Nieuwsbrief 39

Nieuwsbrief 40
als pdf

Nieuwsbrief 41

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 40
ISSN 1386-6451
januari 2013 - 20e jaargang nr. 1



Hoofdredactie: Roger Schenk en John Beringen; medewerkers: Hans en Ton Kleppe,
allen buitengewoon honorair leden van het Bob Evers Genootschap.
redactieadres: Mauritsweg 62 , 3314 JH DORDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
http://nieuwsbrief.apriana.nl




INHOUD :
Nieuws van de redactieRoger Schenk & John Beringen
Prijsschieten op een premiejager”: een oproepPeter de Zwaan
Willem W. Waterman - een soms terecht gehate manPaul van den Hout
Een overval in de lucht” en „De jacht op het koperen kanon” als hoorspel John Beringen
HonorariumRoger Schenk
(Gast)column : Arie besteedde een paar minuten aan het zoeken naar een nachtbel...Arie van der Zouwen
20 gekken als detectiveRoger Schenk
Wij gedenken de broer van Bob EversJohn Beringen
Brief aan Driek van Wissen d.d. 12 juli 1977W.W.W.
Modern sprookje, deel 1 : RoodkapjeP. P. Preuts
Enkele foto’s van Key WestHans Kleppe
Column: Onder het vergrootglas (nieuwe serie 13) :
Achtste lustrum B.E.G.
Geerten Meijsing
2 0 1 3 :   e e n   z w a r t e   f i l mPaul van den Hout




Nieuws van de redactie
Roger Schenk & John Beringen


Dé biografie.
Zoals iedereen zich ongetwijfeld als de dag van gisteren herinnert, kondigde Johan van der Ploeg in Bob Evers Nieuwsbrief 17 (januari 2001) aan dat hij bezig was met het schrijven van een biografie van Willem van den Hout, de schrijver die wij allen zo’n warm hart toedragen: datzelfde hart dat zo zwaar te verduren heeft: sindsdien klopt het namelijk almaar ongeduldig... Het Nederlands Dagblad kondigde op 31 oktober 2003 aan dat Johan van der Ploeg hoopte rond 2009 de beloofde biografie te kunnen publiceren. De broze gezondheid van Johan was er debet aan dat onze harten ongeduldig bleven kloppen; een enkel dierbaar hart hield helaas op met kloppen:
Marie-José van den Hout wilde voor haar dood ook graag een exemplaar van de biografie van haar broertje aan haar borst drukken. Het is er helaas niet van gekomen; ongeduldig als zij immer was, verzocht Marie-José Nieuwsbrief-redacteur Roger Schenk lang geleden in die quasi-plechtige stijl die zo onlosmakelijk verbonden is met de familie Van den Hout „officieel” en met klem of híj die lang verbeide biografie wilde schrijven. Omdat Roger Johan niet in de wielen wilde rijden, hield hij de boot af (voor zover de combinatie wielen - boot tenminste mogelijk is).
Inmiddels is het helaas maar al te duidelijk geworden dat de gezondheid van Johan van der Ploeg dusdanig achteruit is gegaan, dat zijn levenswerk er niet meer van zal komen. Maar... toen Paul van den Hout diezelfde Roger op 14 november jongstleden - na een bezoek aan de voormalige woonboot van Pauls vader, nota bene! - in die quasi-plechtige stijl die zo onlosmakelijk (enz.) „officieel” toestemming verleende om een biografie van zijn vader te schrijven, was het besluit snel genomen. De leden van de Bob Evers-groep op facebook weten het al langer, maar bij dezen kan ik, Roger Schenk, ook de lezers van deze Nieuwsbrief dus plechtig beloven: die biografie van Willem kómt er!
Wannéér ze komt, hangt van verschillende factoren af, maar dát ze er komt, staat als een paal boven water; gelijk een Crick Darry zeg ik nooit ergens „balkenbrij” op, dus ik hoop dat jullie genoegen nemen met mijn plechtige belofte: cross my heart and hope to die. Een voorlopige werktitel is er ook al: „Willem W. Waterman. Van beroep: allitererend avonturier”. Nu alleen nog „even” de inhoud...
Met twee naaste familieleden van Willem die mij toestemming hebben verleend, mag je zelfs van een geautoriseerde biografie spreken. Uiteraard zal ik de lezers van de Nieuwsbrief met enige regelmaat op de hoogte houden van de vorderingen. Het zou natuurlijk fantastisch zijn als de biografie op de honderdste geboortedag van Willem gepresenteerd zou kunnen worden, maar ik weet niet of de datum 3 juni 2015 te ambitieus is.
Maar met of zonder biografie: wie reeds over een agenda 2015 beschikt, doet er verstandig aan om zaterdag 6 juni alvast te reserveren voor een grote manifestatie in en om Den Bosch!


Prijsschieten op een premiejager”: een update.
Op 1 en 2 september j.l. vond in de Westergasfabriek in Amsterdam de manifestatie Manuscripta, de opening van het nieuwe boekenseizoen, plaats. Normaal gesproken is dit natuurlijk één grote reünie van alle mogelijke en onmogelijke „Grachtengordeldieren” (dus een ideale gelegenheid om beroemdheden en would-be beroemdheden te spotten), maar in dit geval had ook een beroemde schrijver van buiten de Grachtengordel zijn komst aangekondigd: niemand minder dan Peter de Zwaan zou geïnterviewd worden door een zekere Jasper Henderson over zijn aanstaande roman, „De bruiloften van Annika Kommer”; Peter de Zwaan had aangekondigd dat hij na dit officiële gedeelte open zou staan voor vragen betreffende Bob Evers deel 52.
Omdat de redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief - in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht - niet eenkennig is, wil zij ook wel eens wat beroemdheden spotten, zoals Özcan Akyol, Nico Dijkshoorn, Philip Freriks, Kristien Hemmerechts, Geert Mak, Connie Palmen, Tomas Ross, Rosita Steenbeek, Teigetje en Woelrat, toog zij, gewapend met een camera, richting Amsterdam; maar - we geven het ruiterlijk toe - de voornaamste drijfveer was toch vooral de nieuwsgierigheid naar dat vermaledijde deel 52 en de aankondigde mogelijkheid om boeken te laten signeren. In de ochtend was de redactie o.a. aanwezig bij een interview met Ronald Giphart, die met verve de voordelen van e-readers zat op te sommen in een zaaltje vol nogal sceptisch kijkende mensen, om vervolgens aan te kondigen dat hij ging signeren. Willem van den Hout kan trots zijn op de redactie van de aan hem gewijde Nieuwsbrief, want zij kreeg de lachers op haar hand door doodleuk de (helaas onbeantwoorde) vraag te stellen hoe Giphart zich het signeren van een e-book voorstelde...
Ettelijke uren (en interviews) later was het de beurt aan Simone van der Vlugt om in een overvolle Zuiveringshal de lachers op haar hand te krijgen door het in een interview met de hierboven al genoemde Jasper Henderson bij voortduring te hebben over een „triller” (op z’n „Grachtengordels” uitgesproken, dus met een „t” in plaats van een „θ”; onvoorstelbaar voor iemand die haar brood verdient met het schrijven van thrillers...). En om kwart voor drie brak dan eindelijk het hoogtepunt van de dag aan: het interview met Peter de Zwaan; dat wil zeggen: voor ons een hoogtepunt, maar niet voor de plaatselijke incrowd, want die liep braaf en masse achter Simone van der Vlugt aan, waarschijnlijk om een door haar geschreven „triller” te laten signeren. Hadden wij eigenlijk al vermeld dat De Zwaan van ver buiten de Grachtengordel komt? Hoe dan ook, op deze manier trok hij slechts ongeveer de helft van het aantal belangstellenden van Van der Vlugt; onbekend maakt blijkbaar onbemind en dat is zonde, want zodoende hebben veel mensen de nuchtere Tukkerhumor van dé thrillerschrijver van Nederland moeten missen; wie het interview wel hoorde, zal het met ons eens zijn dat dit interview een verademing was tussen alle (pseudo-)Mokumse zelfingenomenheid. Het interview ging aanvankelijk over De Zwaans nieuwste thriller, „De bruiloften van Annika Kommer”, tenminste, dat dacht de interviewer...
Net als zijn voorganger op Bob Evers-gebied blijkt Peter thuis een archief te hebben, boordevol krantenartikelen betreffende gekke voorvallen en zo mogelijk nog gekkere personen. In Enschede en omgeving houden de laatste paar jaar - afgezien van de plaatselijke FC - slechts twee thema’s de gemoederen bezig; een daarvan is het vliegveld Twente, ooit een militair vliegveld, maar in de vaart der volkeren willen lokale overheden er een burgerluchthaven van maken, met alle (financiële, milieutechnische en organisatorische) perikelen van dien. Tegen deze achtergrond speelt „De bruiloften van Annika Kommer”, een werkelijk zeer lezenswaardig boek, waarin Peter de meest bizarre typetjes uit zijn collectie krantenartikelen heeft verzameld; Annika Kommer is niet alleen specialist in het verzorgen van bijzondere bruiloften, maar ook in het opstrijken van verzekeringsgelden. Maar, zoals gezegd, Jasper Henderson dacht dat het hele interview over deze thriller zou gaan, maar De Zwaan zou De Zwaan niet zijn als hij niet al een paar stappen verder was: gaandeweg nam hij het gesprek over en vertelde honderd-uit over zijn volgende roman, die „De Loverman” - een volwassen versie van het bekendere fenomeen loverboy - moet gaan heten; de hoofdpersoon is dat andere thema dat de Twentenaren momenteel bezighoudt: een zekere neuroloog, wiens naam op dat moment voor ons net zo onbekend was als voor de gemiddelde Heilbronner googelaar! Inmiddels weten heel Nederland en heel Duitsland om welke hoofdpersoon het hier zal gaan; we kijken met nog meer belangstelling dan anders uit naar „De Loverman”.
Na het interview was er de gelegenheid om boeken te laten signeren door onze eigen hoofdpersoon, maar omdat „De bruiloften van Annika Kommer” nog niet „signabel” was - het boek zou pas op 9 oktober verschijnen - en we alle thrillers boeken van Peter de Zwaan natuurlijk al lang en breed thuis hadden, maakten we van de gelegenheid gebruik om ons eigen exemplaar van „Clandestiene streken op een cruiseschip” te laten signeren. Intussen hadden we tijd genoeg om de schrijver het hemd van het lijf vragen omtrent dat beroemde deel 52. In grote lijnen kwamen zijn antwoorden overeen met de tekst hieronder in zijn eigen oproep. Reageer alsjeblieft allen, want jullie zijn toch zeker ook van mening dat dat deel er gewoon moet komen?
De bruiloften van Annika Kommer”, Amsterdam: Cargo|De Bezige Bij, 2012; ISBN 9789023475279.


Peter de Zwaan

Peter de Zwaan en Jasper Henderson;
boven beide heren de voorkant van
De bruiloften van Annika Kommer


De hel is vol
Op diezelfde Manuscripta was ook uitgever Free Musketeers vertegenwoordigd, een van die moderne print-on-demand-uitgeverijen. Deze uitgeverij deelde flyers uit, waarop haar meest recente uitgaven stonden aangeprezen; een ervan was - aldus de flyer - het debuut van John Beringen. Het vermoeden bestaat dat deze uitgeverij de afgelopen decennia toch wel een en andere uitgave is ontgaan. Maar niet getreurd: het gaat - helaas voor de Bob Evers-fans (nog) niet om Johns vijfde verhandeling over Jan, Bob en Arie, „Bob Evers’ erfenis”, maar om een roman, „De hel is vol”.
John „Kafka” Beringen beschrijft hierin hoe Jacob B., die reeds tien jaar op de Kanselarij der Strafvervolging werkt, al geruime tijd een sluipende dreiging, die het op hem lijkt te hebben voorzien, meent te bespeuren. Aanvankelijk schrijft hij dit toe aan louter verbeelding, maar de signalen worden steeds sterker en als hij op een gegeven moment een ambtenaar van het Rijkscommissariaat voor politieke kwesties op bezoek krijgt die hem in bedekte termen provoceert, kan hij de realiteit niet langer ontkennen: zijn angstige vermoeden wordt bewaarheid. Zoals we inmiddels van John, die in de leer is geweest bij Frans Kafka én Willy van der Heide, gewend zijn, ontwikkelt zich een ware nachtmerrie, die alleen maar een onderdeel blijkt te zijn van een groter en uiterst macaber geheel.
De hel is vol”, Zoetermeer: Free Musketeers, 2012; ISBN 9789048425730.

Bezoek aan Bob Evers-locaties.
Het kan allemaal niet op! In 2012 niet één, maar twee Bob Evers-bijeenkomsten!
Maakten de leunstoelavonturiers zich op 30 juni 2012 nog op voor een buitenlands avontuur in het verre Humbeek, dat dankzij Johns ludieke gooi- en smijtwerk de titel Kwakken in een kanaal meekreeg (zie de vorige Nieuwsbrief), onder de noemer 20 gekken als detective bezochten zij op 29 september Bilthoven, Soest en Amersfoort, als vanouds compleet met speurtocht en quiz. Elders in deze Nieuwsbrief wordt een kleine foto-impressie van deze heuglijke dag gegeven; meer foto’s zijn te vinden op onder andere deze zelfde website.
En alsof dat allemaal nog niet genoeg is: in de loop van 2013 gaan we met z’n allen Rondzwemmen in Ronduite; een precieze datum staat nog niet vast, maar dat krijgt iedereen ongetwijfeld nog wel via de mailinglist te horen...

Bob Evers Genootschap al 40 jaar alert.
Met al die bijeenkomsten en met de grote „centennial”-bijeenkomst in juni 2015 in het verschiet is het 40-jarig bestaan van het Bob Evers Genootschap zonder bijeenkomst voorbij gegaan; het Genootschap blijft als altijd alert, maar waakt tevens voor een overkill aan activiteiten. Dat wil echter in het geheel niet zeggen dat het achtste lustrum zonder slag of stoot voorbij is gegaan: buitengewoon honorair lid John Beringen maakte twee verjaardagsfilmpjes: 1 en 2.
Jubilea te over, dezer dagen: zoals jullie hierboven kunnen zien, is dit alweer Nieuwsbrief nummertje 40 en zoals jullie aan de hand van de kerstpuzzel hebben kunnen constateren, bestaat diezelfde Nieuwsbrief in januari 2013 op de kop af twintig jaar! In 1943 maakten Rob Evers, Jan Prins en Arie Roos hun debuut in het blad Jeugd: de drie HBS-bengels vieren dus hun zeventigste verjaardag, maar als het aan Peter de Zwaan ligt, horen deze krasse knarren nog lang niet thuis in een Humbeeks bejaardentehuis!

Presentatie monografie over Frans Mettes door Gielijn Escher.
Zoals in de vorige Nieuwsbrief reeds vermeld, loopt er van 31 oktober 2012 t/m 11 februari 2013 een Frans Mettes-tentoonstelling in het Spoorwegmuseum in Utrecht: dat museum waarin treinen in alle soorten en maten te zien zijn in wat de Nederlandse Spoorwegen blijkbaar beschouwen als de natuurlijke habitus van een trein: stilstaand.
Omdat de graficus Gielijn Escher op de dag van de opening van de tentoonstelling een monografie over de tekenaar van de Bob Evers-omslagen zou presenteren, voelde de reislustige redactie, wederom gewapend met diezelfde camera, zich verplicht daarbij zijn. Helaas, de juffrouw aan de kassa van het Spoorwegmuseum had nog nooit van Gielijn Escher en/of Frans Mettes gehoord; het woord tentoonstelling echter kwam haar dusdanig bekend voor dat zij een collega te hulp riep; die collega wist te melden dat die tentoonstelling inderdaad later die dag geopend zou worden, maar alleen voor genodigden. De woorden Bob Evers Nieuwsbrief en redactie zeiden beide dames minder dan niets, dus Arie Roos-achtige smoezen konden ons niet veel verder helpen. Maar: in een hoekje van het Spoorwegmuseum was de tentoonstelling al zo goed als ingericht en als we wilden, konden wij van een afstandje alvast een kijkje nemen. En inderdaad: er was een rood-wit lint om de tentoonstelling heen gespannen; maar het toeval of het lot wilde dat er nét twee heren werden rondgeleid langs de affiches.
Nou heeft de redactie natuurlijk wel een gezicht, maar daarmee houdt ook iedere vergelijking met Arie Roos op: onze gezichten zijn niet rolrond, ze zijn niet sproetig en ze zijn al helemáál niet onschuldig. En tóch lukte de Arie Roos-methode ditmaal wel: brutaalweg over het lint heenstappen en ons aansluiten bij de rondleiding met ’n gezicht alsof we bij die affiches hoorden. Geen strobreed werd ons in de weg gelegd, we konden naar hartelust affiches fotografen zonder dat er publiek in de weg stond en we hoorden interessante verhalen over Mettes’ techniek. Helaas ging de tentoonstelling alleen maar over de affiches van Frans Mettes, zoals die vroeger de abri’s en vooral de stations sierden (daarom natuurlijk ook deze locatie), maar zijn belangrijkste werk - de Bob Evers-illustraties - ontbrak helaas. Wij hebben alle begrip voor de aandacht voor zijn affichekunst, maar één klein Bob Evers-omslagje had naar onze bescheiden mening wel gemogen!
Of de bijbehorende monografie - dat is natuurlijk gewoon hetzelfde als een biografie, maar bij het aparte volk dat kunstenaars nou eenmaal zijn, heet zoiets om een of andere reden een monografie - diezelfde middag nog gepresenteerd kon worden, waagt de redactie te betwijfelen. In dat hele Spoorwegmuseum was het enige Frans Mettes-gerelateerde materiaal dat te koop was, de hier afgebeelde poster. Het boek van Gielijn Escher hebben we dan maar bij de boekhandel in onze eigen woonplaats besteld, maar het bleek pas in de tweede helft van november leverbaar. ’t Is een prachtig geïllustreerd boekwerk geworden, maar ook hierin vrijwel uitsluitend aandacht voor zijn affiches. Wél wordt er op blz. 139 en 140 melding gemaakt van Mettes’ illustraties voor „De Drie-Stuivers-Roman” (Philip Raack dus) en... Bob Evers.
Gielijn Escher, Paul Mertz & Paul van Yperen: „Frans Mettes: affichevirtuoos”, Amsterdam: Uitgeverij De Buitenkant, 2012; ISBN 9789490913298.

In de vorige Nieuwsbrief meldde Roger dat de illustraties bij „De avonturen van drie jongens in de Stille Zuidzee” in het blad Jeugd van Franz Mettes waren; bij 30 van de 31 afleveringen klopt dat inderdaad, maar voor de volledigheid dient vermeld te worden dat de afbeeldingen bij aflevering 7 van jaargang 1943 van de hand van een zekere M. Strop zijn, waarmee de lijst Bob Evers-illustratoren weer wat langer wordt...


Tja... wat doet een vrachtautootje uit de
tijd van Jan, Bob en Arie nou in het Spoorwegmuseum?

Geen zorgen: het is een exemplaar van de Nederlandse Spoorwegen, voor
de gelegenheid opgevrolijkt met enkele reclameposters van Frans Mettes.
In de verte is het rood-witte lint te zien.


Bob Evers leeft nog steeds!
In Margriet - een bekend damestijdschrift, waarin in het verleden dames met halve snorren publiceerden! - van 29 juni 2012 komt in de rubriek „BN’er en boeken” KRO-Spoorloos-presentator Derk Bolt aan het woord.
Op de vraag: „Wat is je favoriete jeugdboek?” antwoordt hij (natuurlijk): „De Bob Evers-serie van Willy van der Heide. Over de avonturen van twee Nederlandse jongens en hun Amerikaanse vriend Bob Evers.”
Dezelfde Derk Bolt werd in de TROS TV Show van 6 januari 2013 door Ivo Niehe aan de tand gevoeld over zijn liefde voor Bob Evers; Derk vertelde hoe hij de boeken verslond met een atlas ernaast en hoe zijn passie voor reizen door het lezen van zijn favoriete serie was gewekt. De enige dissonant was eigenlijk, dat Derk zich meende te herinneren dat de serie door een zekere De Roos was geschreven. Nee, meneer Bolt, de verhalen De Roos schreef, spelen zich zonder uitzondering af in Friesland!
Ook de op 25 oktober 2012 overleden Joop Stokkermans - componist van talloze liedjes en muziek voor TV-series - verklaarde in een naar aanleiding van zijn dood herhaald interview: „Ik heb als jongen van een jaar of 12 leren improviseren: ik moest uren per dag studeren van mijn vader en ik leerde mijzelf een boek lezen en pianospelen tegelijk. Ik las dan boeken van Bob Evers, maar die zul je (de betreffende interviewer, Kick van der Veer) wel niet kennen.”
Misschien voert het te ver om de invloed daarvan op zijn muziek te zoeken, maar zijn grootste hit, „Kleine kokettte Katinka” allitereert wél lekker...

Kerstpuzzel 2012.
Voor het eerst sinds mensenheugenis verblijdde De Boekenhalte ons niet met een kerstkaart (en bijbehorende aankondiging voor een nieuw Bob Evers-stripdeeltje van Frank Jonker en Hans van Oudenaarden). Desgevraagd wist laatstgenoemde ons te troosten met de mededeling dat hij het nu te druk had, maar in de toekomst zeker weer verder zou gaan met de strip.
Om deze leemte op te vullen, heeft de redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief een „grote B.E.-/W.W.W.-kerstpuzzel” ontworpen en op het al eerder genoemde facebook en de Bob Evers mailinglist geplaatst. De mensen die de puzzel gemist hebben, kunnen hem alsnog downloaden via deze link.
Wie alle 95 vragen goed beantwoord had, kreeg de volgende boodschap: Roger en John sturen iedereen de beste wensen voor het jaar waarin de Bob Evers Nieuwsbrief twee decennia bestaat. De volledige oplossing is hier te vinden.

Wie herinnert zich die scène uit de film „De erfenis van een zonderling” niet, waarin Marie-José van den Hout vertelde hoe indertijd een baantje aan haar sierlijke neusje voorbij ging, enkel en alleen omdat zij te kennen gaf een zus van Willem te zijn? Uit het in de onderhavige Nieuwsbrief opgenomen relaas van Paul van den Hout blijkt dat ook hij op de meest onverwachte momenten de wrange vruchten mocht plukken van zijn familierelatie.
De gastcolumn bevat ditmaal een nostalgische hartenkreet van Arie van der Zouwen; Geerten Meijsing staat stil bij het bescheiden verjaardagsfeestje van het Bob Evers Genootschap - overigens bereikte ons het droevige bericht dat het lemma Bob Evers Genootschap van wikipedia verwijderd was, omdat het niet „wetenschappelijk” genoeg was... - en John Beringen gaat gewoon verder waar hij gebleven was met alweer een nieuw hoorspel; ineens vielen brieven, contracten en cheques als rijpe appels in onze schoot. De nieuwgevormde redactie heeft unaniem besloten om Hans en Ton Kleppe, die met ingang van de vorige Nieuwsbrief op eigen verzoek uit het colofon verdwenen waren, wegens hun grote verdiensten voor de Bob Evers-kunde in het algemeen en de Bob Evers Nieuwsbrief in het bijzonder tóch weer een plekje in de kop van deze brief te gunnen; Hans Kleppe bedankte de redactie voor deze geste door zijn vakantiefoto’s ter beschikking te stellen. Tenslotte hebben we wederom een verhaal van Willem aan de mottenballen ontrukt; in (o.a.) Amor’s Magazine nr. 2 bediende hij zich van het pseudoniem „P. P. Preuts”.

De volgende Nieuwsbrief, nummer 41 alweer, zal in juli 2013 verschijnen. In tegenstelling tot de schrijver die wij allen zo bewonderen, is de redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief democratisch gezind en zij vindt daarom dat eenieder mag bijdragen aan de totstandkoming ervan: mail daarom massaal naar nieuwsbrief@apriana.nl!






Prijsschieten op een premiejager”: een oproep
Peter de Zwaan

Deel 52 van Bob Evers, „Prijsschieten op een Premiejager”, is zoals jullie weten al een tijdje klaar. De eerste twee hoofdstukken hebben op mijn website gestaan en ik had een vernuftig aanschafsysteem bedacht voor de volgende acht.
Een te vernuftig systeem.
Een euro voor een hoofdstuk, dus tien euro voor het hele boek, het was het soort idee dat je krijgt en uitvoert voor je erover gaat nadenken.
Het werd dus niks.
Het ging om 500 deelnemers en die komen er heus wel, maar niet voor eind 2014.
Nadat ik op mijn website meldde dat het experiment was gestopt kwamen de aanmeldingen binnen; niet bij tientallen, maar druppelsgewijs … tot op de dag van vandaag.
Dank voor de euro's, en gegeven is gegeven, maar het experiment is echt gestopt.
Goed. Wat dan wel?
Er zijn verschillende mogelijkheden:
1.

Ik ga het boek in eigen beheer uitgeven. Dat betekent dat ik behalve schrijver, uitgever word, inpakker, verzender, administrateur en klaagpaal ingeval een boek niet aankomt. Ik zal niet zeggen dat ik er intens naar uitzie, maar het is een mogelijkheid. Ik stel me voor dat „Prijsschieten op een premiejager” in dat geval 12 euro gaat kosten. Plus verzendkosten, en ik heb geen idee hoe hoog die zijn.
Degenen die al een euro hebben gestort krijgen korting.
Voor ik aan dit soort avonturen begin wil ik een indruk hebben van de belangstelling. Van „Clandestiene streken op een Cruiseschip” waren bijna 1500 exemplaren verkocht voor De Eekhoorn failliet ging. Het juiste aantal weet ik niet: de curator vindt het niet nodig me in te lichten en hij piekert er niet over me te betalen.
Laat ik het houden op 1500. Als een derde van dat aantal zich via deze Nieuwsbrief (mail!), via mijn website of via de Bob Evers-website aanmeldt als belangstellende dan waag ik het erop.
Let wel: het gaat mij nu en hier om het polsen van de belangstelling. Er is geen reden al iets te betalen, maar ik ga er wel van uit dat wie zich meldt als potentiële koper het boek ook aanschaft.

2.

Ik zoek samenwerking met een bestaande uitgeverij. Dat scheelt werk waar ik weinig zin in heb, zoals dat verpakken, versturen en administreren, maar daar staat tegenover dat samenwerken geen woord is waar ik me bij voorbaat gelukkig bij voel.

3.

Ik doe helemaal niets en laat deel 52 van de roemruchte Bob Evers-serie eindeloos chambreren op een usb-stick.

Het hangt van de belangstelling af wat het gaat worden, maar één ding beloof ik alvast: Als „Prijsschieten op een Premiejager” zijn weg naar de liefhebbers vindt, dan komt deel 53 er ook. Het opzetje is klaar en ik vind eigenlijk dat ik de trilogie af moet maken.

Terzijde: van sommige delen is een te kleine oplage gemaakt. Voor San Antonio worden op de tweedehandsmarkt belachelijke bedragen gevraagd en onlangs hoorde ik dat Cruiseschip 80 euro moet kosten. Daarom een verzoek: geef als je belangstelling hebt voor deel 52 meteen aan of je deel 51 en eventuele andere delen herdrukt wilt zien. Mocht het er ooit van komen, dan krijgen die delen een nieuwe omslag en neem ik voor herdruk de tekst nog een keer op mijn gemak door.





Willem W. Waterman - een soms terecht gehate man
Paul van den Hout

          Toen ik medio jaren zeventig aan de Amsterdamse Keizersgracht werkte op de redactie van het radio- en tv-programmablad TeleVizier, gingen we ’s middags meestal „buiten de deur” lunchen. Het was een tijd waarin het geld en de banen nog voor het oprapen lagen en niet alleen de jongeren onder ons zich geen enkele zorgen maakten over de dag van morgen. Dat lunchen gebeurde, in de periode waarin ik bij het blad aantrad, altijd in hetzelfde cafeetje om de hoek, Het Heertje, in, men raadt het al, de Herenstraat, hartje Jordaan dus. Om redenen die hier niet relevant zijn, beviel het de overige redactieleden, voor het merendeel gelouterde ouderen dan ik, daar sinds enige tijd niet meer. Op een gegeven moment stelde ik, redelijk bekend in de Jordaan als ik was, dan ook een alternatief voor: café Het Smackzeyl, even verderop, hoek Prinsen- en Brouwersgracht. Dat voorstel werd aangenomen, het établissement viel in de smaak, en al spoedig werden wij er lunchhabituees. En, zoals gezegd, er werd goed verdiend, zodat zes tot acht rijkelijk besproeide middagmaaltijden per werkdag voor de uitbater een niet te versmaden verhoging van zijn omzet betekenden.
          Op zekere dag had ik een aanleiding om mijn beter betaalde collega’s eens te fêteren. Het was een mooie middag, laat in het voorjaar, en we zaten aan twee aaneengeschoven tafeltjes aan het open raam. Vanaf mijn plek keek ik, over de Prinsengracht heen, pal uit op het woonschip van Willem Waterman, strategisch voor anker gegaan tussen de twee tegenover elkaar gelegen drenkplaatsen op de beide hoeken met de Brouwersgracht. De zelfverklaarde „grootste schrijver van Nederland” stond, als gewoonlijk, ijs en weder dienende, slechts gehuld in spijkerboek, en met een schipperspet op zijn kalende kruin, zijn tors-met-leeuwenhart te bruinen in de stralende zon. Ik riep „Hoi, Willem!” door het open raam, wat hij beantwoordde met een kordaat saluut, waarop ik me weer aan mijn lunch wijdde.
          Even later kwam de eigenaar naar mij toe. Het was een moeilijke man, wiens voornaamste pluspunt erin bestond dat hij elke week voor zijn clientèle een bijzonder geslaagde raccourci krijttekening maakte op een schoolbord. „Ken jij die man?” blafte hij me toe.
          „Jazeker,” zei ik, „dat is mijn vader.”
          „ERUIT!”
          „Pardón?”
          „ERUIT!”
          Deze lapidaire zinswisseling leidde begrijpelijkerwijze tot enige consternatie bij mijn tafelgenoten, zij het minder bij mij. Ik had soortgelijke incidenten rond Willem wel vaker meegemaakt, al had ik als gewoonlijk geen flauw idee wat er aan de hand was. Toen ik daarnaar informeerde, kreeg ik als enige reactie hetzelfde korzelige consigne toegebeten, zodat ik opstond, de betaling van de lunch tijdelijk in handen stelde van een collega, en het café uit en naar de redactie terug liep.
          Geruime tijd later pas heb ik gehoord hoe de vork in de steel stak. De eigenaar, hij heette Bert meen ik, als gezegd een moeilijk mannetje en een stevige alcoholist, was getrouwd met een zeer lieve vrouw, die door dik en dun achter hem bleef staan. Soms echter werd manliefs gedrag zelfs háár te veel en ontzegde ze hem de toegang tot de echtelijke slaapkamer, die boven het café was gelegen. Bij zulke gelegenheden placht Bert op het pothuis van zijn zaak te klauteren om zich via regenpijp en slaapkamerraam een weg te kletteren naar zijn rechtmatige sponde.
          Kort vóór de hierboven geschetste lunch was dat weer eens gebeurd. Deze keer echter was Bert met zijn beschonken hoofd van de vensterbank éénhoog op het schuine dak van het pothuis gelazerd en vandaar op straat gestuiterd. Hij had al met al een lelijke tuimeling gemaakt, waaraan hij zelfs blijvend oogletsel zou overhouden, en lag bloedend en kreunend op straat. Dit alles was vanuit zijn roefje waargenomen door de immer op andermans wee met leedvermaak reagerende Waterman. Die was het dek op gelopen en had, zonder zich ook maar enigszins te bekreunen om het lot van het slachtoffer, met zijn bralstem de volgende Witz het water over geworpen: „Dat komt ervan, als je je café Het Smackzeyl noemt!”
          Het was niet de eerste keer dat ik werd geconfronteerd met het verfijnde gevoel voor humor van deze auteur, die vanwege de ware kunst niet regarderende redenen weliswaar lang is miskend, maar zich ten slotte dankzij zijn benijdenswaardige talent voor het menselijk-oerkomische terecht zoveel blijvende fans voor zijn Bob Evers-serie heeft weten te verwerven.
          Hoewel ik met die Bert nimmer bevriend ben geraakt en zijn café sindsdien ben blijven mijden, heb ik, na het horen van deze toedracht, enig begrip kunnen opbrengen voor zijn indertijd door mij als zeer onheus ervaren optreden.


Paul van den Hout aan boord van de „Maria van Mijdrecht”, 14 november 2012
(
met excuses voor de belabberde kwaliteit van de foto).


De redactie is steeds meer Willem van den Houts mening toegedaan, dat
toeval niet bestaat; Willem zou het een „kosmische beschikking van het
Fatum”, o.i.d., hebben genoemd, dat nog geen week vóór dit bezoekje aan de
„Maria van Mijdrecht” het originele briefje waarmee Willem deze boot begin jaren
’70 had uitgerust en dat destijds met grote zorg door Geerten Meijsing is gered
en geconserveerd, in handen van redactielid Roger terecht kwam! Blijkbaar wil
datzelfde Fatum Roger in een bepaalde richting sturen; als het aan het Fatum
ligt, zit het dus wel snor met die biografie...






Een overval in de lucht” en „De jacht op het koperen kanon” als hoorspel
John Beringen

In de vorige Nieuwsbrief (*) maakte ik melding van het feit dat de KRO in 1954 „Drie jongens en een caravan” als hoorspel uitzond (in totaal in acht delen).
In het jaar daarvoor, 1953, had de VARA eveneens Bob Evers-verhalen tot hoorspel bewerkt; het gaat dan om de delen „Een overval in de lucht” en „De jacht op het koperen kanon”. Voor de goede orde eerst de uitzenddata:
Een overval in de lucht”: 7, 14, 21, 28 oktober, 4, 11, 18, 25 november, 2 en 9 december 1953. In totaal 10 delen.
De jacht op het koperen kanon”: 16, 23, 30 december 1953, 6, 13, 20 en 27 januari 1954. In totaal 7 delen.
Deze spelen werden geregisseerd door Willem van Cappellen (**) en uitgezonden op de woensdagmiddag, meestal tussen 14.30 u en 14.50 u, maar een enkele keer tussen 14.25 en 14.45 of tussen 14.35 en 14.55. Wat opvalt, is het opmerkelijke verschil qua lengte van beide spelen. „Een overval in de lucht” omvatte in totaal maar liefst 3 uur en 20 minuten; „De jacht op het koperen kanon” bracht het met 7 delen op 2 uur en 20 minuten. Bij elkaar opgeteld echter 5 uur en 40 minuten. Tellen we hier de geschatte twee uur bij op van de KRO-productie „Drie jongens en een caravan”, dan komen we zelfs op 7 uur en 40 minuten uit. Welk een genot zouden we toch beleven als we dit alles digitaal hadden en in staat zouden zijn om dat in één ruk op een druilerige zondag af te luisteren. Helaas... wij zullen genoegen moeten nemen met slechts een handjevol gegevens zoals die zijn op te diepen uit de oude radiogidsen en wat er uit een enkel archief nog opduikt. „Sensatie op een Engelse vrachtboot” blijkt nooit te zijn bewerkt, want op 3 februari 1954 was er in het kinderuurtje het eerste deel van „Abeltje” te horen. Mogelijk waren de bewerkers bang dat het eveneens bewerken van dit deel e.e.a. te langdradig zou maken en heeft men het wellicht zo aangepakt dat het briefje uit het koperen kanon echt het laatste was.
Dan nu de hamvraag: wie speelden Jan, Bob en Arie in deze producties? Daar gaan we:
     Jan Prins: Johan Wolder
     Bob Evers: Herman van Eelen
     Arie Roos: Frans Vasen.
Dit geeft een beduidend ander beeld dan zoals wij zagen bij de KRO-bewerking van „Drie jongens en een caravan” (Nieuwsbrief 39), waarin weliswaar eveneens Johan Wolder de rol van Jan Prins voor zijn rekening nam, maar waar de rollen van Bob en Arie werden gespeeld door resp. Jan Borkus en Erik Plooyer. Hierover later meer. Iedereen wil natuurlijk weten hoe de rest van de rolverdeling er uit zag. Om de lezer niet te vervelen met voortdurend dezelfde rollen met de daarbij behorende namen, heb ik volstaan met slechts het noemen van de verhaalfiguren zodra zij al eerder hebben meegespeeld (en zijn benoemd) in een vorig deel.

Een overval in de lucht”.
Deel 1 (7 oktober 1953) :

Jan Prins : Johan Wolder
Arie Roos : Frans Vasen
Bob Evers : Herman van Eelen
Marianne, huishoudster : Hetty Berger
Loketbeambte KLM : Jo Nobel
Anderson : Ben Groeneveld
Breitstein : Maarten Kapteyn
Malherbe : Piet te Nuyl sr.
Jeffries : Daan van Ollefen
Lalou Lalonde, filmster : Hetty Berger     (d)
Howard March : Herman van Eelen     (d)
Jonkheer Paul : Flip van der Schalie

Deel 2 (14 oktober 1953) :
Malherbe, regisseur : Alex Faassen sr.
Chauffeur : Herman van Eelen     (d)
Portier : Rijk de Gooyer
Breitstein : Maarten Kapteyn
Verdere medespelers: Jan Prins, Arie Roos, Lalou Lalonde, Jonkheer Paul en Jeffries.

Deel 3 (21 oktober 1953) :
Tante Ginny : Dogi Rugani
Winstone : Bert Dijkstra
Hensen, tweede piloot : Tonny Foletta
Smit : Charles Mögle
Verdere medespelers: Jan Prins, Arie Roos, Breitstein, Jeffries, Lalou Lalonde, Howard Marsh, Jonkheer Paul en Malherbe (v.a. deel 2 gespeeld door Alex Faassen sr.).

Deel 4 (28 oktober 1953) :
Wels : Johan Fiolet
John, Marconist : Frans Kokshoorn
Verdere medespelers: Jan Prins, Arie Roos, Breitstein, Jeffries, Lalou Lalonde, Howard Marsh, Jonkheer Paul en Malherbe, Tante Ginny, Winstone, Hensen, Anderson en Smit.

Deel 5 (4 november 1953) :
Jan Prins, Arie Roos, Jonkheer Paul, Jeffries, Winstone, Tante Ginny, Howard Marsh, Hensen, John (marconist), Breitstein, Smit, Lalou Lalonde, Malherbe en Anderson.

Deel 6 (11 november 1953) :
Lie, Steward : Jan Lemaire sr.
Verdere medespelers: Jan Prins, Arie Roos, Jonkheer Paul, Jeffries, Breitstein, Smit, Winstone, Hensen, John (marconist), Howard Marsh en Tante Ginny.

Deel 7 (18 november 1953) :
Wels : Joop Doderer
Verdere medespelers: Jan Prins, Arie Roos, Jonkheer Paul, Jeffries, Breitstein, Winstone, Howard Marsh, Lie (steward), Hensen, Lalou Lalonde, Malherbe, Tante Ginny en Smit.

Deel 8 (25 november 1953) :
Geoloog Bymond: Piet te Nuyl sr.     (d)
Verdere medespelers: Jan Prins, Arie Roos, Jonkheer Paul, Jeffries, Breitstein, Winstone, Howard Marsh, Lie (steward), Hensen, John (marconist), Lalou Lalonde, Tante Ginny, Smit, Wels (v.a. deel 7 gespeeld door Joop Doderer) en Anderson.

Deel 9 (2 december 1953) :
Chauffeur : Otto Sterman
Luitenant : Jan Apon
Judy Elephant : Enny Mols de Leeuwe
Jack, butler : Peter Aryans
Rodney, piloot : Joop Doderer      (d)
Verdere medespelers: Jan Prins, Arie Roos, Jonkheer Paul, Lalou Lalonde, Anderson, Jeffries, Breitstein, John (marconist), Hensen, Howard Marsh en Winstone.

Deel 10 (9 december 1953) :
Brown, piloot : Jan Apon      (d)
Chef : Piet te Nuyl sr.     (d)
Verdere medespelers: Jan Prins, Arie Roos, Anderson, Breitstein en Smit.

De jacht op het koperen kanon”.
Deel 1 (16 december 1953) :

Kolonel Prins : Rien van Noppen
Marianne, zijn huishoudster : Tine Medema
Verder speelt mee: Bob Evers.

Deel 2 (23 december 1953) :
John Bennet : Paul van de Lek
Lois Bennet : Fé Sciarone
Verdere medespelers: Kolonel Prins en Bob Evers.

Deel 3 (30 december 1953) :
Spelers: Kolonel Prins, Marianne, Bob Evers en Jan Prins.

Deel 4 (6 januari 1954) :
Mr. Brown : Bert Dijkstra
Een stewardess : Nel Snel
Een piloot : Huib Orizand
Verdere medespelers: Jan Prins, Arie Roos, Bob Evers en Lois.

Deel 5 (13 januari 1954) :
Een telefoniste : Nel Snel     (d)
Portier van hotel : Jo Vischer
Verdere medespelers: Kolonel Prins, Marianne, Bob Evers, Jan Prins, Arie Roos en Lois.

Deel 6 (20 januari 1954) :
Mr. Barnet : Willem de Vries
Inspecteur van politie : Anton Burgdorfer
Agent Verburg : Jo Vischer     (d)
Agent Boer : Paul van der Lek     (d)
Juffrouw van logement : Nel Snel     (d)
Een man : Wam Heskes
Een vrouw : Nel Snel     (d)
Een tweede man : Willem de Vries     (d)
Een agent : Bert Dijkstra     (d)
Verdere medespelers: Jeffries, Jan Prins, Arie Roos, Bob Evers en Kolonel Prins.

Deel 7 (27 januari 1954, SLOT) :
Geen gegevens.

De oplettende lezer zal de nodige onlogische dingen zijn opgevallen in bovenstaande informatie. Laat ik toelichten hoe deze konden ontstaan. Voor de oorlog had iedere omroep een eigen groep mensen in dienst die gespecialiseerd was in het spelen van „radiotoneel” zoals men het hoorspel toen nog noemde. Om hoeveel mensen het per omroep ging, is niet bekend, maar de VARA beschikte toen in dezen over iets van 10 of 12 personen. Met zo’n kleine club kwam men natuurlijk al gauw in de problemen als men een stuk wilde uitvoeren met bijvoorbeeld 15 spelers. Dat kon weliswaar, maar dan met de nodige dubbelrollen en dat gebeurde ook vaak. Na de oorlog (in begin 1947 om precies te zijn) werd de hoorspelkern opgezet; een groep waarin alle spelers samen werden ondergebracht en waaruit alle omroepen konden putten voor de rolbezetting van een op te nemen of uit te zenden hoorspel. Men begon met 17 vrouwen en 21 mannen. Dit aantal werd gaandeweg groter door de nodige gastspelers en de freelancers die eveneens vaak gevraagd werden. De verschillende omroepen probeerden wel altijd dezelfde rollen door dezelfde personen te laten spelen. Wij zagen al eerder dat Bob Evers bij de KRO door Jan Borkus werd gespeeld en bij de VARA door Herman van Eelen. Iets soortgelijks geldt voor Arie Roos: bij de KRO was dit Erik Plooyer en bij de VARA dus Frans Vasen. Alleen Johan Wolder speelde zowel bij de KRO als de VARA de rol van Jan Prins. De KRO zal inderdaad in eerste instantie eveneens hebben willen kiezen voor Herman van Eelen resp. Frans Vasen, maar deze mensen zullen, toen de opnames voor het caravanavontuur in beeld kwamen, andere verplichtingen hebben gehad. Veel hoorspelacteurs waren overigens ook actief bij het toneel, theater, film en de televisie.
Dan treffen we bij de rolverdeling de nodige dubbelrollen aan. Dat had niet, zoals voor de oorlog het geval was, te maken met onderbezetting, maar met een praktische reden. Iedere omroep had een bepaald budget voor hoorspelen. En of iemand nou slechts één zin tekst had of de hoofdrol: het te betalen bedrag voor de acteur/actrice over die dag was even hoog. Zodoende besloten regisseurs om een kleinere rol eveneens te laten spelen door een acteur die toch al in het stuk zat. Alles wat zo uitgespaard werd, kon men weer investeren in andere producties. Er zijn zelfs voorbeelden bekend van hoorspelen waarin bijv. een voorbijganger één zin, die van belang was voor het stuk, moest uitspreken en waarin dat dan werd uitgevoerd door de regisseur zelf. Die kleine rol werd dan niet opgenomen in de rolverdeling die na het stuk te beluisteren was. Voorts zagen we dat de rol van Malherbe in het eerste deel van „Een overval in de lucht” in deel 1 werd gespeeld door Piet te Nuyl sr.. Daarna gebeurde dit door Alex Faassen sr. Het heeft er alle schijn van dat Piet te Nuyl sr. net na de opname van deel 1 (langdurig) ziek is geworden waardoor de rol werd overgenomen door Alex Faassen jr.. In deel 8 en 10 zien we Piet te Nuyl sr. overigens weer terug in twee kleine dubbelrollen.
Anno 1953 zullen de spelen niet meer, zoals vroeger wel gebeurde, live voor de microfoon zijn uitgevoerd. Waarschijnlijk had de bandrecorder in dat jaar al zijn intrede gedaan bij de omroepen. Alleen moesten de omroepen de banden huren van de Nederlandse Radio Unie. En om het aantal banden te beperken en daarmee kosten te besparen, werden banden vaak opnieuw gebruikt. Dus als er iets opgenomen was en uitgezonden, dan werd alles weer gewist door een nieuwe productie op dezelfde tape op te nemen. Ook is het mogelijk dat de Bob Evers-hoorspelen ooit op 78-toeren platen zijn vastgelegd. Immers, als een omroep nog veel blanco platen op voorraad had, dan werden die uiteraard eerst opgebruikt voordat men overging op bandrecorderband. Er is weleens een 78-toerenplaat opgedoken met daarop een stuk dat in 1956 (!) is opgenomen. Alleen... al deze oude platen zijn ooit met kratten tegelijk naar de kraak afgevoerd. Zoals eerder opgemerkt, zullen we het dus moeten doen met een handjevol gegevens en ons proberen voor te stellen hoe de Bob Evers-hoorspelen ooit door de luidsprekers van de inmiddels antieke radio’s geklonken moeten hebben.
Tenslotte wil ik nog even opmerken dat enkele namen uit de boeken in het hoorspel zijn veranderd; de reden daarvan zal wel nooit helemaal duidelijk worden. Wie Hensen, Wels en Mr. Brown zijn, evenmin.

Even resumerend zijn er in ieder geval de volgende Bob Evers-hoorspelen geweest:
•     „Een overval in de lucht” - VARA, 10 delen (7, 14, 21, 28 oktober, 4, 11, 18, 25 november, 2 en 9 december 1953);
•     „De jacht op het koperen kanon” - VARA, 7 delen (16, 23, 30 december 1953, 6, 13, 20 en 27 januari 1954);
•     „Drie jongens en een caravan” - KRO, 8 delen (4, 11, 18, 25 september en 2, 9, 16 en 23 oktober 1954).


Johan Wolder
* 1922
„Jan Prins”

Herman van Eelen
* 07/03/1920
„Bob Evers”

Frans Vasen
* 15/11/1930 , † 26/11/1995
„Arie Roos”


Tenslotte nog iets over de spelers, genoemd in de rolverdelingen. Veel onbekende namen, een paar wat meer bekende en een enkeling waarvan vele, wat ouderen, wellicht het stemgeluid kennen.
We zagen Rijk de Gooyer en Joop Doderer in de rolverdeling staan; zij hebben inderdaad heel veel meegewerkt aan hoorspelen.
Maarten Kapteyn (die Breitstein speelde) zal de meesten niets zeggen, maar deze man had een uiterst markante stem waarmee hij prachtig onheilspellende types kon neerzetten. Breitstein moet een perfecte rol voor hem geweest zijn (Paul Deen zou trouwens ook geen slechte keuze geweest zijn). Hetty Berger (Marianne en Lalou Lalonde in „Een overval in de lucht”) was de moeder van Leontien Ceulemans (oud-presentatrice van het NOS Jeugdjournaal). Frans Kokshoorn (marconist John) kennen de meesten uit o.a. De Fabriek en Q en Q. Bert Dijkstra, die Winstone speelde, is bekend geworden als de laatste burgemeester in Swiebertje. John Bennet werd gespeeld door Paul van de Lek. Die naam zal jongeren onbekend in de oren klinken, maar in de jaren ’60 was hij de stem in de Postbus 51-spotjes waarin aandacht werd besteed aan brandpreventie. Die korte spotjes werden verluchtigd met nevenstaande tekenfilmfiguur: „Brandpreventje”.

*

Toen ik in Nieuwsbrief 39 schreef, dat Leon Povel nog steeds leefde, was dat juist; op 8 januari j.l. echter heeft de inmiddels 101-jarige hoorspelregisseur het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.

**

Willem van Cappellen speelde zelf ooit de rol van „Ome Keesje” in de gelijknamige serie. In hoorspelkringen is hij eveneens heel bekend door het stuk „Brand in de Jongejan” waarin hij in zijn eentje alle - acht of negen (!) - rollen speelde.







Honorarium
Roger Schenk

Bij het lezen van die verhalen van John over hoorspelen zal zich bij deze of gene toch wel ooit de vraag hebben opgedrongen: „Wat schoof dat nou, het schrijven van zo’n hoorspel?”
Welnu, mogelijk kan ik daar een antwoord op geven. Op de een of andere manier bevindt zich in mijn verzameling „Waterman-parafernalia” een tweetal originele verzamelgiro’s - zoals die toentertijd heetten - van De Nederlandsche Omroep aan W.H.M. van den Hout:


27 augustus 1943

21 december 1943.

Het rechter exemplaar, van 21 december 1943 (met het nummer 52), is het duidelijkst: het hoorspel „Inspecteur van Galen” leverde Willem dus 90 gulden op (vóór uitzending de helft, na uitzending de andere helft). Omgerekend naar de
huidige koopkracht is dat € 535,–. Niet bijzonder veel misschien, maar van de andere kant moeten we bedenken dat het schrijven van een hoorspel vaak het bewerken van een reeds bestaande tekst inhield. Het linker exemplaar, dat van 27 augustus 1943 (met het nummer 65) is grappig, maar niet meer dan dat: met onbekend werk (dat kan een hoorspel zijn, dat kan op dat moment nog Willems column „Rond de microfoon” in het blad Cinema en Theater zijn, wie zal het zeggen?) zou hij 35 gulden ontvangen, maar daar ging dan weer een reeds eerder betaald voorschot van ƒ 34,20 vanaf, zodat hij uiteindelijk via deze giro 80 cent ontving!
Als we deze bedragen in het juiste perspectief willen zien, pakken we het boek „Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?” erbij. Voor het grote huis in de 1e Van den Boschstraat 11 betaalde Willem in 1941 250 gulden huur per maand (nu overeenkomend met 1644 euro). Gelukkig woonden er meer mensen in dat huis, die blijkens hetzelfde boek allen 60 euro huur p.p. betaalden, zodat Willem geen drie hoorspelen in de maand hoefde te schrijven!

Nu wij het dan toch over Willems inkomsten hebben: een kopie van een reçu uit 1958 laat zien dat Willem van De Eekhoorn een voorschot kreeg van 300 gulden (heden ten dage zou dat neerkomen op 835 euro). In dat jaar verschