dagblad verschenen verhaal. Onze waardering over het niveau van de strip uitten wij al in de vorige Nieuwsbrief. Helaas is het aangekondigde album nog niet verschenen. Wij houden de vinger aan de pols en zullen u informeren zodra er iets naders bekend is over deze uitgave.

„Kabaal en stampij in Den Haag”.
Leden van de Bob Evers mailinglijst organiseren van tijd tot tijd een uitstapje, waarbij gewoonlijk een of meer locaties uit de serie worden bezocht. In het verleden zijn op deze wijze onder meer Kruiningen, De Kaag, Zürich, de Veluwe (met het Boshuis) en Den Bosch met een bezoek vereerd.
Op 14 juni 2003 waren Den Haag en Scheveningen aan de beurt. Foeke Zeilstra en Gerben Holwerda hadden de organisatie van deze dag op zich genomen en een vijfentwintigtal fans, onder wie de voltallige redactie van de Nieuwsbrief, had zich ’s ochtends verzameld in de Hofstad. Roger Schenk hield een interessante lezing over „Willem W. Waterman en Den Haag” en Gerben had de site van het Haagse Gemeentearchief bezocht om foto’s uit de jaren vijftig te bemachtigen die hij daarna in een PC-presentatie had bijeengebracht.
Vervolgens ging men naar het uit de serie bekende café-restaurant ’t Goude Hooft, alwaar tijdens de lunch aan Koen Wynkoop de onderscheiding „BE-man van het jaar 2002” werd uitgereikt, met name voor zijn verdiensten bij het vervaardigen van het stripverhaal in het AD. Men is van plan van deze uitreiking een jaarlijkse traditie te maken. Daarna werd een bezoek gebracht aan Scheveningen, waar Pension Zeerust alle aandacht kreeg. Het oude hotel is niet meer in de staat van vroeger, maar wordt nog wel gebruikt als wooncomplex. Op de deurpost van het oude pension werd, als eerste gebouw ter wereld, een fraai vervaardigd plakkaat bevestigd, aangevende dat dit gebouw nu een Bob Eversmonument is. Ook Buikmans ontbrak natuurlijk niet.
Het volgende bezoek werd gebracht aan het Paviljoentje op het Rijswijkseplein. Dat is tegenwoordig geen café meer, maar een toonzaal voor zeer hoogwaardige audiovisuele apparatuur. Een meegebrachte plaat van het Dutch Swing College moest natuurlijk gedraaid worden, en daarna zette de beheerder nog meer jazzmuziek op, die daar net als vroeger uitstekend klonk.
De reis terug naar het centrum werd per trein afgelegd. Een ritje van slechts een paar minuten, maar ruim voldoende voor de musicus in het gezelschap, Peter Stöve, om op zijn meegebrachte trombone een fraaie vertolking ten beste te geven van het bekende nummer When the Saints go marching in, tot groot amusement van de overige treinreizigers. Overigens blies Peter de gehele dag, in trams en trein, op de boulevard, in het Paviljoentje (een fraaie solo, met de gedraaide plaat meegespeeld) en in het restaurant waar het slotdiner plaatsvond. Cecil in de Hoogstraat is er niet meer, en daarom werd uitgeweken naar het dichtbij zijnde Garoeda.
Deze gebeurtenis zal, gezien de enthousiaste reacties op de mailinglijst in de daaropvolgende dagen, niet snel vergeten worden.

(Meer informatie over de mailinglijst vindt u
hier. De mailinglijst staat open voor iedere Bob Eversfan.)

Tante Kee Pocketbooks publiceert de tweede Bob Evers bootleg.
In Nieuwsbrief 14 informeerden wij u over het boek „Lawaai in Luxemburg”, geschreven door René Verhulst en uitgegeven door Tante Kee Pocketboots. Een nieuwe trend in de Bob Evers-ontwikkelingen, zo meenden wij. Op de laatste bladzijde werd, geheel in Bob Eversstijl, een vervolgdeel aangekondigd.
Op 25 april 2003 ontving de redactie een presentexemplaar van dit deel, getiteld „Helse capriolen door een molen”. Het verhaal zal een aantal lezers niet onbekend zijn, want het verscheen al twee jaar geleden als feuilleton op de Bob Evers mailinglijst.
Het boek heeft dezelfde keurige verzorging als zijn voorganger, en ook dezelfde schrijver en uitgever. De terminologie „collectors item”, die wij destijds gebruikten, is ook op dit boek zeker van toepassing, mede gezien de (in het boek vermelde) kleine oplage van 50 exemplaren, die volgens de flaptekst zonder medeweten van Verhulst is verschenen.
Verhulst lijkt er een traditie van te gaan maken. Want ook in dit tweede deel, dat overigens een los staand verhaal bevat, wordt een vervolgdeel aangekondigd, getiteld „Potsierlijke praktijken in een pakhuis”. Het is de redactie bekend dat onder deze titel op 27 april 2003 een feuilleton is gestart op de Bob Evers mailinglijst.
Overigens is van „Lawaai in Luxemburg” ook al een tweede druk verschenen, zo blijkt uit de opsomming „reeds verschenen” die op pagina 4 van het boek is opgenomen, getrouw aan de gewoonte in de Bob Eversserie. Daaruit blijkt overigens verder ook nog dat Tante Kee Pocketboots druk bezig is: vermeld staan tevens een deel W2: „Drie meisjes en een cafetaria”, door Sylvia Sillevis (een van de redactieleden is al enige tijd geleden in het bezit gesteld van een exemplaar van dit boek) en een deel W3: „De erfenis van een zonderling”, door Willy Waterman (wij zouden ook graag een exemplaar van dit boek ontvangen). Dat op deze wijze oude, niet meer nieuw verkrijgbare boeken aan de vergetelheid worden onttrokken, lijkt ons een goede zaak.






Willy van der Heide weer in een quiz.
Het lijkt er op dat deelnemers aan een quiz op de Nederlandse TV zich maar beter kunnen inwerken in het oeuvre van Willy van der Heide. In de vorige Nieuwsbrief vermeldden wij al een vraag in de quiz Per Seconde Wijzer en daarna kwam de schrijver ook aan bod in de Nationale Geschiedenisquiz, uitgezonden op Tweede Paasdag 2003 op Nederland 3. In de eerste ronde waren het nog meerkeuzevragen, maar in de tweede ronde, toen het deelnemersveld al was gereduceerd tot 3 koppels van ieder twee personen bestaande uit een expert en een ‘nationaal bekend persoon’, kwam het op parate kennis aan. De eerste vraag in deze tweede ronde ging over het blad „De Gil”, zoals waarschijnlijk wel bekend een tweewekelijks periodiek uit 1944, dat voor het overgrote deel geredigeerd werd door Willem van den Hout. De schrijver introduceerde in het nummer van 15 september 1944 een begrip dat in de Nederlandse taal zeer bekend is geworden en bij voorbeeld ook al in het woordenboek van Van Dale is opgenomen. Naar dit begrip werd gevraagd en voor Van-den-Hout-kenners was dat gesneden koek: „Dolle Dinsdag” natuurlijk. Van de drie koppels die nog in de race waren, wist één het correcte antwoord te geven.

Artikelen in deze Nieuwsbrief.
Feestelijke introductie van deel 50
De verschijning van het vijftigste deel in de serie is aanleiding tot een bijzondere introductiebijeenkomst. Alle informatie hierover vindt u in deze Nieuwsbrief.
Column van Gert Huber
Onze vaste columnist Gert Huber zet zijn reeks voort met een artikel over de Westontakel.
Mededeling van uitgeverij De Eekhoorn
Marco Meinders, beheerder van de website www.bobevers.nl, stelde een vraag aan uitgeverij De Eekhoorn over de beschikbaarheid van de verschillende delen van de serie in de winkel. Daarop kwam het onderstaande antwoord, dat reeds eerder ook is geplaatst op de Bob Evers mailinglijst. Uiteraard vindt publicatie in deze Nieuwsbrief plaats na overleg met Marco.
Willem W. Waterman en Den Haag
Onder deze titel hield Roger Schenk een lezing tijdens de bijeenkomst in Den Haag op 14 juni 2003. De citaten zijn omwille van de beschikbare ruimte enigszins ingekort, maar met de boeken bij de hand komt u er vast wel uit.
Sylvia Sillevis en Marcel Proust
Marie-José van den Hout vervolgt haar serie herinneringen aan haar broer. Dit keer is het thema de Wanda Moensserie, zoals bekend geschreven onder het pseudoniem Sylvia Sillevis.
Brief van Willem W. Waterman aan zijn zuster
Toen Marie-José in 1949 in Engeland woonde (in Bromborough, ook bekend uit deel 3), had zij een frequente briefwisseling met haar broer. De brief die WWW op 29 april 1949 in het Engels aan haar schreef, kunt u in deze Nieuwsbrief lezen.

Advertentierubriek „In de Roos”.
De advertentierubriek wordt, zoals ook al eerder is meegedeeld, niet meer als apart item in de Nieuwsbrief opgenomen. Gebruikmaking van internet biedt u en ons veel betere mogelijkheden, waarvan enkele lezers al gebruik hebben gemaakt. „In de Roos” wordt als permanente rubriek op deze site gepubliceerd. U kunt uw mededelingen inzake vraag en aanbod naar de internetredactie sturen, die zal zorgdragen voor een snelle plaatsing op de site. Wij ontvangen graag ook even een kort bericht als de door u geplaatste advertentie verwijderd kan worden.

De oproep in Nieuwsbrief 22 een oude printer beschikbaar te stellen voor Marie-José van den Hout heeft groot succes gehad. Binnen een half uur (!) nadat de Nieuwsbrief was uitgekomen, had de redactie al een eerste aanbod ontvangen. Deze printer is inmiddels bij Marie-José bezorgd en werkt nu tot haar volle tevredenheid. Haar hartelijke dank gaat in het bijzonder uit naar Frank Troost, maar tevens naar alle anderen die op de vraag gereageerd hebben.

Wilt u meer weten over de Nieuwsbrief?
Wij verwijzen voor nadere informatie naar de informatiepagina waar u onder meer kunt vinden hoe u zich kunt abonneren op de Nieuwsbrief in e-mailformaat.





Feestelijke introductie van deel 50
Ton Kleppe


Algemeen
Na de manifestatie op 11 november 2000 op Kaageiland heeft de redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief het grote genoegen een nieuwe landelijke Bob Evershappening aan te kondigen. De aanleiding voor de feestelijke bijeenkomst is natuurlijk het verschijnen van deel 50 van de Bob Evers serie en de zestigste verjaardag van Rob/Bob, Arie en Jan. Bovendien bestaat het geheimzinnige Bob Evers Genootschap ruim 30 jaar. Allemaal zaken die een mijlpaal betekenen in de jeugdliteratuur in het algemeen en de Bob Evers geschiedenis in het bijzonder. Vanwege al deze belangrijke aangelegenheden organiseren wij samen met
De Eekhoorn een bijzondere festiviteit voor de fans en wel op: zaterdag 4 oktober 2003.

Over de nieuwe delen 50
Ja, u leest het goed, nieuwe delen 50; er is namelijk bijzonder nieuws. Er zullen twee versies verschijnen van deel 50. Ten eerste de normale standaarduitvoering, zoals u die al gewend was bij de delen 47, 48 en 49. Dus met hardcover en meegedrukte illustratie op de voorzijde van het boek tegen een prijs van circa € 6,50. De tweede uitvoering van deel 50 wordt een luxe verzamelaarsuitgave. Elk boek wordt voorzien van een uniek volgnummer en wordt uitgevoerd met de oude vertrouwde stofomslag waarop een andere illustratie staat als op de voorzijde van de standaardversie. De binnenkant van dit deel 50 wordt nog exclusiever dan de omslag. Dit speciale deel wordt uitgevoerd met een extra katern vóór in het boek met de afbeeldingen van alle omslagen van de gehele serie in kleurendruk. Bovendien zijn er enkele bladzijden gereserveerd voor foto’s van Willy van der Heide en een verkorte bibliografie alsmede een aantal wetenswaardigheden over Peter de Zwaan en de Bob Everskunde. Dit exclusieve deel gaat circa € 25 kosten en zal op de manifestatie op 4 oktober te koop zijn.

Het programma op 4 oktober 2003
De aanvangstijd is gesteld op 12.00 uur in de middag omdat belangstellenden uit alle hoeken van het land worden verwacht. Er is een officieel gedeelte en een informeel gedeelte gepland. Tijdens het officiële gedeelte zal het eerste exemplaar van deel 50 door de directie van De Eekhoorn worden aangeboden aan de succesvolle auteur die de 50 delen heeft volgemaakt, Peter de Zwaan. Voorts hebben wij de voorzitter van het Bob Evers Genootschap, de heer Peter J. Muller, bereid gevonden een toespraak te houden, waarop wij ons nu al verheugen. Wij verwachten ook de aanwezigheid van andere leden van het Genootschappelijk Bestuur op 4 oktober alsmede last but not least van Marie-José van den Hout (het zusje van Willy van der Heide). Wij doen verder ons best om een of twee bijzondere stukken te bemachtigen voor het houden van een korte veiling. Tevens staat op het programma een gesproken column door de vaste en ongeëvenaarde columnist van de Nieuwsbrief, Henk Bergman. Direct na het officiële gedeelte zal de verkoop van de twee delen 50 beginnen; ook de delen 47, 48 en 49 zullen dan beschikbaar zijn. Peter de Zwaan, uiteraard een van de belangrijkste gasten, is graag bereid om uw aangeschafte deel 50 te signeren! Gelijktijdig met de start van de verkoop van deel 50, gedurende het informele gedeelte van de bijeenkomst, zal gelegenheid zijn voor het kopen/verkopen en ruilen van door u zelf meegebrachte boeken. Bovendien zal een gelimiteerde tweede druk (de eerste druk was in 1995) van het documentatiealbum „Wetenswaardigheden over Willem Waterman”, ook wel de „Kleppemap” genoemd, worden verkocht. Deze tweede druk, gemaakt van de originele masters, wordt geactualiseerd en zal slechts 20 genummerde exemplaren omvatten (de nummers 181 t/m 200). Het album wordt op 4 oktober aangeboden voor € 15 inclusief een herinneringposter in kleur. Wij verwachten dat de bijeenkomst tussen vier uur en vijf uur is afgelopen. Desgewenst kunt u daarna in het restaurantgedeelte iets eten.

De locatie
Naam en adres: Restaurant en Partycentrum ’t Stammineeke, Brabersweg 10, 3271 LD Mijnsheerenland, telnr. 0186-613061.
Routebeschrijving: neem afrit 21 op de A29 van Rotterdam naar Zierikzee en ga bij de verkeerslichten richting Oud-Beijerland op de N217. Vanaf de verkeerslichten is het 3600 meter tot een driesprong waar aangegeven staat de te nemen richting: Zuid-Beijerland/Klaaswaal/Numansdorp. Vanaf deze driesprong 1300 meter de N217 volgen. Na die afstand komt u opnieuw bij een driesprong met de verwijzing Mijnsheerenland en die richting volgt u. U rijdt dan op de Stougjesdijk. Deze volgen en na 400 meter linksaf. Dat is de Brabersweg. Het partycentrum ligt na 400 meter aan uw linkerhand.

Gelet op de minder goede bereikbaarheid per openbaar vervoer raden wij u aan per eigen vervoer te komen. Degenen die graag een lift willen krijgen of willen carpoolen kunnen het beste een kleine advertentie plaatsen in de de rubriek „In de Roos”, via het gastenboek van de officiële Bob Everssite of de Bob Evers mailinglijst.





De Westontakel
Gert Huber


Op veel plaatsen in de Bob Evers serie doet de Schrijver moeite om het kennisniveau van de jongen van twaalf-jaar-en-ouder te verhogen. Met name neemt hij ruim de tijd voor het inzichtelijk maken van technische zaken, van de Hell-Schnell-zender tot het differentieel. Ik zie dit niet als bladvulling, maar als een wezenlijk onderdeel van de verhalen.


Zoals de meeste jochies van die leeftijd had ik veel interesse in techniek. Bij gebrek aan passieve vrijetijdsbesteding werd er dan ook veel geknutseld. Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar technische auteurs als Leonard Roggeveen („Het Jongens Radioboek” en „Het Jongens Electriciteitsboek”) gaven uitleg hoe je met behulp van een gedemonteerde contrastekker en een tussengeschakelde gloeilamp „veilig” met stroom uit het stopcontact kon spelen. Ik heb wat schokken gehad in die tijd. Aangezien juist in die periode bij ons in Den Haag de netspanning werd omgeschakeld van 110 naar 220 volt, heb ik het verschil tussen deze twee voltages letterlijk aan den lijve kunnen meemaken.

Veel van de technische zaken die door Van der Heide werden uitgelegd kende ik dus wel. Andere zeiden me niets, terwijl ook de uitleg me niet altijd helder was. Dat gold onder meer voor de Westontakel, die zo’n belangrijke rol speelt bij de ontsnapping uit de Zeeuwse schuur.

Doch ziet: Enkele jaren na eerste lezing van de beschouwing over dit nuttige hijsgereedschap bracht ik veel tijd door als jongste hulpje in een bootwerf annex jachtverhuur. Ik herinner me nog de warme gloed die mij doortrok toen ik in de werf onmiddellijk de Westontakels herkende, gebruikt om de boten in de winterberging te hijsen. In één oogopslag was duidelijk hoe het ding werkte.

Die gloed werd alras minder toen ik de takels zelf moest gebruiken. Het principe is schitterend: er kan eigenlijk niets aan kapot gaan, geen tandwielen of zo, alleen twee kogellagers. Een jochie van veertien kan moeiteloos een ton liften. In praktijk waren er toch wat bezwaren. De meters ketting op de grond als de takel in een hoge stand stond waren hinderlijk, reden waarom de takels een beperkt hijsbereik hadden. In ons geval hield dat in, dat ik de boten eerst met dommekrachten (die komen ook al in de serie voor) op moest krikken voordat het hijsoog door de stroppen kon en je met takelen kon beginnen. Oh, wat ging dat langzaam! Binnen de kortste keren stonken je handen vreselijk naar roestige ketting, en als je een keer geen zin had om werkhandschoenen aan te trekken kon je je flink bezeren als een vinger tussen ketting en leioog terecht kwam.

Het grootste probleem was uiteindelijk dat de takels zelf, inclusief al die meters ketting, zo vreselijk zwaar waren. Voor mij waren ze niet te tillen. De werf beschikte niet over een loopkat, zodat de takels telkens op andere plaatsen, met een lus om de balk, bevestigd moesten worden. Na enig experimenteren gebruikte ik een viervoudige grootschoot van een schouw om de Westontakel op zijn plaats te hijsen. Deze techniek, waar het ene hulpmiddel gebruikt wordt om het volgende hulpmiddel gebruiksklaar te krijgen, vinden we overigens ook terug bij het low-level opstarten van computers, maar dit terzijde.

Uiteindelijk werden de zware Westontakels vervangen door lichtgewicht aluminium rateltakels, waarbij de lier met staalkabel middels een hefboom telkens een „klik” verder gedraaid kon worden. Veel praktischer, maar omwille van het sentiment heb ik nog lang een oude Weston bewaard. Bij een verhuizing is die tenslotte bij het grof vuil beland, waar hij, voordat de ambtenaren kwamen om hun zo gewaardeerde reinigingsplicht te doen, al door een liefhebber werd meegenomen - wellicht dat een van de lezers hier meer van weet?





Mededeling van de uitgeverij De Eekhoorn
Marco Meinders


Marco Meinders, beheerder van de website www.bobevers.nl, stelde een vraag aan uitgeverij De Eekhoorn over de beschikbaarheid van de verschillende delen van de Bob Eversserie in de winkel. Daarop kwam het onderstaande antwoord (brief van Weton-Wesgram d.d. 4 februari 2003), dat ook reeds eerder is geplaatst op de Bob Evers mailinglijst. Uiteraard vindt publicatie in deze Nieuwsbrief plaats na overleg met Marco.


De delen die nog worden uitgegeven zijn deel 47, 48 en 49. Dit zijn de boeken met de hardcover omslag. Onder „worden uitgegeven” dien je te verstaan dat deze boeken nog leverbaar zijn vanuit ons magazijn. Alle andere delen zijn niet meer leverbaar. De logische vraag die volgt is dan „waarom niet?”

Bij de verkoop van de Bob Evers boeken is een duidelijk patroon te herkennen. Van een nieuwe uitgave worden direct een aantal duizend stuks verkocht aan de trouwe fans, maar daarna loopt de verkoop sterk terug en we ontvangen weinig naorders van de boekhandels. Wij laten van een eerste uitgave altijd zoveel exemplaren drukken dat wij de eerste orders uit kunnen leveren en daarna nog ongeveer duizend exemplaren op voorraad hebben voor naorders. Dan komt het moment dat de duizend exemplaren die in ons magazijn waren op zijn. Dan staan wij voor de keuze om het boek te laten herdrukken of niet. Als wij een boek laten herdrukken dienen we dat met tweeduizend exemplaren te doen om zo de consumentenprijs op het huidige niveau te houden. Wij hebben dit ook enkele malen gedaan, maar wat blijkt? De omzetsnelheid van het boek is dan zover gedaald dat wij met het aantal boeken dat we hebben laten herdrukken jaren vooruit kunnen en dat is zakelijk gezien geen gezonde situatie.

Na dit te hebben ondervonden hebben we ons inkoopbeleid bijgesteld. We laten nu van een eerste druk meer boeken drukken, zodat we het betreffende deel langer op voorraad hebben en dus kunnen leveren. Maar als deze op zijn dan besluiten we niet zonder meer om het boek te laten herdrukken. Mocht er een speciale order zijn of veel vraag naar het betreffende deel, dan besluiten we tot herdruk maar wanneer dit niet het geval is verschijnt er geen herdruk van het betreffende deel en is het boek dus uitverkocht.

Ook voor ons als uitgeverij is en blijft Bob Evers een fenomeen waar wij op een goede manier mee om willen gaan zowel zakelijk als voor de fans.

De nog beschikbare delen kunnen niet bij de uitgever worden besteld, doch uitsluitend via de reguliere boekhandel.





Willem W. Waterman en Den Haag
Tekst van de door Roger Schenk op 14 juni 2003 gehouden lezing


In 1934 en 1935 komt Willem voor het eerst in aanraking met de stad Den Haag, als hij dient bij een der Regimenten Jagers en Grenadiers.

In de periode 1936 tot oktober 1940 verhuist Willem achtereenvolgens van Den Bosch naar Eindhoven, Amsterdam, Bilthoven, Bussum-Naarden, om vervolgens een etage te huren in de Stationsstraat in Amersfoort (v/a oktober 1940). Tijdens de mobilisatie van 1939 wordt Willem wederom in Den Haag gestationeerd.

Op 3 maart 1941 verhuist Willem met zijn eerste vrouw Wiesje en beider kinderen Willem-Peter en (Charles-)Paul definitief naar Den Haag, naar een grote woning in het Bezuidenhout (1e Van den Boschstraat 11), alwaar al spoedig een compleet soort „woongemeenschap” ontstaat, met figuren als Zwemmer, Philip, Dazel, Van Waerdenburg en last but not least Wicher Jager. Zo’n zes maanden later verhuizen Willem, Wiesje en de kinderen echter al naar een kleiner huisje, op nog geen kilometer afstand, eveneens in het Bezuidenhout (Van Imhoffstraat 31). Op het moment dat het huurcontract is getekend, gaan Wiesje, Willem en Jager op een terras wat drinken, waar een dronken man biljetten van duizend gulden voor zich uitspreidt, hetgeen Jager de uitspraak ontlokt („Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?”, p.217): „Het is natuurlijk een soort patience. Hij moet om beurten briefjes leggen met de handteekening van Trip en van Rost van Tonningen.” Helaas is deze uitspraak niet bruikbaar om de verhuizing te dateren: het eerste bankbiljet waarop de handtekeningen van Westerman Holstijn en Trip werden vervangen door die van Robertson en Rost van Tonningen, verscheen op 5 januari 1943: een tientje. In hetzelfde jaar werden ook nog briefjes van 5 en 100 met de handtekeningen van Robertson en Rost van Tonningen uitgegeven, waarna op 16 oktober 1944 het briefje (of liever gezegd: de zilverbon) van 5 volgde. Het grappige is, dat op andere bankbiljetten (20, 50, 500 en 1000) nooit de handtekening van Rost van Tonningen heeft gestaan! En al zou dat wel zo zijn geweest, dan is deze opmerking nog niet bruikbaar als dateringsmethode, want wie wist er in juni 1944, toen „Wie zei...?” verscheen, nu nog wanneer dat „nieuwe” tientje was verschenen? Belangrijker is Willems opmerking („Wie zei...?”, p.22) dat hij voor dat grote huis 6 maanden huur vooruit betaalde (ƒ 1500,-), daarna door de aanwezigheid van zijn schare vrienden en vriendinnen niet of nauwelijks kon werken, hetgeen dus ook geen nieuwe inkomsten betekende; dus we mogen aannemen, dat Willem zo’n zes maanden met zijn vriendenkliek in dat grote huis heeft gewoond. Inmiddels weten we dat deze aanname klopt als de spreekwoordelijke zwerende vinger, want in het archief van het NIOD bevindt zich een brief van of namens „Zes en een kwart” van 1 augustus 1941, gericht aan „Wilhelm Watermann”, wonende Van Imhoffstraat 31. Er moeten meer en meer brieven gevonden worden!

In elk geval woonde Willem tijdens het bombardement op het Bezuidenhout - 3 maart 1945 - nog in het huis in de Van Imhoffstraat, want in de uitzending van de Gil-club van 15 maart 1945 verklaarde omroepster Nan de Marez Oyens (alias Leonie Miller alias Leonie-met-de-mooie-benen-Miller alias Leonie-eet-je-ook-zoo-graag-Zweedsch-brood-Miller): „En dan was er natuurlijk de zorg over onze swingredacteur, Swing Eddie, die híér zat toen in het Bezuidenhout zijn hele collectie swingplaten naar de mallemoer werd gebombardeerd.” Volgens Gerard Groeneveld, auteur van „Zwaard van de Geest” en van de inleiding bij „De avonturen van Waltertje Waerachtig en den wilden Waman”, waren de jazzplaten afkomstig van Wicher Jager - „Swing Eddie” zou dus Jager zijn -, maar ik heb goede gronden om aan te nemen dat het hier om Willem zelf gaat („Toen ik een nieuw leven ging beginnen”, p.91): „Bob was, evenals ik, een heftige aanhanger van stokoude jazzmuziek, waarvan ik een niet onaardige collectie bezat op 78-toerenplaten, die zelfs het bombardement op het Bezuidenhout hadden overleefd.” Bovendien was Willems verhouding met Wicher Jager op dat moment al aardig bekoeld.

Op 11 mei 1945 werd Willem gearresteerd op een woonboot op de Amstel in Amsterdam; hij bleef drie jaar in voorarrest - van de ene naar de andere gevangenis verhuizend - en kwam in 1948 weer op vrije voeten. Werk had hij op dat moment niet, en gezien zijn eerdere uitlatingen over de stad Den Haag is het wellicht opmerkelijk dat hij die stad uitkiest als domicilie. Want hij kijkt aanvankelijk nogal op tegen het wonen in Den Haag, in 1941 noodzakelijk geworden vanwege zijn werk; sterker nog: in „Wie zei...?” is hij ronduit negatief over Den Haag (p.16): „Den volgenden ochtend, toen iedereen nog zwanger was van het denkbeeld, kreeg ik een telegram. Het telegram bood mij extra werk aan in Den Haag. Toen was het hek van den dam. Dit was de wijzende vinger van het Fatum. Wij moesten en zouden in Den Haag gaan wonen, dat was duidelijk; uitgerekend in een gemeente als Den Haag, die overal precies één verdieping te laag is om een echte stad te zijn, waar de tramconducteurs verwrongen gelaten krijgen, als zij probeeren te lachen en waar de menschen heelemaal niet weten wat ze denken moeten, als je je voorstelt: ‘Ik ben Willem W. Waterman en ik ben gek.’ ”

Want: volgens Willem heeft Den Haag geen humor („Wie zei...?”, p.202): „Het erge was, dat ik hem onmogelijk kon vertellen, hoe de vork in den steel zat. Was het in Amsterdam gebeurd, ik had den agent een sigaret gegeven en hem het verhaal verteld. De agent zou zich niet alleen een buikpijn gelachen hebben, maar mij waarschijnlijk hebben geholpen om die kraan dicht te draaien. Ik was mij er echter van bewust, dat ik een Haagschen agent voor mij had. Had ik hem dit verhaal verteld; hij had mij voorzeker onverwijld gearresteerd en als losloopend krankzinnige opgebracht” en (p.225): „En, wat wij nimmer voor mogelijk hadden gehouden: de Haagsche rechercheurs lachten! Zij verwrongen hun gezichten in afgrijselijke plooien door de ongewoonte... Maar zij lachten.” Bovendien is Den Haag bekakt (p.7): „Wij lieten de bende buiten, toen we naar boven gingen en gebruikten ons strak gezicht en een Haagsch accent,”, en saai (p.136): „Het was Zaterdagavond. De volgende dag zou volgens menschelijke berekening Zondag zijn; een prachtige dag voor zulk een reis. Ook al hadden wij géén reisdoel gehad, dan zouden wij er een hebben gefantaseerd of verzonnen, want van alle erge dingen ter wereld is een Zondag in Den Haag verreweg het allerergste,” en (p.215): „Er bestaat ter wereld geen vreeselijker tafereel, dan een terras vol met Hagenaars.”

Een complete opsomming van Willems adressen in Den Haag zou vandaag te ver voeren en is ook helemaal niet nodig. In de periode van 1948 tot aan zijn dood woonde Willem diverse keren tijdelijk buiten Den Haag (op de Kaag, in Beekbergen, maar vooral ook in Amsterdam), maar hij blijft altijd een pied-à-terre houden in de mooie stad achter de duinen. Want hoewel de Haagse meisjes nog steeds net zijn (Marlou Stockman in „Nieuw leven”, p.222): „Zal me wel weer een mooie boel worden. Samenwerken met zo’n artistieke zuiplap. Ik als net Haags meisje.”, heeft Willem Den Haag toch leren waarderen („Nieuw leven”, p.100): „Ik moet altijd zo lachen om die progressieve warhoofden in Amsterdam, die menen dat ze vreselijk revolutionair en democratisch doen als ze alleen maar voornamen noemen. Dat soort misverstand gaat continu door. De waarheid is, dat wij in Den Haag continu ongeveer 15 jaar op die helden in Amsterdam vóór liggen - alleen doen wij er niet zo demonstratief over.” In 1979 verklaart Willem in een interview met Paul Koopal dat „Nieuw leven” een typisch Haags boek is, met typisch Haagse humor. „Daar begrijpen die Amsterdammers niets van. Als het een Amsterdams boek was geworden, was het heel anders geworden.”
En Hij zag dat het goed was...

Dat Willem met zijn meervoudige persoonlijkheid het grootste deel van zijn leven in Den Haag én in Amsterdam doorbracht, was onvermijdelijk en is voor de Bob Eversliefhebber van toen en nu een zegen. John Beringen verklaarde ooit dat de kracht van de Bob Eversserie de humor is. En inderdaad, er zijn zo veel goede en minder goede jongensboekenseries in Nederland (en daarbuiten), maar de combinatie van avonturen en humor zorgt ervoor dat de Bob Eversserie op eenzame hoogte kwam te staan. En die humor, dames en heren, is zo ongeëvenaard, omdat het een perfecte combinatie is van Haagse en Amsterdamse humor.
Kijk, dat Gerben Zonderland veldwachter Zwart - uit een niet nader te noemen film, die morgen in première gaat - bij de neus neemt door met 20 hengels tegelijk te gaan vissen, waarbij uiteindelijk slechts aan één hengel een draad zit, dat diezelfde veldwachter Zwart vervolgens zijn verbalenboekje kwijtraakt, al zoekend met zijn roeiboot-zonder-spanen uit de kust drijft en uitgerekend Gerbens hulp moet inroepen om weer aan wal te komen en dat boekje terug te krijgen, dat is óók humor, maar het is geen Haagse of Amsterdamse humor.

Ter illustratie zal ik twee passages uit de Bob Eversserie met elkaar vergelijken.
De eerste is Jan, die een Antwerpse cafetaria binnenstapt, met zijn grote muil geen leverworst krijgt, een mannetje met „zijn” schilderij ziet zitten en zichzelf vervolgens volkomen vast kletst.
De tweede passage begint klein, namelijk een pot verf die uit een raam valt, en ontaardt vervolgens in een gigantische knokpartij.

De eerste scène - die jullie uiteraard al lang hebben herkend als zijnde afkomstig uit „Ali Roos als Arie Baba”, HC p.78 - is een typisch voorbeeld van Amsterdamse humor: vaak een tikkeltje bombastisch, maar de hoofdmoot is het benadrukken van de menselijke zwakheid, met name - niet geheel ongelijk aan de Joodse humor - zelfspot. Jan Prins kent heus wel zijn beperkingen, maar tegen beter weten in kletst hij zichzelf steeds weer vast. De scènes, waarin zijn gierigheid hem steeds weer in een lastig parket brengt, zijn legio.
De tweede scène - uit „Vreemd krakeel in Californië”, HC p.135 - is een typisch voorbeeld van onvervalste Haagse humor. Haagse humor blaast kleine, vaak alledaagse gebeurtenissen enorm op tot ze in al hun omvang belachelijk en grotesk zijn. De aanleiding is een kleinigheid: er valt een pot verf uit een raam. Niet bepaald alledaags, maar ook geen wereldschokkende gebeurtenis. Van der Heide weet op basis van dit gebeuren zo’n enorme veldslag aan zijn duim te ontrukken, dat het nog steeds een van de meest humoristische scènes uit de hele serie is.

In tegenstelling tot wat Willem ons in „Wie zei...?” wil doen geloven, heeft Den Haag dus wel degelijk humor; alleen heeft het jaren geduurd voor Willem erachter kwam dat dit exact dezelfde humor is die hemzelf zo kenmerkt...





Waarom ik deze zomer de kale meisjesboekenschrijfster Sylvia Sillevis
interessanter vond dan de geniale Franse schrijver Marcel Proust

Marie-José van den Hout


Natuurlijk. Ondanks mijn leeftijd ben ik nog steeds een meisje. Na twee gestrande huwelijken en jarenlang geploeter in de marge van het leven en die van de journalistiek - in die volgorde - ben ook ik er eens voor gaan zitten.
Eindelijk was ik aan wat zelfreflexie toe en ik had het idee opgevat dat Proust me tot grote steun zou kunnen zijn. Aan de hand van deze originele auteur maakte ik kennis met de meest uiteenlopende personages en wentelde me behaaglijk in zinnen (plus bijzinnen die soms wel 25 regels lang over het papier kronkelden), met mijn gedachten al weer op de Place de la Concorde en de komma nog à la République. Waar een kopje thee en een erin gedrenkt koekje al niet toe kunnen leiden! Een heel leven dat uit de vergetelheid opnieuw te voorschijn getoverd wordt. Want wat is schrijven anders als toveren...

Ik begreep Proust als nooit tevoren, maar de zon brak door en het werd zomer. Met mijn aardappelschilmesje sneed ik, na de piepers, Frankrijk weg uit mijn systeem en schuimde op mijn rode fietsje net zo lang de mooie Laan van Meerdervoort af tot ik de drie Wanda Moens boeken op de kop getikt had die mijn broer onder pseudoniem geschreven had, ooit.

Ik legde Proust terzijde, repareerde een gammel keukenkastje, en ging naar de kapper. Voorts zette ik mijn eigen kopje thee en begon aan de drie meisjesboeken. Toegegeven: Ik heb de boeken niet in de juiste volgorde gelezen. Maar het voerde me wel terug naar de onbevangenheid van de jaren vijftig, en mijn eigen tienerjaren. De ruzies tussen mijn broertje en mij! Ik moest en zou van hem die meisjesboeken schrijven, terwijl hij de Bob Evers-serie zou voortzetten. Even voor de aandachtige lezer: het is er nooit van gekomen!

Het is in de literatuur niet ongebruikelijk dat een vrouw zich van een mannelijk pseudoniem bedient - zie George Sand, George Eliot en bij ons Andreas Burnier; het omgekeerde, een auteur die onder een vrouwelijke naam publiceert, is veel ongewoner. Des te leuker vond ik het dan ook toen ik het verhaal hoorde van een van mijn broers meest geslaagde grappen: de drie meisjesboeken die hij onder het pseudoniem Sylvia Sillevis publiceerde. Ikzelf zat toen allang hoog en droog in het buitenland en heb er dus pas jaren later om kunnen lachen. Want een mop blijft het wel! „Eindelijk is er in Nederland een vrouw opgestaan die de psyche van de hedendaagse teenager doorgrondt!” jubelden destijds diverse damesbladen. Een lange, kale vent, met een martiale snor!!

Tegenwoordig kan een computer, middels een foto op het scherm, iemand er stapsgewijs tien, twintig jaar ouder laten uitzien. Bij mij vond, o wonder, een tegenovergesteld proces plaats. Bij elk hoofdstuk dat ik las voelde ik me steeds tien jaar jonger worden. Wie heeft het nog over melkzuurinspuitingen, oogledencorrecties, siliconenborsten, faceliften en andere opgespoten ongein als je op die manier gratis en voor niks opnieuw in je eigen jeugd kunt rondbanjeren?

Ik proefde, snoof, het parfum ervan, genoot dit keer driedimensionaal en met volle teugen van de soms best wel heftige woordenwisselingen met mijn broertje, zag ons opnieuw aan de bar hangen bij Tocci’s Milkbar aan de Hofcingel, wij beiden gehuld in veelal felgekleurde blazers met T-shirts die we via via op de kop getikt hadden, een volgzame schare bewonderaars om ons heen.
Geen diepvriesfiguren of ingevroren theorieën bij schrijfster Sylvia Sillevis - alle personages zijn van vlees en bloed en de acties zo uit het leven geplukt.

Natuurlijk is het altijd grappig dingen van vroeger terug te lezen: Pops onbevreesde groene ogen - haar welhaast overdreven aandoende zelfverzekerdheid - haar fraaie, linnen rok met doorknoopsluiting (een dure, die ik in het Noordeinde aangeschaft had en me bijkans een heel maandsalaris gekost had) - en zo kan ik nog wel een poosje doorgaan. Pop bestond, zo ook de andere meisjes. Ook de klassieke eenheid van tijd, plaats en handeling, waar mijn broertje zich in die meisjesboeken zo keurig aan gehouden heeft, is tekenend voor zijn vakmanschap.

En dan de dialogen, die nooit saai of voor de hand liggend zijn. Ze zijn gevat en doen toch natuurlijk aan, aangepast aan de neergezette personages. Willem hechtte trouwens toch veel waarde aan dialogen. Zo lazen we elkaar hardop hele stukken voor uit Henry Greens „Loving” en „Living”, beide boeken grotendeels in dialoogvorm geschreven. Ook in het dagelijkse leven probeerde hij hierin te oefenen. Onze samenspraak bevatte nimmer een te voor de hand liggende opmerking, „gespeend van elke originaliteit”, zoals hij het noemde.

Dag Wanda, Thea en Pop, Dag Julia en Hetty, Dag Erica, Betty, Nelly en Miep. Dag Mrs Mooyman. Dag Reinier, Pim en andere vrienden aan wie hij zijn inspiratie ontleende.. Het was me een waar genoegen opnieuw in jullie gezelschap te vertoeven, want ik heb alle drie de boeken nu wèl gelezen.

Uiteindelijk werd het een zomer vol zon, sproeten plus een verjongingskuur. Wat wil een vrouw nog meer? Want ondanks alle bewondering die ik voor de auteur van „A la recherche du temps perdu” koester: ik ben een Zondagskind, dat lachen echt heerlijk vind. En dat doe ik nou weer niet bij Proust.

Sylvia Sillevis: alias Willy van der Heide, vader van de Bob Evers serie (1915-1985)
Een rijzige, kale man met een martiale snor en een stentor stem. Schreef onder deze schuilnaam eens drie verrukkelijke en gezellige boeken voor oudere meisjes, getiteld:
Drie meisjes en een cafetaria
- eerste druk: Stenvert, Meppel, 1952
- tweede druk: Rijnstroom Productions, 1978
- derde druk: Tante Kee Pocketboots, 2000
Drie meisjes en een lord
- eerste druk: Stenvert, Meppel, 1952
- tweede druk: Gradivus, ’s-Gravenhage, 1980
Drie meisjes en een vakantiekamp
- feuilleton in Margriet, oktober 1955 - februari 1956
- eerste druk: Stenvert, Meppel, 1955
- tweede druk: Gradivus, ’s-Gravenhage, 1980

Marcel Proust (1871-1922)
Een van Frankrijks belangrijkste schrijvers. Zijn roman „A la recherche du temps perdu” bestaat uit zeven aparte delen met als hoofdmoot onze wanhopige strijd tegen de Tijd, die alle gevoelens en herinneringen doet vergeten. Soms echter brengt een smaak of een bepaalde geur alles weer boven en worden we ons opnieuw bewust van ons verleden.
Een genadeloze analyse van de Franse aristocratie.







Een brief van Willem W. Waterman aan zijn zuster
Willem W. Waterman



Friday, April 29th, 1949

Letter to a Sister. (One).



Dear Sis,

Well, well. What happened since your departure? Pim is sad & serious. Even grave, He walks around like a lost sheep saying ba ba ba & on occasions mumbles vaguely about saving money and buying pots & pans.

Let me see. First thing that took place after your departure was the arrival of a telegram from the “Groote Beer”, sent by Erica, reading:
“Zal je gekwek erg missen - dank voor alles - Erica!
Short after YOUR telegram arrived, saying that you arrived safely, a thing which I never doubted you would do. Still: I was none to happy with either of those wires, because of this reason: On Wednesday afternoon I was so short of cash that I called up Holkema in Amsterdam, asking what the hell etc. etc. Van de Velde was not there. So I decided to sit tight and wait until Thursday morning.
Holkema had said they would send me a wire that the businesz was Okay and the contract ready to be signed and the cash waiting. Well - I had hardly come back from Hook van Holland when Margaret Ida put in an appearance - coy and looking as frightful as ever. I promptly offered: I have a tobacco-coupon do you have any cash? She forked over a tenner. I off with the tenner. I really intended to give her back what was left.. but something went wrong. The coupon I had was not for tobacco but for cheese or something...so I had to go to Pierre where my ration card lay. However: ... Pierre had still a “kleine beer” in his books and made remarks about it. So what could I do but pay the debt out of Margery’s tenner.- In the meantime I met Hans Schroeder again who was in top form. He was exuberant and boisterous like a boxer who had just won against an opponent who weighs seven stone more. We both went to see Coebergh about the Frankenslag business and Coebergh said the best thing to do would be to ask for another 14 days deferment of the case. Schroeder agreed. He was in a mood to agree to anything.
We went to the Frankenslag afterward because Hans had wanted to buy books as countervalue for the Fl. 10,- he had given me the day before at New China. Remember? I said: come along; Margery is there and her 10 bucks are already gone. I’ll tell her so. He laughed his head off. Probably since we had so often used up money that was his, that it gave him a special pleasure to see it happen to someone else for a change.
I told Margaret her tenner was practically gone. Boy, did we laugh! Subsequently I sold Hans the two worst books out of my collection for 10 guild. Then the first wire arrived, Erica’s. I read it to Margaret, who kept on making faces and repeating:
“Thanks for everything.....Erica, EVERYTHING!..”
I was angry, for when that wire arrived I thought it was Holkema’s. Five minutes later another ring. A second wire!
I looked at it. It said: “VDHOUT - Frankenslag 82”.-
I said: “Hey - that’s not for me but for a v.d.Hout living at 82”.
The postboy:
“I’ve been at number 82 sir, but they said that v.d.Hout lived at 40”.
I stared at him in amazement, for how could anyone at 82 know that there was a v.d.Hout living at 40? I tore the wire open. It read:
“Must go to Amsterdam urgently tonight. See you tomorrow. Jelgersma”.
I didn’t know any Jelgersma. I said to the postboy:
“Look here - this wire is NOT for me. It’s for no. 82”.
He said:
“I’ve been there and it wasn“t for them either. Keep it”.-
And he got onto his bike and pushed off.
I thought it over. I reasoned like this:
“If anyone at No. 82 knows that there is a vdHout living at 40, that means that there IS a vdHout at 82, and there has been a mix-up before for else how could they know? So I put on a coat ant gloves and walked over to 82 and rang the bell. Who opened the door?....

The major (Heimel), who had rented the ground floor of Frankenslag 40!!! We stared at each other in blank surprise. (I thought the guy lived somewhere near Utrecht or so...) He looked at my hand and said:
“Oh - there’s that damned telegram again!...”
I said: “It’s not for me, sir”.
He had off his uniform coat and chewed something (it was dinner time).
“It’s not for me either. My name is not vdHout.”
I became warm:
“No - but I don’t live at 82.”
“But I don“t know anybody called Jelgersma”.
“I don’t, either”.
He didn’t want the wire. I wanted to get this cleared up. I explained:
“Look here, sir. There is a mix-up. I think it“s like this: this wire was sent by someone who had the correct address: Frankenslag 82, written down somewhere... but came to Frankenslag 40, because he had to do something there, a painter, or a carpenter, or somebody like that. And on the jamb of the front door he read each time my name: vdHout. So when sending you a telegram he might quite well have the correct number but the wrong name. See? Do you know a carpenter or a painter called Jelgersma?”
He went to ask his wife and came back in exasperation:
“No. We DON’T!”
I put down the telegram on the table.
“Well; keep it. It’s not for me.”
He looked at the wire as if he would have loved to throw me plus the wire both out of the house, but was satisfied with slamming the door with a bang.
Coming back, Hans was gone. I had a lovely tête à tête with Margery. I felt an urgent need for a drink. She said she would love one. She went to get a bottle of Bols. She had hardly left when the bell rang: telegram!

This time from Holkema and Warendorf. I had to be in Amsterdam next afternoon at three o’clock. Only that and nothing more!

(Margery had na de derde borrel een stuk in haar kraag en wilde nu eindelijk vrouw worden i.p.v. een meisje, zei ze. Ik heb het maar gedaan, en ze was er erg dankbaar voor de volgende morgen, zei ze. Wéér een telegram: “Dank voor alles - Margery”.)

Volgende morgen vroeg was ik nogal zenuwachtig. Als dat met die 1000 pop niet lukken zou.. Oei, oei!... Ik had overal beren en beertjes en ze bromden allemaal!.... The morning post brought a note from Betty, the beautiful gold blonde, making a date for me at 4.30 that afternoon.
I had just three guilders left from the evening before, and I was so tense, that I didn’t dare borrow another ten bucks. I went to Amsterdam at 12 noon, and had one cup of coffee at Popularis at a cost of 10 cents and wondered what I was going to do when something went wrong.
But nothing went wrong. They had everything ready... the contract and the receipt and the money and at a quarter to four I stood in the bright sun on the Keizersgracht, with 1000 bucks in my pocket.

I had decided I was going to be very sensible with that money. I went straight to the railway station, bought a cup of coffee and some sandwich, ate them in the train and felt swell. Boy, did I feel good! - I didn’t spend a cent in the train. I was very sensible. I wondered whether I would get off the train in Leiden, in order to ring Betty in time (at 4.30), but I decided to be sensible, go on to the Hague, and ring her a little later.

I did. I got into a telephone box, very sensibly, at fife to fife and rang Betty. I said, if I remember right:
“Willy-W speaking. I’m a little late, but I just got off the train from Amsterdam, with my pockets full of money. Have a drink with me.”
She:
“Okay but where can I meet you? I’ll have to be back at seven, for my husband is back then”.
I:
“I’ll pick you up in a taxi”.
I did. She looked lovely. (Recently I went to pick a dress for her and she really is one of the nicest looking women in the Hague, even at her age. Her figure is still nearly perfect and I know pretty well every inch of it by now).

We had cocktails at the Witte Kasteeltje. There was no one there (for it was Witte Donderdag then), and we had the bar opened specially for us. At half past eight we left. I saw her home in a taxi, drove back, and went to pick up Joop and Oyens, went on to Richter’s and bought one bottle of Bols, See how wise I was with the money? - We went to the Jeep.
And something went wrong there. We all drank Coca Cola with lots of gin in it. I paid my bill at the Jeep and 35 guilders more, explaining to Houtman that very often we owed him money so that it was only reasonable that when we had money we paid him more than the debt, which gave us a credit-balance with him, which we could use up. (I’m still drinking coffee there without paying, each day, and every time the amount in the Houtman-bank becomes a little smaller. We agreed that when I passed the 0-mark he would ring a bell or something until I owe HIM 30 guilders and then I’ll pay him seventy or so etc. etc.

Well when we sat at the Jeep, drinking Coca Cola with gin, in comes Bobby Meyer, the English boy who had arrived in a car. He got Cola-gin too. We all became rather merry. We all got into the car and drove over to the Frankenslag. We picked up Impi there. In the meantime Bobby got a fine for parking in front of the Jeep and then another one for insulting an officer in bad Dutch. With Impi we went to Nol Kerstens. Joop and Oyens left after a while for Joop didn’t want Oyens to drink. Haha! Listen: we all got terribly drunk. I went out, found a taxi, went to get Mieke Rover and bought a crate full of Coca Cola first. A whole box! Then we coasted about, buying bottles. The total result was that at two o’clock that night Impi decided that it was a damn shame to let me handle all that money and snatched it out of my pocket.
Frankly sis: I’m damned glad she did, for she kept a tight grip on it and if she hadn’t the lord knows what had happened.

Haha. Listen. I had made a date with Betty for the next morning, eleven o’clock. Impi was very swift and efficient. She moved in at 10.15 next morning, when I was still sleeping, as drunk as a lord, (I had gone to bed at five in the morning), with my money in her handbag. woke me up, and followed me like a shadow.

Oh, sis, she was great! You should have been there at eleven o’clock on the “Tirdi”-terrace when Betty arrived, dressed to kill, with golden hair and vermillion lips, and found Impi, sitting beside me, very confidently and calmly, and very sure of herself for there was not a thing I could do, since she had all my money in her bag!...

Betty took it very well, for Betty. She left at one o’clock, at Pim’s place. I paid Pim. (Or rather: Impi did. She called herself my “kasmaîtresse”.) I gave Pim back his radio. We bought one pair of wonderful Manfield shoes, a bright blue pair of trousers, a new coat, socks, underwear, a new sweater, a pair of shoes for Impi, paid all the debts, paid my new radio-amplifier to Charles Clabbers (more about that radio later!!!), paid the taxes and then there was not very much left.

But don’t let that worry you - there’s new business ahead. I’ll tell you about those things later. Joop had a job with a film company, but lost it already, for what did the damned fool do when he started work? Not ask: “What am I supposed to do?”... He started making lots of trouble about the working conditions of the men in the dark room, developing films. Of course no one had asked him to do that. The men said (according to Joop: “At last someone who tells the boss off...”) Joop kicked out with two weeks salary. Oyens is looking for a job now. They sold Peggy for 28 guilders.

In the meantime I moved to Jungeling’s house. Next time I’ll tell you the wonderful story of the move-over. Boy! Did we have fun! Please note my new address:

Van den Hout, Frederik Hendriklaan 23, telefoon 555214.
I took good note of the things you wrote me about sugar and soap and a plaid. We shall send them to you - Pim and me will also arrange for a gramophone record with our voices on it.

This is all for today. More news in my next letter. Greetings and regards from Nellie and Mrs. Mooyman and Miep.

Mieke broke it up with Quizzie, who had already got so sick of her stupid, pretty face that he started groaning when she came into the room.

Sis, my sincere regards to Mrs. Thompson, and all the smaller Thompsons.

Good Luck!
Willy-W.


P.S.     The mystery telegram, two days later, proved to have been for Joop, Scheveningseweg 82! Think of the coincidence!

P.P.S.     I just got a letter for you from Spoelmans. Enclosed!








Nieuwsbrief 22

Nieuwsbrief 23
als pdf

Nieuwsbrief 24

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana