Nieuwsbrief 29

Nieuwsbrief 30
als pdf

Nieuwsbrief 31

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 30
ISSN 1386-6451
januari 2008 - 15e jaargang nr. 1



Een uitgave van Hans & Ton Kleppe en Roger Schenk, buitengewoon honorair leden van het Bob Evers Genootschap
redactieadres: Jacoba van Heemskerckstraat 7, 3351 SP PAPENDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
http://nieuwsbrief.apriana.nl




INHOUD :
Nieuws van de redactieTon Kleppe & Roger Schenk
Column: Meppeler kluitenGert Huber
Achter de geraniumsMarie-José van den Hout
Foto’s van het Bob Evers Genootschap op 6 december 1972© Fred Heyn
Foto’s van het Bob Evers Genootschap op 9 december 2007© Hans Kleppe
Van kroeg naar koffiehuis. Verslag van 9 december 2007Henk Bergman
Toespraak t.g.v. 35 jaar Bob Evers GenootschapP.J. Muller
Toespraak 9 december 2007John Beringen
(Gast)column: Vrouwelijke interesseJanneke Henzen-Koop
Mijn favoriete jeugdboekRobert Eksteen
Wilfried Igné in de ban van Willy van der HeideWilfried Igné
Column: Onder het vergrootglas (nieuwe serie 3) : OnweerGeerten Meijsing
JaarwisselingPaul van den Hout




Nieuws van de redactie
Ton Kleppe & Roger Schenk


Levendig Lustrum in Mokum!
Het is alweer voorbij, helaas! Een post-lustrale depressie dient zich aan...
Gelukkig staat de onderhavige Nieuwsbrief vrijwel geheel in het teken van het grote gebeuren op 9 december j.l., dus we kunnen alles nogmaals op ons gemak nalezen en -zien: het dagverslag door Henk Bergman, de foto’s elders op deze
site, de causerie van John Beringen en last but not least de lustrumrede van Peter J. Muller, die nauwkeurig kond doet van de gebeurtenissen van 6 december 1972, de dag dat alles begonnen is, en die met name voor ons redactielid Roger Schenk een weergaloos aprosdoketon bevatte!
Voor degenen die getuigen mochten zijn van dit staaltje retorica moet het heerlijk zijn om alles nog eens na te lezen; degenen die om welke redenen dan ook verstek lieten gaan, moeten met het schaamrood op hun kakement bekennen dat zij heel wat gemist hebben! Gelukkig worden ook zij in de gelegenheid gesteld om enkele collector’s items, relikwieën welhaast, in de wacht te slepen.
Enkele prominenten uit het Bob Evers-wereldje moesten 9 december helaas aan hun neus voorbij laten gaan; onder hen Marie-José van den Hout. Voor wie meent dat zij inmiddels achter de geraniums is gaan zitten, volgt in deze Nieuwsbrief een kleine bijdrage van haar; door een noodlottig ongeval - „verlos ons van het leed dat tandarts heet!” - was het haar helaas onmogelijk om de lustrumdag te bezoeken. De redactie van de Nieuwsbrief leeft met haar mee en wenst haar sterkte!
De Nieuwsbrief bevatte wel vaker bijdragen uit het buitenland, maar het betrof hier altijd Nederlanders die in den vreemde woonden; deze Nieuwsbrief bevat voor het eerst een artikel van een rasechte buitenlander: Wilfried Igné schreef in De Dorpsvriend, het blad van de plaatselijke heemkundige kring van Humbeek, een artikel over Willy van der Heide; de auteur verleende ons toestemming om het artikel integraal over te nemen en beloofde ons bovendien nog meer artikelen!
Het is niet zonder gepaste trots dat de redactie van de Nieuwsbrief jullie op de valreep ook nog eens een échte Van den Hout kan aanbieden: een gedicht van Paul van den Hout, Willems tweede zoon, besluit niet alleen het jaar 2007, maar ook deze Nieuwsbrief.

Hoe kom ik in het bezit van de collector’s items van 9 december?
1)

Op 9 december 2007 is de aanwezigen bij „Levendig Lustrum in Mokum” een boekje uitgereikt waarin opgenomen de opdrachten voor de speur- en puzzeltocht. Het is voor iedereen mogelijk om alsnog in het bezit te komen van een gratis exemplaar. Dit fraaie boekje op A4-formaat in kleurendruk omvat 15 bladzijden en alle 46 door Roger Schenk samengestelde vragen. Het boekje is een uitgelezen mogelijkheid om de puzzeltocht te maken op een voor een ieder geschikt tijdstip.
De sets worden door de redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief gratis ter beschikking gesteld. Er wordt slechts gevraagd de portokosten van verzending, zijnde de somma van € 1,76, te vergoeden. Wie liever zelf wil printen, kan hier terecht voor: de opdrachten, de kaart met code resp. de oplossingen.

2)

Daarnaast is het nog zeer beperkt mogelijk om een Blijvende Herinnering aan te schaffen zoals deze op 9 december is uitgereikt. De blijvende herinnering bestaat - zoals u hiernaast kunt zien - uit een houten wandbord met daarop een aluminium plaat in kleur, afmeting circa 13 x 18 cm (b x h). Als afbeelding is gebruikt de gewijzigde omslagtekening van „Nummer Negen seint New York”. De plaquette wordt geleverd met een plastic standaard. De redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief biedt de enkele overgebleven exemplaren tegen kostprijs aan voor een bedrag van € 15,00 (en dat is inclusief de kosten van verzending ad € 2,20). Indien je belangstelling hebt voor (een van) beide collector’s items, mail dan voor adresgegevens en betalingswijze naar: tonkleppe@hetnet.nl.
In het hierboven te downloaden oplossingenkatern vind je overigens niet de oplossing van de kaart-met-code. De redactie looft een gratis Blijvende Herinnering uit voor de eerste die de code kan oplossen èn kan meedelen aan welk deel uit de Bob Evers-serie de code ontleend is!


En... een unieke CD met zorgvuldig uitgezochte geluidsfragmenten van Willem van den Hout
Wij allen mochten op 9 december getuigen zijn van het ontroerende moment waarop Willems markante stem door het „Noord-Zuid Hollandsch Koffiehuis” schalde: een moment dat Bob Evers-fans aanéén bond, nee, smeedde, sterker nog: laste!
Met des te meer vreugde hebben wij vervolgens vernomen hoe Frans Verpoorten jr. aankondigde dat het Bestuur van Bob Evers Genootschap uit de vele uren geluidsmateriaal van Willem W. Waterman, dat zich in haar archief bevindt, met de nodige zorg een CD van 60 minuten heeft samengesteld. De CD is voorzien van een foto-boekje van 8 bladzijden en verschijnt in een strikt gelimiteerde oplage van 100 stuks; alleen de mensen die vóór 20 februari 2008 hun volledige naam en adres mailen naar het Genootschappelijk Adres komen in aanmerking voor deze unieke CD, die 15 euro zal gaan kosten, een bedrag dat gebaseerd is op kostprijs en verzendkosten.
Mis deze kans op een unieke CD niet, want na 20 februari is het gegarandeerd te laat!

Het houdt maar niet op met unieke dingen: een unieke kerstkaart!
De redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief ontving de volgende prachtige kerstkaart van Willem Hageman (De Boekenhalte), getekend door niemand minder dan Hans van Oudenaarden. Op de achterzijde van de kaart (rechts afgebeeld) wordt de stripversie van „De strijd om het goudschip” aangekondigd.

Weblog
Vanaf 6 december, dus exact 35 jaar na de oprichting van het Bob Evers Genootschap, is er een weblog, waarop de ontwikkelingen rond de Bob Evers-strip te volgen zijn. Of zoals in het welkomstwoord staat: de plek waarop, je kunt lezen hoe het er met de strip voor staat.
Op deze blog komen allerlei BE-schetsjes, halve inktingen, maffe documentatie en scenariodingetjes te staan. Ook de BE-prentjes, kerstkaarten (o.a. de bovengenoemde) en reclamedingen, komen erop.
En verder informatie over signeersessies en beursbezoeken en over verschijningsdata van de nieuwe albums. En natuurlijk ook allerlei ander werk van de makers van de Bob Evers-strip. Met andere woorden: de plaats om te zijn voor de echte Bob Evers-stripfijnproever.
Kijk snel op: deze blog!

Monumenten in Mokum
Door alle aandacht voor de 9 december-lustrumdag is een andere bijeenkomst van fans een beetje ondergesneeuwd. Op 19 augustus 2007 ontmoetten fans elkaar in... Amsterdam. Een verslag plus vele prachtige foto’s van deze dag, die de geschiedenis in zal gaan onder de naam Monumenten in Mokum zijn te vinden op de website van Robert van Gent. Het meest memorabele feit van deze dag was het uitroepen van de Stadionsluis tot Bob Evers Monument, in navolging van „Pension Zeerust” in Scheveningen, dat deze eervolle status al sinds 2003 torst.

Tante Kee-uitgaven
De zichzelf „Tante Kee” noemende uitgever heeft wederom op geheimzinnige, doch welkome wijze toegeslagen! En als Tante slaat, slaat ze meteen twee vliegen in één klap!
In de zomer van 2003 publiceerde René Verhulst - welbekend van eerdere bootlegs als „Lawaai in Luxemburg” en „Helse capriolen door een molen” - op de Bob Evers Mailinglist het feuilleton „Potsierlijke praktijken in een pakhuis”. Dit feuilleton is nu eindelijk als bootleg verschenen!
Tevens verzorgde „Tante Kee” een herdruk van het als zeer moeilijk verkrijgbaar te boek staande „De erfenis van een zonderling”. Het betreft een soort oerversie van de aloude trilogie omtrent de briefjesjacht en is de moeite van het lezen zeer zeker waard!
Hoewel de redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief beide boekjes met veel plezier heeft ontvangen en gelezen, voelt zij zich toch verplicht om de opmerkingen van Uitgeverij De Eekhoorn uit Nieuwsbrief nr.14 te herhalen: „Uitgever De Eekhoorn beklemtoont dat de uitgave zeer zeker niet met haar toestemming tot stand is gekomen. Alle uitgeefrechten van Bob Evers liggen bij uitgeverij De Eekhoorn en dat maakt dat deze uitgave illegaal is en derhalve onrechtmatig. Ook worden de rechten van de auteur (Peter de Zwaan) en de beeldrechten van de illustrator (Bert Zeijlstra) geschonden. Uitgeverij De Eekhoorn sommeert „Tante Kee pocketboots” om haar Bob Evers-activiteiten onmiddellijk te beëindigen, anders zullen gerechtelijke stappen worden ondernomen.

Nog meer nieuwe boeken
Ditmaal niet één, niet twee, maar drie nieuwe boeken van Bob Evers Genootschap-bestuurslid Geerten Meijsing.
Allereerst is daar het reeds in 2006 verschenen, maar een beetje aan de aandacht van het grote publiek ontsnapte boekje van Geerten Meijsing en fotograaf Frank Moll: „De scootermeisjes van Ortigia” (Leiden: Desolation Row, ISBN 90 76632 10 3): een welhaast klassieke ode aan de scootermeisjes van Geertens woonplaats Syracuse, maar niet zonder des schrijvers weemoedige credo: „De schoonheid doet pijn, in haar vergankelijke gedaante.”.
Geertens volgende grote roman, „Siciliaanse vespers” (Amsterdam: Uitgeverij Balans, ISBN 978 90 5018 884 5) brengt de schrijver samen met zijn grote, maar helaas ongelukkige liefde van Syracuse terug naar Nederland; op hun tocht bezoeken beiden ook Bellagio, de stad aan het Como-meer, dat wij zo goed kennen uit „Kloppartijen in een koelhuis”. Reminiscenties aan de Grote Schrijver treffen wij uiteraard ook aan in dit boek, en wel op de pagina’s 228 en 229: „Zo kwamen we weer op de weg, langs het Lido aan de linkerkant, een nachtclub in de winter waar Willem Waterman nog, bij mij op bezoek vlak voor zijn dood, op handen en knieën over de dansvloer het lied van de Sette caravane heeft gebruld, en ter rechterzijde het nog steeds dichtgespijkerde Grande Bretagna.”
De roman is verplichte kost voor allen die te kampen hebben (gehad) met een ongelukkige liefde en heeft alles in zich om een klassieker in de Nederlandse literatuur te worden!
Vlak voor het verschijnen van deze Nieuwsbrief verscheen bij Uitgeverij Flanor onder de titel „Hang- en sluitwerk. Dossier Meijsing” (ISBN 978 90 73202 68 9) een bundel artikelen van Geerten Meijsing, tezamen met een fotokatern, artikelen over Geerten en een viertal bibliografieën.

Advertentierubriek „In de Roos”?
Tijdens de lustrumdag in Amsterdam kreeg de redactie het verzoek om onder de lezers te peilen of er behoefte bestaat aan het opnieuw opnemen van de advertentierubriek „In de Roos”, die de Nieuwsbrief tussen 1993 en 2002 bevatte. Omdat internet inmiddels zoveel mogelijkheden bevat om boeken te kopen of te verkopen, had de redactie in al haar wijsheid besloten om „In de Roos” niet meer in de Nieuwsbrief te plaatsen, maar de mening van jullie, de lezers, is natuurlijk veel belangrijker! Laat het ons daarom even weten op het bekende adres: is er behoefte aan een nieuwe advertentierubriek?
Ook voor andere zaken en voor het inleveren van kopij is dit adres beschikbaar!

Dag van de Jeugdhelden 2008

Het Bob Evers Genootschap zit intussen niet stil!
Het succesvolle jaar 2007 met de aanwezigheid van het Genootschap op de eerste „Dag van de Jeugdhelden” en de lustrumdag krijgt in 2008 een bescheiden vervolg: het Genootschap zal, samen met o.a. de Karl May Vereniging, de International Biggles Association, de Lord Listerklub Nederland en Het Stripschap, aanwezig zijn op de tweede „Dag van de Jeugdhelden”, die dit jaar op 26 april gehouden zal worden in ’t Veerhuis te Nieuwegein.
De flyer is vooral voor ons, Bob Evers-fans, interessant, want hij is getekend door Hans van Oudenaarden en beeldt Arie Roos uit, die een Bob Evers-strip zit te lezen!


Poll
In november 2007 initieerde redactielid Roger Schenk op de Bob Evers Mailinglist een poll om te weten te komen welk niet-Bob Evers-boek van Willem het meest in de smaak viel bij de lezers.
De top 5 kent weinig verrassingen, of het zou hoogstens het enorme puntenverschil tussen de eerste 2 titels en de rest moeten zijn:
1.Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig” (Willy van der Heide)
2.Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?” (Willem W. Waterman)
3.Amerika filmt” (Willy Waterman)
4.Drie meisjes en een cafetaria” (Sylvia Sillevis)
5.De smokkelvaart van de ‘Maia’” (Willy van der Heide)


Natuurlijk hebben de makers van de Bob Evers-strip niet het patent op goede wensen: ook de redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief wenst u het allerbeste voor 2008 en maakt tevens van de gelegenheid gebruik om te melden dat de eerstvolgende Nieuwsbrief, nr. 31, in juli 2008 zal verschijnen.
Kopij graag inzenden uiterlijk in de maand juni 2008 naar nieuwsbrief@apriana.nl.






Meppeler kluiten
Gert Huber


Inmiddels zullen de meeste lezers van de BE-serie wel geen tieners meer zijn en een bredere algemene ontwikkeling hebben dan die van de jongsten onder de destijds beoogde leeftijdscategorie van twaalf jaar en ouder. Op veel plaatsen in de boeken zou je haast zeggen dat Van der Heide de jeugd van zijn lezers wat uit het oog verliest, alsof hij toen al wist dat zijn trouwste publiek uit volwassenen zou bestaan.


Twaalfjarigen beschikten in de vijftiger jaren slechts over een uiterst beperkte kennis van vreemde talen. De auteur besefte dat kennelijk en laat vrijwel alle buitenlandse uitingen simultaan vertalen (zoals als in Tirlemont) of geeft eenvoudigweg de gehele dialoog weer in onze nationale tongval. Zelfs van een ook in die tijd al gebruikelijk woord als „siësta” wordt enigszins overbodig uitgelegd dat het de benaming van een middagtukje in Spaanssprekende landen is.

Des te opmerkelijker is het grote aantal moeilijke woorden dat zonder verdere verklaring wordt gebruikt, zij het meestal in bijzinnen die voor het begrip van het verhaal niet essentieel zijn. Veel van deze woorden heb ik als volwassene nog op moeten zoeken, en waar ik niet geloof heel veel dommer te zijn dan mijn mede-BE-adepten neem ik aan dat er voor velen onder ons kennis ontbrak over dit soort woorden, zeker als beginnende tiener, ook al nam begrijpelijkerwijs niet elk kind de moeite de dictionaire op te slaan.

Wat een Melkbrigadier voorstelde was me bekend, hoewel ik vrees dat ik die kennis met steeds minder lieden deel; ik heb zelfs nog met een M op mijn mouw gelopen - O tempora! Maar wat te denken van een kievitsboon en wat gebeurde er nu toch in een Walpurgisnacht of tijdens een Mene Tekel? Wat was de functie van kloosterbalsem en waar leefde de vetweider? Wie oh wie was de parachutistengeneraal Massu en wat voor onsmakelijke materie zou er schuilgaan onder de naam Meppeler kluiten? Wie woonde in een Sinjorenhuis, wat deden tirailleurs en hoe liepen ze in Verspreide Gevechtsorde?

Naast deze min of meer spontaan opwellende hersenbrekers (alle eenvoudig oplosbaar met behulp van een gezaghebbend woordenboek en Google) zijn er vast nog veel meer van dit soort woorden in de boeken te vinden. Van der Heide kan onmogelijk verwacht hebben dat zijn jonge lezers deze woorden allemaal kenden. Er is overigens geen enkel bezwaar tegen het aanbieden van moeilijke woorden aan kinderen; dat vergroot hun woordenschat en voorkomt wellicht het totaal gebrek aan taalvaardigheid dat ik in onze tijd nogal eens meen aan te treffen bij schoolverlaters en jonge ambtenaren.

Het bontst tenslotte maakt Van der Heide het met een variatie op zijn standaardconstructie „Iedereen die wel eens...”. Hij veronderstelt boudweg dat twaalfjarigen al volleerde rokers zijn als hij poneert: „Iedereen weet dat sigaretten niet smaken op een lege maag!”. Als sigarenroker kan ik uiteraard niet oordelen over het waarheidsgehalte van deze bewering, maar ook al werd er destijds ook in Lucky Luke en Kuifje nog duchtig gerookt lijkt dit beroep op de ervaringswereld van een kind wat overtrokken.





Achter de geraniums
Marie-José van den Hout


Tegenwoordig ben ik braaf en behoudend.
Ik leg uit:

Na mijn laatste, rijkelijk met champagne overgoten, verjaardagsfeestje vond ik het eigenlijk wel welletjes. Niemand die mij nu nog uit mijn tent kan lokken.
Het was een mooie afsluiting.
Het kader was Foeke’s nieuwverworven ORANGERIE van kasteel DUIVENVOORDE, wat wil een vrouw nog meer.
Een select aantal genodigden, een man of twintig, een vrouw of vijf, een kind, een hond, en een zonovergoten terras, omgeven door schitterend aangelegde tuinen.
Het was Foeke’s idee dit alles bij hem te vieren op 14 juli j.l., Frankrijks Grote Feestdag, en daar was natuurlijk niets op tegen.
Temeer waar ondergetekende zich van top tot teen... republikeinse voelt.
Die het aller-allerliefste niks doet. En dan bedoel ik ook helemaal NIKS.


Jammer genoeg komt het er nooit echt van, er valt altijd wel wat te verstouwen:
huishouden, wasje doen, zilver poetsen, televisie kijken, tuin onderhouden, schuurdeurtje opnieuw beitsen, boodschapjes doen, strijken (en denk erom! mouwen zonder vouwen!) naar de kapper, naar de pedicure, naar de tandarts, naar het ziekenhuis, naar de Gamma, krantje lezen, om over het je mee-laten-sleuren-met-een-zalig-boek nog maar te zwijgen... het houdt nu eenmaal nooit op.
Mensen zeggen vaak tegen me: niks voor jou om achter de geraniums te gaan zitten.
Dan lach ik maar wat beminnelijk terug en denk: ZE MOESTEN EENS WETEN.
Verstand op nul, vingers gespreid, beentjes omhoog, zálig!

Ik probeer het wel eens. De hele zomer van 2007 heb ik het geprobeerd. Was ik net uit de veren, ging ik met mijn verrukkelijke mok dampende koffie buiten zitten, hoofd in de schaduw, voeten op een tuinstoel, het blijft mijn lievelingsmoment van de dag. Maar hoe lang duurt zoiets nou? Niet lang, dat kan ik jullie wel verzekeren. Nauwelijks gezeten, popel ik al om iets te gaan doen of mijn mailtjes te bekijken.

Soms krijg ik er leuke beelden bij. Zo zie ik mezelf in Zuid-Frankrijk of liever nog: in Griekenland, bijvoorbeeld midden in de Egeïsche Zee op een matras ronddobberen - of een vliegtuigtrap af komen lopen in een hagelwit mantelpakje op het vliegveld van Rome.
Voor de grap roep ik dan tegen de drommen aldaar aanwezige persfotografen:
„Is het voor Life of voor Match?”
En duw de kin nog maar eens naar voren.
Ach, het kost allemaal niks en ik ben nu eenmaal behept met een grote vliegangst. Dus mij niet gezien.
Niet in Rome maar ook niet in Parijs of in Londen of waar dan ook.
Tegenwoordig beleef ik alles in gedachten.
Op deze manier heb ik, buiten mijn herinneringen, plus een heuse Franse roman, ook al twee andere boeken geschreven.
Het eerste heet: „De lof der luiheid” en gaat dus over een vrouw die niks om handen wil hebben en zich er goed bij voelt -

Vroeger kreeg ik om de haverklap vuurrode rozen toegestuurd en vond dat toen heel gewoon. Zelfs na mijn officiële (tweede) huwelijk bleef het rode rozen regenen.
Maar wat kan een vrouw toch onuitstaanbaar zijn, eigenlijk, nu ik erover nadenk.
Ik bestond het immers om te zeggen:
-RODE ROZEN, ALTIJD MAAR RODE ROZEN, GEEF TOCH EENS EEN MOOI BOEK, zo’n pléiade * bijvoorbeeld ...

Blond haar, lange benen, groene ogen, 1m72, drie keer weggelopen van huis, niet zonder pit en humor, al die Fransen aan je voeten, ik zei en deed ook maar wat.
Maar het sloeg zowaar aan. Ik heb er mijn fraaie collectie klassiekers aan over gehouden.
Kennelijk was ik toen een andere vrouw - dezelfde, maar tegelijkertijd toch anders.
Tegenwoordig zou ik smelten, want een vrouw-op-leeftijd krijgt nog maar zelden bloemen toegestuurd. Misschien, heel misschien, als ik in Parijs was blijven wonen... wie weet.
Want de keren dat zoiets gebeurt, zijn tegenwoordig op de vingers van één hand te tellen.
Het lijkt er dan ook sterk op dat ik nu gestraft word voor mijn arrogante houding van toen.

Mijn volgende boek zou ik dan ook beter „ACHTER DE GERANIUMS” kunnen noemen...
Met allerlei gedachten en ideeën en inzichten over het leven en wat-al-niet, van een vrouw die overigens dol is op geraniums, daar niet van, vooral die vuurrode…
Ook ik heb me aangepast.
Maar een boeiend jaar was het wel!
Met dank aan Foeke.

Op naar een nieuwe LENTE!

*

La Bibliothèque de la Pléiade:
„La Bibliothèque de la Pléiade” réunit des éditions de référence des plus grandes œuvres du patrimoine littéraire et philosophique français et étranger, imprimées sur papier bible et reliées sous couverture pleine peau dorée à l’or fin. Élégante et pratique, d’une lecture aisée, la collection s’enrichit de dix à douze volumes par an. Les textes sont établis à l’aide des manuscrits, des éditions ou des documents les plus sûrs ; les traductions proposées sont nouvelles ou révisées; des inédits sont révélés aussi souvent qu’il est possible ; des préfaces, des notices et des notes dues aux meilleurs spécialistes attendent le curieux ou le chercheur.







Foto’s van het Bob Evers Genootschap op 6 december 1972



v.l.n.r.: Geerten Meijsing, Keith Snell, Peter J. Muller, Frans Verpoorten jr. en Coen van der Linden
© Fred Heyn

v.l.n.r.: Peter J. Muller, Willem van den Hout, Geerten Meijsing, Femke van der Linden en in de kinderwagen Steijn van der Linden (vrouw resp. zoon van Coen van der Linden) en N.N.
© Fred Heyn

v.l.n.r.: Peter J. Muller, Gerard Bernard (eigenaar van de kroeg P-83), Keith Snell, Willem van den Hout en de (toenmalige) vriendin van Frans Verpoorten jr.
© Fred Heyn

v.l.n.r.: Geerten Meijsing, Keith Snell, Frans Verpoorten jr., Jaap Verduijn (de graver van de kuil, waarin de koker verstopt werd), Coen van der Linden en Peter J. Muller.
© Fred Heyn






Foto’s van het Bob Evers Genootschap op 9 december 2007


v.l.n.r.: Frans Verpoorten jr., Geerten Meijsing, Peter J. Muller en Coen van der Linden
© Hans Kleppe

v.l.n.r.: Frans Verpoorten jr. en Geerten Meijsing
© Hans Kleppe

v.l.n.r.: Peter J. Muller en Coen van der Linden
© Hans Kleppe






Van kroeg naar koffiehuis
Verslag van 9 december 2007

Henk Bergman


Ik moet bekennen: de afgelopen tijd heb ik te weinig in Bob Evers gelezen. Mijn laatste column in deze Nieuwsbrief dateert van juli 2004 en daarna heb ik een soort sabbatical genomen. Nee, begrijp me niet verkeerd, met de nodige regelmaat neem ik nog wel een BE-hardcover ter hand. Maar het echte moeten ontbrak even. Waarom? Het antwoord werd me duidelijk na zorgvuldig zelfonderzoek: ik miste het contact met de andere BE-fanaten. Een nieuwe column was altijd wel goed voor enkele stimulerende reacties. En die laatste bijeenkomst in Mijnsheerenland - hoe lang was dat al weer niet geleden? Niet verwonderlijk dus dat ik een paar maanden geleden enthousiast opveerde toen me de aankondiging van een nieuwe BE-dag onder ogen kwam. Op 9 december een puzzeltocht in Amsterdam langs eindeloos veel vanuit de serie gezien belangwekkende plaatsen. Ik tekende direct in.

We verzamelen die zondag in café De Oude Wester op de Rozengracht. Het is vlak bij de plek waar ik in mijn studententijd vijf jaar woonde en waar ik ooit - in een ander café - nietsvermoedend de Grote Meester tegen het lijf liep (een gebeurtenis die me inspireerde tot m’n eerste BE-publicatie). De hereniging met de Kleppes, Roger Schenk en met enkele van de andere vijftig Evers-die hards die zijn opgekomen doet me goed. Ik krijg mijn puzzelset uitgereikt. Een vluchtige blik leert dat we vanmiddag flink aan de bak moeten. Roger heeft een letterlijk en figuurlijk grootse tocht uitgezet, die ons via de Jordaan, Leidseplein, Raamplein, Constantijn Huygenstraat, Van Baerlestraat, Rijksmuseum, Vijzelstraat, Rembrandtplein, Kloveniersburgwal, Grimburgwal, Spui, Kalverstraat, Nieuwendijk, Geldersekade en Binnen Bantammerstraat naar de Prins Hendrikkade leidt. Als geboren Amsterdammer zie ik zo dat je voor dit circuit al gauw twee uur nodig hebt - uitgaande van een redelijk wandeltempo. Maar de 46 vragen die we onderweg moeten beantwoorden drijven de tijd natuurlijk nog flink op.

Het is de bedoeling dat we in ploegjes van drie aan de expeditie beginnen. De meeste teams zijn al gevormd, maar ik hoor van Ton Kleppe dat er nog twee bekende liefhebbers onderweg zijn naar De Oude Wester: Foeke Zeilstra en Gerben Holwerda. Ze zijn ietwat opgehouden omdat ze in de ochtend eerst een wijnproeverij hebben bezocht. Met die twee wil ik wel op stap. Als ze arriveren, is iedereen al weg; we vertrekken ruim over half twee als laatste groep. Foeke is de veelprater, die even makkelijk contact legt met het thuisfront als met voorbijfietsende Amsterdamse vrouwen; Gerben de bedachtzame, analytische probleemoplosser. Al gauw blijkt dat we beide kwaliteiten hard nodig hebben. En ik? Ik ben hoofdzakelijk tempobeul, want ik besef dat we door ons late vertrek een forse achterstand moeten inlopen. Worden we niet geacht ons rond half vier op de eindbestemming te melden? Dan moet er toch wel een beetje de beuk in. Het komt me al snel op lichte en allengs zwaardere verwijten van mijn teamgenoten te staan. Maar ik geef niet gauw toe: pas op het Rembrandtplein stoppen we bij een broodjeszaak.

Mijn eerste in De Oude Wester opgedane indruk van Roger Schenks speurtocht blijkt juist: het is een boeiende route. We komen door Amsterdamse straatjes waar ik lang niet geweest ben - in sommige misschien wel nooit. Maar steeds die vragen! We staan op de hoek van de 2e Laurierdwarsstraat en de Lauriergracht en moeten in ons cahier invullen op wie de zuster van Hennie Schol - in „Klopjacht op een kapitein” de luidruchtige verkondiger van de onvergetelijke woorden: „Gif maan ook soon loopjonge!” - niet lijkt. We krijgen een helpende hand toegereikt omdat we weten dat haar achternaam uit drie letters bestaat: zoveel hokjes heeft Roger er voor vrijgelaten. Maar zelfs onze gezamenlijke denkkracht is onvoldoende om dit raadsel hier en nu op te lossen. Mijn tekort aan Evers-studie-uren van de afgelopen jaren wreekt zich. Om een of andere reden neem ik mezelf achteraf kwalijk dat ik juist op deze vraag het antwoord niet weet.

Gelukkig is het niet bij alle vragen kommer en kwel. Een flink aantal vullen we zo in en door mijn kennis van het Amsterdams stratenpatroon kunnen we ook nog twee keer een lus van het parcours afsnijden (hoewel ik dom genoeg op enig moment de Bethaniënstraat even verwar met de Binnen Bantammerstraat). Gerben scoort mooi met „Borghesius” op vraag 20; Foeke is dan al erg moe van al dat lopen en probeert een taxi te krijgen. Het lukt niet en we blijven ons nog even te voet verplaatsen. Op de Dam veert hij op bij het in een zijsteeg ontwaren van een bekend proeflokaal. We gaan naar binnen en bestellen een kleine alcoholische versnapering. Gerben en ik vullen de genummerde letters van de antwoorden die we hebben in op het oplossingenblad. Het wordt ons duidelijk dat we in de buurt van het Noord-Zuid-Hollands Koffiehuis moeten zijn. Maar Foeke is het kennelijk zat, want opeens neemt hij z’n telefoon en belt het nummer dat ons is meegegeven voor het geval „we er werkelijk niet uitkomen”. Dan blijkt het etablissement waar Arie op het terras het mooie, maar ook wel wat ongeloofwaardige verhaal verzon waarmee hij en Jan hun aftocht uit Nederland dekten in „Nummer negen seint New York”, de plaats te zijn waar deze dag een vervolg gaat krijgen. We spoeden ons erheen, de laatste duizend meter toch nog per taxi - waarbij we achteloos de woorden van Arie citeren bij het bemachtigen van een dergelijk vervoermiddel in „Een motorboot voor een drijvend flesje” aan het begin van de zoektocht naar zijn beide vrienden. Met een nog onversleten huig arriveren we bij het Centraal Station en melden ons bij het beroemde koffiehuis. We zijn niet de eersten, we zijn niet de laatsten.

We verfrissen ons wat, want we willen er natuurlijk niet uitzien alsof we de Sahara hebben verkend. Kort daarna arriveert het bestuur van het 35-jarige BE Genootschap en kan het officiële deel van de dag beginnen. Ik acht me ontslagen van de plicht te melden welke noemenswaardige zaken de voorzitter naar voren brengt in zijn jubileumspeech; zijn tekst staat elders in deze Nieuwsbrief. Bijzonder is dat hij aan het slot van zijn betoog een opname kan laten horen waarin Willy van der Heide enkele fragmenten uit de kladversie van „Arie Roos als ruilmatroos” voorleest. Als vervolg daarop kondigt de secretaris het binnenkort verschijnen van een „geluidsdocument” aan. Dan volgt de prijsuitreiking van de puzzeltocht. De winnaar blijkt het team van John Beringen, in een tijd van twee uur en vier minuten. Los van zijn winst houdt de kapitein van het winnende team nog een eigen toespraak; ook de tekst daarvan is elders in deze Nieuwsbrief te vinden. Alle deelnemers aan de tocht hebben dan al een BH ontvangen: een blijvende herinnering. Het is de cover van de pocketeditie van „Nummer negen seint New York”, geplakt op een stevig plankje. Levendig lustrum in Mokum is nu de titel - en dat is deze middag geen verkeerde aanduiding.

Helaas moet ik om dringende redenen - het is inmiddels zes uur - het koffiehuis verlaten. De nog op het programma staande veiling gaat dus aan mijn neus voorbij. Roger Schenk was zo vriendelijk me de volgende dag enkele wetenswaardigheden over dit afsluitende onderdeel te melden. Het viel een beetje tegen, vond hij. Van de reguliere Bob Evers-boeken werden de meeste tegen beschamend lage prijzen verkocht. De verklaring is volgens hem wellicht dat ieder van de aanwezigen alles al lang heeft. Voor de overige, niet-Bob Evers-boeken werden wat hogere prijzen geboden, maar de veiling kwam pas echt op gang toen de drie Afrikaanse vertalingen onder de hamer kwamen. Delen 1 en 3 werden verkocht voor tweehonderd euro per stuk (aan Lex Verhoeven) en deel 2 voor 190 euro (aan Roger).

Thuisgekomen ben ik er heel snel achter dat Hennie Schols zuster beslist niet op Doris Day lijkt.

P.S. Na 9 december heb ik weer driftig in Bob Evers gelezen. En natuurlijk weer ouderwets genoten.







Toespraak t.g.v. 35 jaar Bob Evers Genootschap
Uitgesproken door de voorzitter P.J. Muller op 9 december 2007 in het Noord-Zuidhollands Koffiehuis in Amsterdam


Geachte aanwezigen, dierbare fans, fanatici en fundamentalisten in Bob Evers, ik dank de heren Kleppe, beiden buitengewoon honorair lid, voor deze gelegenheid U uit naam van het Bob Evers Genootschap te mogen toespreken, in deze wel zeer toepasselijke en historische locatie... Toen ons geruime tijd geleden het plan bereikte om vandaag het 35-jarig bestaan van het Bob Evers Genootschap te gedenken, vonden wij als Bestuur van dit genootschap dat wij bij die gelegenheid niet mochten ontbreken. U ziet hier dan ook voor u... voor het eerst sinds de landdag in Zeewolde 1996... het Bestuur in zijn voltallige samenstelling... en mag ik daar aan toe voegen: alle vier nog in meer of mindere mate in goede gezondheid verkerend... ook al zijn de jaren aan ons niet onopgemerkt gebleven... maar dat geldt voor U allen, behalve voor onze drie helden natuurlijk die nooit één dag ouder zullen worden dan ze in het laatste deel zijn.

Dankbaar en verheugd zijn wij om hier, temidden van Bobeverianen en ander gespuis aanwezig te mogen zijn, want geloof mij: 35 jaar Bob Evers Genootschap - en in mijn geval: 35 jaar de voorzittershamer hanterend... het gaat een mens niet in de koude kleren zitten.

Wij zijn hier, vrienden, allen tezamen gekomen om te vieren, niet alleen dat het Bob Evers Genootschap 35 jaar bestaat, maar bovenal om te vieren - een beter woord is: te gedenken - en tevens: te beleven en te ondergaan - dat gevoel van... van saamhorigheid, van je verbonden te weten in een gedeelde liefde en gedeelde passie voor de altijd jonge onsterfelijke en monumentale Bob Evers boeken, met - daarboven uitrijzend - en het is alsof ik zijn aanwezigheid voel, dames en heren - de geest van de legendarische schepper en schrijver van de BE-boeken Willy van der Heide alias WWW enz enz enz.

35 jaar Bob Evers Genootschap... een genootschap... zoals mijn geacht mede-bestuurslid Geerten Meijsing in januari 1997 in zijn rubriek „Onder het Vergrootglas” in de Nieuwsbrief nr.9 schreef: een genootschap „dat niet louter gedreven wordt door monomane bezetenheid van de serie zelve, maar... bij gratie van de bijzondere band die de bestuursleden persoonlijk met de schrijver hebben gehad...


Een band, mag ik daar aan toevoegen, die op deze plek, op de kop af 35 jaar geleden... in het jaar 1972... in de vorm van een metalen koker van 30 x 10 cm aan de aarde werd toevertrouwd
*, met het doel om van daaruit als het ware weder op te rijzen in de vorm van een gedachtengoed...

Maar wat gebeurde er dan in december 1972, zullen de jongeren onder u zich af vragen, dat zo belangwekkend was... wel van zo’n importantie... dat wij daarvoor nu, 35 jaar later, weer en wind moeten trotseren om hier, in het Noord-Zuidhollands Koffiehuis, aanwezig te kunnen zijn?

Dan moeten jullie weten, jongens en meisjes, dat in 1972, het oprichtingsjaar van het Genootschap, de wereld er nog heel anders uit zag. Dit pittoreske gebouw bijvoorbeeld uit 1927 stond er toen nog helemaal niet... de grond waarop u zich staande deze toespraak bevindt, was toen nog een grote modderige vlakte. Het gebouw, een schepping van architect Lelieman, was namelijk afgebroken, en „een van de verworvenheden waar het Genootschap prat op gaat,” citeer ik uit de toespraak van Meijsing op de landdag Apeldoorn 1993, „is dat zij ertoe heeft bijgedragen dat dit gebouw weer terug is gezet op de plaats waar het is afgebroken.

Over dit gebouw gesproken, de Bob Evers-kenners weten dat onze drie helden hier hadden afgesproken, maar dat Jan niet kwam opdagen, om de eenvoudige reden dat hij vastgekneveld zat in het kantoortje boven de kroepoek-fabriek in de Bethaniënstraat.

Maar ik dwaal af, en ik neem u weer aan de hand, terug in de tijd naar die druilerige woensdag in december 1972, aan het einde van de middag, waarop het voltallig in rok-kostuum gestoken Bestuur, samen met een lichtelijk aangeschoten Willem W. Waterman, gekleed in legerjas en schipperspet, bijeenkwam in café „De Oude Wester” aan de Prinsengracht/hoek Rozengracht, opnieuw een historische locatie... u heeft die vanmiddag gezien... helaas is er niets meer van die prachtige Jordaankroeg bewaard gebleven... maar van waaruit wij dan per speciaal voor dit doel gecharterde rondvaartboot richtings CS voeren, waarna wij te voet, wadend door de modder, ons begaven naar de plek waar het Noord-Zuidhollands Koffiehuis had gestaan, om aldaar... ik weet, het is een lange zin (nog even doorbijten)... om aldaar dus een metalen koker in de grond te begraven met daarin de statuten van het Genootschap alsmede persoonlijke documenten van de bestuursleden en van Willem zelf...

De kuil werd gegraven door de in overall en kaplaarzen gestoken Jaap Verduijn van het Nieuwsblad van de Boekhandel en Uitgeverij, die toentertijd bij Willem op diens voormalige grindschip in de Prinsengracht logeerde.

Toen Verduijn klaar was met zijn graafwerk, maakte het Genootschap een eerbiedige kring om die kuil, waarna secretaris en schatbewaarder Frans Verpoorten aan Willem de verzegelde koker overhandigde, die door Willem, ik weet het nog goed, met een bulderlach, op de bodem van de kuil werd gedeponeerd waarna de bestuursleden... in de stromende regen... een toast uitbrachten op de Grote Schrijver, om daarna Verduijn te verzoeken de kuil dicht te gooien, en wel op zo’n manier, dat je wel een deksels goede padvinder moest wezen, om met het blote oog te kunnen zien dat daar ooit een spade in de grond was gestoken.

Deze eerste geheime operatie van het Genootschap... er volgden er nog een aantal... vond zijn bekroning toen een paar maanden later met de wederopbouw van het Noord-Zuidhollands Koffiehuis, de toegang tot - en de inhoud van de metalen koker - voor altijd en eeuwig en tot in lengte van dagen ondergronds en afgesloten zou blijven. Zo staat nu dit etablissement gelijk een piramide bovenop de schatkamer van de farao.

En daarom, en welk een perfecte keuze, hebben de gebroeders Kleppe tot afsluiting van deze feestelijke dag juist deze locatie gekozen voor U allen en voor het Bestuur om bij elkaar te komen, en ons fysiek op luttele meters afstand te weten van deze in de aarde verzonken metalen koker.

Terugblikkend op de afgelopen 35 jaar mag het Genootschap constateren dat de belangstelling voor en de verdieping in en de bestudering van het fenomeen Bob Evers, in de meest brede zin van het woord, een grote vlucht heeft genomen, waardoor wij kunnen spreken van een Bob Evers-wetenschap, iets wat bij mijn weten zich bij geen enkel ander Nederlands jongensboek in die mate heeft gemanifesteerd.

Bij dit alles dienen wij wel bedenken, dat waar de meesten van u liefhebbers zijn van de pure onversneden Bob Evers-boeken... de focus van het Genootschap verder reikt en wij het ook als onze taak zien de nagedachtenis hoog te houden van Willy van der Heide, de man die al deze meesterwerkjes uiterst geconcentreerd en broodnuchter uit zijn Adler-typewriter heeft laten vloeien... het bulderen en tieren deed hij daarnaast... en dat wij... die W.H.M. van den Hout en Willy van der Heide en Willem W. Waterman zo goed gekend en zo intens van nabij meegemaakt hebben, in hem ook recht willen doen aan de mens, de schrijver, de avonturier, de bohémien, de mythe en de legende - want uit al die onderdelen heeft Willem tijdens zijn leven met een waarlijk duivels plezier... hoort u zijn bulderlach... een persoonlijkheid opgetrokken, waarvan geen biograaf het ooit zal lukken daarvan een volledig waarheidsgetrouw portret te schetsen.

Dames en heren, dan ga ik nu over tot enkele huishoudelijke mededelingen, waarna ik aan het einde van mijn toespraak nog een heel bijzondere verrassing voor U in petto heb.

Het Genootschap ontving uit onverdachte en zeer gerespecteerde hoek een verzoek om de heer drs. Schenk, die in 2003 tijdens de landdag in Mijnsheerenland werd benoemd tot Buitengewoon Honorair Lid van het Bob Evers Genootschap, in aanmerking te laten komen voor „een ultieme onderscheiding” waarbij een vergelijking werd gemaakt met de rangorde van de Koninklijke onderscheidingen, waarbij je ook van laag naar middelhoog tot heel hoog kunt promoveren.
Het verzoek werd onderbouwd met de verdiensten van de heer Schenk voor de BE-wetenschap:

Ik noem:

-de niet aflatende en onbaatzuchtige bijdrage tot onderzoek, promotie, verdieping en verdere verbreiding van de Bob Evers-wetenschap,
-een waardevolle en accurate eigen internet-site met honderden feiten, zeldzame artikelen en foto’s,
-het geven van lezingen,
-het samenstellen van de Bob Evers-encyclopedie, de zogeheten „Apriana”,
-het op een opbouwende wijze deelnemen aan de discussies op de Bob Evers mailinglist,
-het voeren van de hoofdredactie over de Bob Evers Nieuwsbrief,
-het samenstellen van een schitterende puzzeltocht voor 9 december 2007.

Voor ik verder ga, lijkt mij een applaus voor deze geweldenaar absoluut op z’n plaats.

Het Bestuur

ten volle delende de opvatting dat Roger Schenk, als het om BE gaat een absolute autoriteit is die met zijn fabelachtige kennis niet alleen in Bob Evers-kringen, maar ook bij ons, bestuursleden, veel gezag en waardering geniet. De heer Schenk heeft in zijn pink meer feitenkennis van Bob Evers dan in alle 80 vingers en tenen van de hier aanwezige bestuursleden bij elkaar. Het Bestuur is dan ook trots de naam van Roger Schenk te hebben mogen verbinden aan het Genootschap in de vorm van een Buitengewoon Honorair lidmaatschap, waarmee hij tot het selecte clubje van 4 mannen behoort die de Hall of Fame van het Bob Evers Genootschap bevolken.

Het Bestuur

heeft het verzoek tot een bevordering in de vermeende Genootschappelijke rangorde - zelfs tot het toekennen van een „ultieme” onderscheiding - m.a.w. hoger kan niet - uitvoerig en diepgaand besproken.

En in het volle besef van de indrukwekkende prestaties die de heer Schenk in alle onbaatzuchtigheid of dorst naar roem op zijn conto heeft geschreven en daarmee het levend houden van de Bob Evers-boeken een onschatbare dienst heeft bewezen,

en ook uitsprekende de wens dat hij nog lang op deze zegenrijke weg door moge gaan,

heeft, met unanieme stemmen, en niet dan na lang en ernstig beraad, en geheel in de geest van wat zich hier onder de grond in die luchtdichte metalen koker bevindt,

het besluit genomen dit verzoek niet toe te kennen.

Ik wil daar op persoonlijke titel aan toevoegen, dat ik als mens er geen enkel probleem mee heb om Schenk te lauweren en te omhangen met onderscheidingen, want die heeft hij allemaal dik verdiend, maar dat ik mij als voorzitter gehouden weet aan een hogere opdracht waardoor ik, net als de overige bestuursleden, niet anders kan handelen dan wij in dit geval gedaan hebben.

Laat het geen teleurstelling wezen, beste Roger, je kunt ook zeggen dat het verlenen van een hogere onderscheiding automatisch impliceert dat dan het Buitengewoon Honorair Lidmaatschap, dat 4 jaar geleden door dit Genootschap werd toegekend, eigenlijk van een mindere waarde zoude zijn, wat natuurlijk onzin is. Hoog en nog hoger en ultiem... een van de bestuursleden, zo mag ik wel uit de school klappen, slaakte ter vergadering een bulderlach en zei, ik citeer de notulen: „Het genootschap is -- vloekwoord -- geen ballentent waar de prijzen door de lucht vliegen! Daar is het te serieus voor!

Ik herhaal de woorden waarmee ik mijn redevoering op de landdag in de Kaag in 2000 afsloot:
To travel hopefully is a better thing than to arrive.

Dan bereikte mij een vraag hoe lang ik nog van plan ben om als voorzitter van het Bob Evers Genootschap aan te blijven. Daar kan ik kort op antwoorden, zolang als de gezondheid het toestaat wil ik deze functie blijven uitoefenen. En ik denk dat zulks ook voor mijn mede-bestuursleden van toepassing is. Bovendien is het Bestuur voor het leven benoemd, en kan ik meedelen dat met het overlijden van het laatste bestuurslid ook het instituut BOB EVERS GENOOTSCHAP definitief de laatste adem heeft uitgeblazen en is opgehouden te bestaan. Dat komt omdat bestuursleden in een persoonlijke fysieke relatie tot WWW moeten hebben gestaan.

Een andere vraag die opviel luidde of in principe vrouwen toegelaten mogen worden tot het Bob Evers Genootschap. Laat ik daar dit van zeggen. In de boeken, en drs. Schenk zal dat beamen, hebben onze drie helden bitter weinig op met vrouwelijk geslacht. Punt. Willem daarentegen was een echte womanizer, een vrouwenman, waarover de eerder genoemde Jaap Verduijn, die bij Willem op zijn boot logeerde, jaloers zei - en ik citeer: „dat hij altijd verbijsterd toekeek hoe ‘de besnorde deugniet’ (meestal met zijn pet nog op het hoofd) meiden mee in het mandje sleurde wier grootvader hij godbetert had kunnen zijn!

De beantwoording van de vraag of vrouwen in principe lid kunnen zijn van het Genootschap, schuift het Bestuur voor zich uit, zodat wij de komende tijd kunnen gebruiken om in alle rust tot een unaniem standpunt over dit precaire onderwerp te komen. U begrijpt hieruit dat die unanimiteit thans niet aanwezig is.

Dan nader ik het einde van mijn toespraak.

Het Bob Evers Genootschap bedankt nogmaals iedereen die aan de totstandkoming van deze unieke dag en dit unieke samenzijn heeft bijgedragen. Richting gebr. Kleppe: Hulde, hulde, hulde. U allen gaat onverdroten door met het lezen, het verzamelen, het ruilen, het bestuderen en vooral het genieten van die schitterende serie jongensboeken, het liefst natuurlijke in de originele uitvoering met stofband, met daarbij een Droste-flik en een glaasje Coca-Cola (Original), en wij als Genootschap gaan op onze eigen wijze door met de werkzaamheden en taken die voor ons liggen.

Vandaag is een dag van vreugde omdat Bob Evers niet kapot te krijgen is, maar ook een dag van weemoed omdat we die man met zijn snor en schipperspet en zijn beruchte bulderlach nog zo vaak missen.

Beste Bob Evers-vrienden. In dit jaar van de 64ste verjaardag van Bob, Jan en Arie, die voor het eerst in het donkere oorlogsjaar 1943 van zich deden spreken in het blad „Jeugd”, ook al heette Bob toen nog Rob, ga ik verzoeken uit eerbied en respect voor de geestelijk vader 30 seconden stilte in acht te nemen om te gedenken Willy van der Heide, dat vat vol tegenstrijdigheden, die ons en komende generaties met zijn boeken zoveel plezier, spanning, nostalgisch zwijmelen en bovenal vreugdevolle momenten heeft geschonken - en nog zal schenken.

Na 30 seconden zal de stilte verbroken worden door niemand minder dan Willem W. Waterman zelf. Het is ons cadeau aan U, door onze secretaris en schatbewaarder Frans Verpoorten geselecteerd uit de vele gesprekken die het Genootschap in 1972 en volgende jaren met Willem op de band heeft opgenomen.

Ik dank U.

*

De koker zelf was afkomstig van Paul Wilking, beter bekend als „Pistolen Paultje”, (* 19/04/1924, † 07/02/2005), die - zo wil het toeval - na de oorlog nog een van de ondervragers van Willem is geweest!
Ex-verzetsman Paul Wilking was naar eigen zeggen altijd „bloedlink” op landverraders, en in die termen, terecht of niet, bestempelde hij ook Willem W. Waterman. In 1945 was Paul Wilking als commies gedetacheerd bij het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) in Amsterdam. „Daar heb ik Waterman onder schot gehouden,” aldus vertelde Paul Wilking mij (Peter J. Muller), „toen hij hardhandig door de BS werd verhoord. Later kwam ik Waterman tegen in Scheveningen, in de jazzclub van Pia Beck, waar ik als bedrijfsleider werkte. Hij was flink teut en vroeg me om een vuurtje. Hij herkende me niet meer.”
Toen ik (Peter J. Muller) Willem met dit verhaal confronteerde, hief hij een bulderlach aan en zei zich het hele voorval niet te kunnen herinneren en nooit contact met Paul Wilking te hebben gehad. Toch haalt Willem jaren later zelf het voorval in de jazzclub op, in een interview in Haagse Post (1978) met Eelke de Jong, ook al noemt hij daarin „Pistolen Paultje” niet bij naam.
Een bizarre speling van het lot inderdaad, dat de koker die wij samen met Willem onder de grond stopten, van dezelfde Paul Wilking afkomstig was!
     Bron: persoonlijke notities van Peter J. Muller.



© 2007 / Bob Evers Genootschap






Toespraak 9 december 2007
John Beringen


Broeders en zusters,
Vandaag zijn wij bijeengekomen om stil te staan bij een historische gebeurtenis die alweer 35 jaar geleden plaatsvond: de oprichting van het Bob Evers Genootschap. Vijf-en-der-tig jaar. Laat het even tot u doordringen. Het was op woensdag 6 december 1972. Er zullen mensen onder ons zijn die op dat moment nog niet konden lezen en misschien zelfs nog niet eens geboren waren. Eigenlijk wel een grappige datum die zesde december. Een dag na Sinterklaas. De meeste mensen, die op dat moment alleen maar letters aten die uit banket bestonden, hebben zich op die bewuste avond waarschijnlijk comfortabel voor de televisie genesteld. En wat kregen deze mensen, die we nu leunstoel-avonturiers zouden noemen, te zien op de TV, die in de meeste gevallen nog zwart-wit-beelden vertoonde? Men kon zien hoe Ti-ta-tovenaar de kinderen vermaakte aan het begin van de avond, Corry van Gorp en Donald Jones presenteerden het programma „Laat maar lachen”, Monty Python’s Flying Circus zorgde voor het nodige asbsurdisme en de hoofdfilm bestond uit „Jules et Jim”, een film over twee jonge schrijvers, Jim de Fransman en Jules de Oostenrijker. Twee gezworen kameraden die in de Eerste Wereldoorlog tegenover elkaar zouden komen te staan en die bovendien allebei verliefd werden op een en dezelfde vrouw. Een rolprent waarin contradictie meer dan centraal staat. Kortom: een TV-avond met van alles wat: kindervermaak, amusement, absurdisme en contradictie. Het zijn eigenlijk geen vreemde termen voor ons als we denken aan onze grote vriend Willem en zijn werk.
Er waren echter een paar mannen… die zouden helemaal niets te zien krijgen van al die tv-programma’s omdat ze die avond iets veel belangrijkers, ja, iets hoogstaands te doen hadden. Die gingen het Bob Evers Genootschap oprichten. En dat was geen zuiver administratieve handeling die werd verricht in een werkkamer of zo, nee… ze gingen te veld. Letterlijk. Gedreven door de bewondering voor het Bob Evers-epos alsmede de fascinatie voor de geestelijke vader Willy van der Heide schreven zij statuten voor het Genootschap en verpakten deze in een zinken koker die zij vervolgens dicht soldeerden. En het plan, dat ook uitgevoerd werd, was om deze koker aan de schoot der aarde toe te vertrouwen op een stuk grond dat even ongerept en verloren was als in de tijd dat er nog helemaal geen mensen op deze wereld rondliepen. En midden in deze wereldstad WAS zo’n locatie: een grote bouwput. Het sprak echter vanzelf dat deze missie alleen kon slagen als onze grote vriend Willem daarbij hoogst persoonlijk aanwezig zou zijn. En dat was hij. In „Het Bob Evers-virus” is op bladzijde 92 te lezen hoe hij later tegen anderen vertelde over deze avond:

Nou, ik ben toen eens uitgenodigd door het Genootschap, omdat ze op een „gedenkwaardige plaats” - dat was dan een oord waar ik in één van de Bob Everssen een belangrijke gebeurtenis had laten plaatsvinden - een „monument” gingen oprichten. Hihihi. Ik kom daar zo’n beetje halfbeschonken aan op Amsterdam Centraal Station, en daar word ik me opgewacht door VOLWASSEN kerels met kachelpijpen op hun kop en ROKKOSTUUM aan. Ik denk bij mezelf: „WAT IS DIT voor VERTONING?!!! Maar goed, ik ga MEE, je bent tenslotte UITGENODIGD, nietwaar? Je moet goed begrijpen dat het die dag PLENSDE van de regen, echt VRESELIJK.. We stappen met z’n allen in een RONDVAARTBOOT en dan maar varen. Nou, die boot was GOED voorzien van drank, want verder worden de herinneringen VAAG. Ik weet nog wel dat we op zeker moment weer UIT die BOOT zijn gestapt, om in een modderige bouwput, MIDDEN in Amsterdam een dichtgesoldeerde zinken KOKER te begraven. Nou, nou, nou.


Welaan, geachte broeders en zusters, ik noemde straks al het woord contradictie. We merken dat Willem vrij laconiek over deze historische ceremonie vertelde. We proeven echter ook dat hij inwendig bijzonder onder de indruk moet zijn geweest van de hele gang van zaken. In het NRC Handelsblad schreef Henk van Gelder op 2 april 1985 een stuk over Willem waarin termen voorkwamen als: „Mystificaties” en „Twee zielen”. En de verslaggever maakte de opmerking: „Zijn sterrenbeeld was dus dat van de tweelingen”. Het getal twee wordt in de Nederlandse Taal vaak aangewend om tegenstrijdigheden te accentueren. In letterlijke zin: „tweedracht”, „tweestrijd”, „tweespalt”, „tweeslachtigheid”. En in figuurlijke zin: alle woorden of combinaties waarin het woord „dubbel” voorkomt. Men denke dan aan bijvoorbeeld: „dubbelzinnigheid”, „dubbel gevoel”, „dubbele agenda” en „dubbele bodem”.
En deze laatste kreet gebruikte Willem toen hij werd geïnterviewd door Paul Koopal en over de Bob Evers-boeken begon. Hij zei daarover toen: „Ze hebben allemaal een dubbele bodem.” En hij verklaarde zich nader door aan te geven dat mensen die de boeken op latere leeftijd lazen er andere dingen in lazen dan toen ze nog kind waren.

Nu heb ikzelf altijd gezegd dat alles wat met Willem te maken had - en dan met name met Bob Evers - veelal ruzies en conflicten veroorzaakt. Ik moet deze uitspraak echter herzien: d.w.z. niet alléén conflicten, maar ook verbroedering. Je zou het kunnen indelen in „goed” en „kwaad”. Het goede begon uiteraard op de eerder genoemde zesde december in 1972, de dag waarop het buitengewoon slecht weer was. Door het begraven van de zinken koker werd het Bob Evers Genootschap geboren. Een Genootschap dat aanvankelijk nooit in de openbaarheid trad, maar altijd alert bleef en waar zelfs de Binnenlandse Veiligheidsdienst - thans de AIVD - tot op de dag van vandaag nooit één vinger achter heeft kunnen krijgen. Pas vele jaren later zouden er andere dingen op gang gaan komen. Hans en Ton Kleppe verschenen ten tonele, met bundels vol biografische gegevens over Willem; niet lang daarna zouden ze de Bob Evers Nieuwsbrief gaan uitbrengen. Vervolgens was daar ene Roger Schenk die iedereen verbijsterde met de ontzagwekkende „Encyclopaedia Apriana” en ondergetekende voegde uiteindelijk een paar bescheiden publicaties toe aan het geheel. Intussen waren er andere liefhebbers opgestaan; hele legioenen die zich eindelijk konden organiseren doordat Internet zijn intrede deed. De mooiste discussies en de meest originele gezichtspunten en invalshoeken passeerden de revue. Ja, men had „elkaar gevonden”. De grote verbroedering was een feit geworden. Maar... als een groep mensen groeit, ook al gaat het om gelijkgestemden, dan neemt ook de kans op meningsverschillen toe. Sommige twistpunten werden uiteindelijk weer bijgelegd; andere kwesties bleven spelen. Ik herinner mij hoe Freddy Veenstra op een dag in april 1996 bij mij kwam en zei: „John, ik ga een documentaire maken over Willem. De titel wordt „De erfenis van een zonderling” en het gaat 20 tot 25 minuten duren. Welke personen hebben wat zinnigs te vertellen zodat ze zouden kunnen optreden in deze productie?”

Het was een energieke jongeman die bruiste van ambitie en creativiteit. Ik gaf hem koffie en pakte een groot vel papier. Op dat papier schreef ik een aantal namen, niet ongelijk aan de manier waarop de opstelling van een voetbal-elftal wordt weergegeven. Daarna pakte ik een rode en een groene viltstift. Als twee bepaalde personen een goede verstandhouding met elkaar hadden, dan kwamen er heen en weer twee groene pijlen te staan. Was er iets wat vanaf één kant een probleem vormde, dat zag je een groene pijl heen en een rode pijl terug. En als twee personen niet met elkaar door één deur konden, dan waren er twee rode pijlen te zien. Ik noemde deze blauwdruk „Het interhumanus disturbus-overzicht”. Freddy bestudeerde het aandachtig.
„Luister Freddy,” zo begon ik. „Ik neem aan dat je meerdere draaidagen hebt. Je moet het met jouw opnames zo regelen dat je geen mensen bij elkaar hebt die op dit papier met één of twee rode pijlen verbonden zijn. Anders krijg je heibel. En dan niet in Honoloeloe, maar op de set.”.
Freddy begreep het.

Een andere constante negatieve factor waarmee zowel het Genootschap als de volgelingen te maken kregen, bestond uit mensen die geen goed woord over hadden voor Willem. En iedereen weet dat de bekendste van allemaal in deze de inmiddels overleden Martin van Amerongen was. En toch... had deze man één positieve eigenschap die alle andere negatievelingen niet hadden: hij zag Willem los van zijn werk. Over Bob Evers merkte hij op „dat het in ieder geval stukken beter was dan de suffe lectuur die je gewoonlijk als jochie aangeboden kreeg in de jaren ’50.”. En hij noemde „Tumult in een toeristenhotel” een absolute klassieker. Maar ik ben het met iedereen eens die zal verklaren dat het maar een klein lichtpuntje is als je kijkt wat hij verder over Willem als persoon schreef. Laten we daarom vasthouden aan een opmerking die Willem als alwetende verteller in een van de Bob Evers-verhalen maakt: „Het is verbazingwekkend hoeveel licht één aangestoken lucifer geeft in absolute duisternis.”
Of wel: het goede zal nooit onopgemerkt blijven.

Tenslotte, broeders en zusters, mogen wij, neen MOETEN wij de initiatiefnemers van toen buitengewoon dankbaar zijn voor hun actie van weleer. Vergankelijk als wij allen zijn, zijn wij niet meer dan miezerige stofjes die zich toevallig bevinden tussen twee oneindige blokken van duisternis en in dat moment mogen wij slechts kort horen en spreken. Even vergankelijk is de beroemde koker die eigenlijk de naam „The tube of wisdom” verdient en waar het allemaal mee begon. Die koker zullen we hoogstwaarschijnlijk nooit meer zien. De daad an sich zal echter voor eeuwig in de geschiedenisboeken vermeld blijven. Een daad, die in onze kringen en gerekend naar onze maatstaven, eigenlijk alleen maar te vergelijken is met de eerste voetstap van Neil Armstrong op de maan.

Samenzang.
Heel de club is bij elkaar, allemaal gekken, allemaal gekken.
Heel de club is bij elkaar, allemaal gekken in Amsterdam.


Slotwoord.
Als het er op aan komt, kunnen we slechts raden naar de exacte beweegredenen voor de historische missie die de mannen volbrachten. Wellicht wisten zij al veel langer geleden - en nog geheel onbewust - dat ze dat ooit ZOUDEN doen. Anders gezegd: ze moeten gewoon daartoe reeds voorbestemd zijn geweest. En ik denk dan aan de tijd dat hun schrandere breinen nog kinderlijk waren en zij ontdekten dat geelzucht, mazelen, of waterpokken ineens een stuk minder erg leken zodra ze een Bob Evers-boek gingen lezen. In die periode moet het plan geboren zijn om uiteindelijk tot wasdom te komen op die 6e december 1972.
En nu Bob Evers al jaren niet meer avontuurt en eenieder zich begint neer te leggen bij de gedachte dat het uit is met de pret, dringt die ene brandende zich vraag aan ons op: is er leven na Bob Evers?
Broeders en zusters… als ik zo om mij heen kijk en u allen aanschouw, dan kan ik alleen maar zeggen: „Ja, dat IS er!”





Vrouwelijke interesse
Janneke Henzen-Koop


Wat doe je wanneer je gevraagd wordt een gastcolumn voor je rekening te nemen? Het is natuurlijk een vleiende vraag, dat is een ding wat zeker is. Gebrek aan tijd, inspiratie of zin zijn dan argumenten om er vervolgens weer zo snel mogelijk onderuit te komen. Want mijn hemel, „een pagina op A4-formaat is voldoende” schrijven ze dan ook nog. Maar het mag ook nog meer zijn... Aan de andere kant, ze moeten zo’n nieuwsbrief toch elke keer opnieuw maar gevuld zien te krijgen. Waar en hoe vind je mensen die je willen helpen die klus voor elkaar te krijgen? Netwerken met een goede dosis vleierij, dus. En met wat geluk trapt iemand er dan nog in ook.

„Jij zou dan de eerste vrouw zijn die onze gastcolumn gaat vullen.” Is dat feit dan zo bijzonder? Op het eerste oog misschien wel, omdat het tenslotte een nieuwsbrief is gewijd aan een jongensboek uit de jaren vijftig. Wat moet een vrouw daarmee, dat is toch hooguit een stuk jeugdsentiment voor mannen? Mannen die zich bij het zien van zo’n boek weer even terug in de tijd wanen, hoe ze de avonturen van het drietal mee beleefden en mogelijk zelfs stiekem na bedtijd nog even het hoofdstuk uitlazen onder de dekens bij het schijnsel van hun zaklamp.

Kijkend naar de foto’s van het Levendig Lustrum in Mokum begin december, maar ook terugdenkend aan eerdere BE-evenementen, blijkt dat er wel degelijk vrouwen rondlopen die dit stukje jeugdsentiment delen. Het is zeker geen meerderheid, maar ze zijn er wel! En waarom ook niet? De boeken zijn spannend, bevatten een gezonde dosis humor en lezen makkelijk weg. Wel is de rol van het vrouwelijk geslacht in de serie uitermate beperkt, wat de herkenningspunten zou verminderen. En dat valt niet te ontkennen. De drie hoofdrolspelers zijn jongens en het gros van de bijrollen wordt ingevuld door mannen. Vrouwen komen slechts sporadisch voor en als ze eens meespelen zijn ze ofwel weinig opvallend (moeder Roos, Marianne), hebben vlakke karakters met slechts één opvallende eigenschap (Lalou Lalonde; Arie’s befaamde tante met haar brood met peen en voedzame sla; de slangendanseres) ofwel hebben uitermate uitgesproken karakters waarvan Lottie Doberman wellicht het meest uitgesproken voorbeeld is.

Dit alles vormt blijkbaar geen enkel beletsel voor vrouwen om toch enthousiast te zijn over de serie. Er moet dus iets speciaals zijn wat ook hen aantrekt. Puur de schrijfstijl zal het niet zijn, want in dat geval was de Wanda Moens-serie onder het pseudoniem Sylvia Sillevis wel beter aangeslagen. Laat ik eerlijk zijn: die boeken staan bij mij in de kast, ik heb ze alle drie gelezen maar voel geen enkele drang om ze te herlezen. Het spreekt mij gewoon totaal niet aan. Terwijl ik een enkele keer nog wel een deeltje van de Otto Onge-reeks uit de boekenkast pluk. Geschreven voor een iets jonger publiek en weer met name op jongens gericht. Toch is om de een of andere reden het plot vele malen spannender en meeslepender uitgewerkt dan bij „Drie meisjes en een Bistro” c.q. „Cafetaria”. En daarmee veel leuker om te (her)lezen.

Waarom zouden vrouwen niet enthousiast een spannend boek kunnen lezen, ook al missen ze „vrouwelijke” herkenningspunten? Is dat een vereiste om hen te kunnen boeien? Het lijkt erop alsof dit algemeen wordt aangenomen, want is voor de verfilming van de jongensboekenserie Kameleon niet Cor Bleeker vervangen door Esther Bleeker? Een zet „om de doelgroep te verbreden”. Ook het prachtige boek „Kruistocht in Spijkerbroek” waar inmiddels generaties jongens èn meisjes van hebben genoten, viel in de verfilming ook ten prooi aan dit fenomeen. Leonardo en Mariecke die ineens samensmelten tot de vrouwenrol Jenne. Niets ten afbreuk aan de film, want daar heb ik van genoten, maar waarom was dit nodig? De versimpeling van de verhaallijn, of toch een poging om meer „vrouwelijke herkenningspunten” te introduceren?

In mijn ogen zijn dit soort krampachtige pogingen volstrekt overbodig en doen ze soms zelfs afbreuk aan de kwaliteit van het origineel. Maar gelukkig mag iedereen zich hierover een eigen mening vormen. Het aanspreken van een andere doelgroep is tenslotte op zijn tijd ook wat waard. Wie weet bespreekt een gastcolumn over een aantal jaar wel de film: „Jan, Bob en Ariënne...





Mijn favoriete jeugdboek
Robert Eksteen


Een aantal jaren geleden organiseerde de Koninklijke Bibliotheek (KB), waar ik werk, een grote kinderboekententoonstelling in de Kunsthal in Rotterdam. In het kader daarvan is in een oplage van 50 genummerde exemplaren een boek samengesteld door de medewerkers, waarin ieder zijn of haar favoriete jeugdboek in het zonnetje zette: „Mijn favoriete jeugdboek” [samenst.: Marcel Rijs] - Den Haag: Koninklijke Bibliotheek, 2002.
Mijn bijdrage treft u hieronder aan. Hoewel het stukje uit de aard van de publicatie nogal algemeen en inleidend is, bied ik het u toch aan.


Bob Evers-serie : avonturen voor jong en oud / Willy van der Heide
Meppel : Stenvert, 1950-... ; Later plaats van uitg.: Apeldoorn. - Vanaf 1958 uitg.: Apeldoorn : De Eekhoorn. - Vanaf 1966 plaats van uitg.: Harderwijk. - Vanaf 1985: Barneveld. - Vanaf 1987: Amersfoort. - Vanaf 1991: Apeldoorn. - Vanaf 1995: Zeewolde. - Vanaf 1999: Oud-Beijerland.


Omdat het kinderboekenweekthema „boten” is, en omdat veel mannelijke KB’ers tussen de 45 en de 55 jaar oud zijn, ben ik lichtelijk verbaasd dat de Bob Evers-reeks nog niet aan bod gekomen is. Eerlijk gezegd alleen maar lichtelijk verbaasd, omdat deze serie, maar vooral Willy van der Heide, niet „deugen”. Om het in modern Nederlands uit te drukken: beide zijn politiek hoogst incorrect. Maar goed, dat ben ik zelf ook.

Willy van der Heide is een van de pseudoniemen van de schrijvende schelm Willem van den Hout, die tijdens de oorlog een bedenkelijke rol speelde onder het pseudoniem Willem W. Waterman, die meisjesboeken schreef als Sylvia Sillevis, en pornoverhalen onder pseudoniemen die de lezer zelf ook wel kan verzinnen. Een broodschrijver, dus. Maar een goede schrijver. Vooral een zeer behendig stylist.

Hoewel ik ook heden, op min of meer gevorderde leeftijd, nog steeds zo nu en dan met veel plezier een deeltje lees, doe ik dat niet meer zo fanatiek als bijna 30 jaar geleden tijdens wat nu in de annalen gedagboekt is als de „Eerste Integrale Evers-lezing”. Het waren de eindexamenweken, en de procedure was als volgt: twee uur blokken, een deeltje Evers lezen, weer twee uur blokken, weer een deeltje. Drie deeltjes per dag, twee weken lang. Na een paar dagen werden de bloktijden korter en korter, eerst anderhalf uur, later een uur. Zo verslavend was het. Het is een wonder dat ik dat examen gehaald heb. Ik kan uit eigen praktijk bevestigen: Bob Evers corrumpeert echt de jeugd!

Wat me vanaf het moment dat ik de boeken voor het eerst ben gaan lezen het meest fascineerde, was het feit dat Bob Evers, Arie Roos en Jan Prins allerlei eigenaardigheden hadden die eerder bij een gepokte en gemazelde avonturier van 50 (zoals van den Hout zelf) passen, dan bij jongens van 16. Als Arie Roos, bijvoorbeeld, in Den Haag moest zijn (op zich al vreemd: een Amsterdamse jongen die „in Den Haag moet zijn”, ging hij altijd even bij Het Gouden Hooft langs, waar ze hem wel kenden... Als de jongens ergens in de provincie terechtkwamen, Ootmarsum, Oldenzaal of Oisterwijk, dan wisten ze er altijd wel een vertegenwoordigers-hotelletje of een wegrestaurant waar ze broodjes halfom konden bunkeren. De jongens rookten wel eens en dronken nu en dan een glaasje bier, maar (en dat vind ik een geniale vondst) „hielden er eigenlijk niet zo van”. Ze hielden het liever bij Droste-flikken en London Tonic.

De avonturen varieerden van grote, panoramische epen, die tegen de zeshonderd pagina’s nodig hadden om tot volledige ontplooiing te komen, tot kolderieke niemendalletjes, die het maar ternauwernood de 192 pagina’s van een pocket-deeltje uithielden. Er werd in samenwerking met de FBI gerausd door vier continenten, maar ook werd er een eenvoudig toeristenhotel op stelten gezet, of kregen Peter Schilperoort en zijn Dutch Swing College Band te maken met uitermate domme diamantsmokkelaars...

Heel veel avonturen vonden plaats op het water: op stoomvrachtvaarders en plezierjachten in de Stille Zuidzee, in een twaalfvoets jolletje op de Kagerplassen, in een roeivlet op de Loosdrechtse plassen, of op een raderboot in de Rijn. Maar ook trein, vliegtuig en natuurlijk de automobiel waren prominente requisieten in de avonturen. Op een leeftijd dat u en ik overwogen om een brommertje aan te schaffen, hadden de jongens vliegbrevetten, rijbewijzen en zeevaardigheidspapieren. Geld speelde ook al geen rol, want niet alleen waren de jongens alle drie van gegoede families, maar bovendien hebben ze in de loop der jaren met hun avonturen tonnen verdiend.

Dit alles maakt het niet eens zo gemakkelijk om je met de jongens te identificeren: ze zijn daarvoor te zeer „larger than life”. En naarmate de serie vorderde, werden hun eigenschappen steeds zwaarder aangedikt: de dikke en slimme Arie Roos werd monsterlijk dik en onmenselijk slim; zuinige Jan Prins veranderde langzaam in een ware vrek, en Bob Evers werd allengs doorzichtiger, totdat zijn karakterloosheid zijn enig overgebleven karaktereigenschap bleef. Het is om die reden waarschijnlijk niet zo’n slechte ontwikkeling geweest dat Van der Heide op een gegeven moment vanwege een contract-conflict gestopt is met de reeks. Dat het concept, schoongepoetst en gemoderniseerd, wel van unieke waarde was, blijkt uit het feit dat na de dood van Van der Heide alweer tien deeltjes verschenen zijn, nu geschreven door Peter de Zwaan.
Of ze dezelfde magische uitstraling bezitten als de 35 deeltjes van de oorspronkelijke schepper, weet ik niet. Als een ware „Van der Heide-adept” heb ik me er tot op heden nog niet toe kunnen brengen om ze te lezen...





Wilfried Igné in de ban van Willy van der Heide
Wilfried Igné
*


Een Hollander in Humbeek

          Nederlanders die langs de dijk wandelen en foto’s maken van de huizen aan de Westvaartdijk; je ziet ze haast elke zomer. Vanwaar die belangstelling? Wat trekt hen hier aan.

     Een vraag die me al een tijdje niet meer bezighield tot voor enkele weken, op uitstap in Nederland, een wat oudere Nederlander mij vroeg vanwaar ik in België kwam. Ik zei: „Uit Humbeek, een deelgemeente van Grimbergen.” „Oh, Humbeek! Dat kennen wij uit de boeken van Willy van der Heide!” zei hij. Ik vroeg hem wie Willy van der Heide was en welke boeken hij bedoelde. „Ken jij „De smokkelvaart van de ‘Maia’” en „Bombarie om een bunker” dan niet? Wij, de jongeren van de jaren vijftig, waren gek op de boeken van Willy van der Heide.”

Wie is of was Willy van der Heide?
Internet en de zoekmachine Google gaf mij het antwoord. Willy van der Heide, geboren in 1915 en overleden in 1985 als W. H. M. van den Hout hulde zich zijn hele schrijversleven in pseudoniemen. Het meest bekend werd hij als Willy van der Heide, de naam waaronder hij de Bob Evers-serie schreef. De Bob Evers-serie is, zo niet de enige, dan toch één van de weinige jeugdboekenseries in Nederland die al 36 jaar bijna continu in druk is geweest.

In twee van Van der Heide’s boeken, „Bombarie om een bunker” (deeltje 28 uit de Bob Evers-serie, 1960) en in „De smokkelvaart van de ‘Maia’” uit 1972 (een autobiografisch, deels gefantaseerd relaas) speelt Humbeek een belangrijke rol.

Willy van der Heide leerde Humbeek kennen in de zomer van 1951 toen hij hier een oud oorlogsschip kocht dat toen voor de Gendarmerie aangemeerd lag. Het verhaal van de aankoop van het schip en de tocht van Humbeek naar zijn thuishaven De Kaag in Nederland beschreef hij in „De smokkelvaart van de ‘Maia’”.
Enkele oudere Humbekenaren herinneren zich nog zijn aanwezigheid. Alleen verliep zijn verblijf hier minder spectaculair dan in het boek. Niet verwonderlijk voor iemand die in literatuurland bekend stond als een ongelooflijke fantast, opschepper en praatjesmaker.
Het hele verhaal staat integraal op internet en is vrij te downloaden op http://www.geocities.com/athens/academy/5654/wvdh/ov/ov_svdm.htm.

Van der Heide geeft een tamelijk nauwkeurige beschrijving van de vaart en de huizen langs de Westvaartdijk. Er worden ook enkele inwoners opgevoerd. De smid en zijn twee zonen uit een zijstraat (de Kerkstraat) spelen in het eerste deel van het boek een belangrijke rol. Voor zijn smidse stond een benzinepomp, dus kan het alleen maar gaan om „Kees” Verschueren en zijn zonen François en Clement. Er is ook sprake van een jonge gendarm (?) en een limonadefabrikant (Victor Timmermans).

De eerste Bob Evers-deeltjes, dus ook „Bombarie om een bunker” zijn niet meer te koop in de reguliere boekhandels. Ik vond mijn exemplaar op het internet waar regelmatig Bob Evers voor enkele euro’s aangeboden worden.

Bob Evers-boeken werden in de jaren vijftig een regelrechte rage omdat ze zo verfrissend en niet braaf waren. En nog steeds zijn ze populair. Sinds 1949 zijn er meer dan vijf miljoen exemplaren van verkocht en de Bob Evers-fanclub komt nog regelmatig bijeen. Diehard fans ondernemen zelfs „bedevaarten” naar de locaties waar de verhalen zich afspeelden, o.a. naar Humbeek!
Na het overlijden van Van der Heide in 1985 werd de serie overgenomen door schrijver Peter de Zwaan, zodat er nog steeds elk jaar een nieuw deeltje kan uitkomen. Over Willy van der Heide en de Bob Evers-serie is al een karrevracht materiaal op het www gezet. De officiële site http://www.bobevers.nl geeft een goede ingang tot het materiaal en ook een overzicht van links naar de andere internetsites gewijd aan Bob Evers en zijn geestelijke vader.

Ook ik ben in de ban van Van der Heide, meer in het bijzonder van de twee boeken waarin Humbeek een cruciale rol speelt.
Wat in Nederland literatuurgeschiedenis is, verdient hier zeker de aandacht.

wordt vervolgd

*

Dit artikel is in juni 2007 verschenen in De Dorpsvriend, het blad van de plaatselijke heemkundige kring van Humbeek; de redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief is de auteur erg dankbaar voor het feit dat zij het artikel integraal mocht overnemen. Vlak voor het verschijnen van deze Nieuwsbrief werd bekend dat het artikel - in licht gewijzigde vorm en nu onder de titel „Humbeek, wereldberoemd in Nederland” - ook is opgenomen op www.grimbergs.net.







Onder het vergrootglas (nieuwe serie 3) :
Onweer

Geerten Meijsing


          Ten bate van de hogere Bob Evers-kunde heb ik mij altijd voorgenomen nog eens te onderzoeken waarom de canonieke boeken zo vaak beginnen op hetzelfde cruciale tijdstip: kwart over drie in de middag. Dat onderwerp is te hoog gegrepen voor deze bescheiden column, waarin ik het deze keer wél wil hebben over de rol van de atmosferische omstandigheden, dit keer in zonderheid de uitbeelding van onweer in B.8 „Drie jongens als circusdetective”.
          Op de eerste bladzijde worden we meteen bij de klok gehouden: Jan Prins stond zuchtend op, keek naar zijn met stof overdekte schoenen en dan op zijn polshorloge. „Kwart over drie.” Twee dingen vallen meteen op aan deze onopvallende zin.
1.

Dit keer vermeldt de auteur bij uitzondering niet dat het gaat om een Zwitsers precisie-uurwerk.

2.

Elke andere schrijver zou Jan Prins alleen op zijn polshorloge hebben laten kijken. Het geniale van Willy van der Heide is dat hij Jan Prins eerst naar zijn met stof overdekte schoenen laat kijken, en dan pas op zijn uurwerk. In dit soort details, schijnbaar overbodig, maar belangrijk voor de sfeer, het korte uitstel zonder gelijk het antwoord te geven, toont zich de meester.

Bij de lezers van deze column acht ik het verloop van het verhaal bekend. De zomervakantie is net begonnen, het is eind juli, de jongens zijn liftend op weg naar het huis van oom Munno Prins in Soest. Het is drukkend warm: Het zweet liep Arie van zijn haren. [...] „We krijgen onweer,” zei Jan... Het verhaal is onschuldig begonnen maar de dreiging hangt in de lucht. Nu krijgen we eerst nog een van die onverbeterlijke Waterman-dialogen.
          „Ik ben machtig blij dat we er zijn,” hijgde Arie. „Grote krokodillen, wat heb ik een dorst!”
          „Krokodillen hebben nooit dorst,” sputterde Jan [...]„Die liggen de hele dag in het water.”
          „Wat doen ze dan de hele dag in het water, als ze geen dorst hebben?” zei Arie...
De jongens bereiken eindelijk het huis, dat in één zin beschreven wordt als een quasi-horror locatie: Het was een alleenstaande, hoge en ouderwetse villa, die in een grote verwilderde tuin langzaam tot verval overging. In het huis, waarvan de blinden zijn neergelaten is het tamelijk koel, alles lijkt nog oergezellig en veilig. Jan en Arie eten aan de keukentafel een komkommersla, Arie drinkt daar melk bij en Jan tonicwater. Overigens blijkt verder uit niets dat het keurig burgerlijk ingerichte huis langzaam tot verval overging, denkelijk sloeg die opmerking meer op de tuin. Ze wachten op Bob die van het vliegveld moet komen. Er wordt opgebeld over de kist treintjes die ze onderweg hebben gevonden. Dan belt Bob aan. Even later wordt er weer gebeld en dient zich een onguur type aan om de treintjes op te halen. Jan Prins vertrouwt het niet en stuurt de man weg. Even later staat diezelfde man plotseling in de keuken, dreigend. Weer wordt hij de deur uitgewerkt. Jan stond in de open tuindeur van de keuken en keek omhoog naar de lucht. „We krijgen geheid onweer.” [...] Het werd nu met de minuut drukkender. Geen zuchtje wind was er te bekennen; de bloesems van de rododendrons hingen volkomen onbeweeglijk, en de zon was verdwenen achter een wolkenbank ergens in het westen. De lucht was verzadigd van waterdamp en het zweet stond Jan op het voorhoofd. Even later, als de jongens bezig zijn het spoor van de speelgoedtreintjes uit te leggen, staat de kamer ineens in een blauwgroene gloed. Vlak daarop kwam een ratelende donderslag. Vier tellen later ruiste de regen neer door de dennen en op de stoffige struiken. Bob keek even op:
„Gelukkig. Onweer. Dat zal de lucht lekker afkoelen.” [...] Een half uur later was het zo donker dat zij de lampen moesten aansteken. De regen viel met zwaar geruis neer in de dennen en op de struiken; roffelend op de door de lange droogte hard geworden grond. De bliksem zette af en toe de kamer in groene gloed en de ruiten rinkelden van het zware rollen van de donder.

          En in deze zorgvuldig opgebouwde sfeer van natuurgeweld - twee onweders die boven Bilthoven samen waren gedreven, zodat de bliksem beurtelings de voor- en de achterkant van het huis verlicht - barst een niet bepaald kinderachtige vechtpartij los met de nog onbekende boeven die het op de treintjes gemunt hebben.
          Een perfect voorbeeld van de klassieke Natureingang.





Jaarwisseling
Paul van den Hout


Gedicht van de hand van Paul van den Hout, zoon uit Willems eerste huwelijk (met Wiesje).
Dit, met de hand geschreven gedicht, is per post verstuurd naar Pauls tante,
Marie-José van den Hout.
Gezien de actualiteit ervan (Paul schreef het amper ’n paar uurtjes vóór de aanslag op mevrouw Bhutto) is het, op verzoek van Roger Schenk, welwillend door haar afgestaan voor deze Nieuwsbrief
.

JAARWISSELING

2007 is verstreken;
een weinig opzienbarend jaar.
Misschien verbeeld ik me dat maar -
ik heb niet veel TV gekeken -

en is het juist een hoopvol teken:
een rampje hier, een aanslag * daar,
geen Wereldoorlog-III-gevaar,
de aarde nog steeds niet bezweken.

Een wonder dat we nog altijd
als soort voortleven, want de vlijt
waarmee we de planeet begraven,
gaat elke overlevingskans te boven.

En ons al krap krediet verknallen
we straks aan vuurwerk met ons allen!

                    Paul van den Hout
                    22-12-2007


*     Mevrouw Bhutto moet nog komen








Nieuwsbrief 29

Nieuwsbrief 30
als pdf

Nieuwsbrief 31

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana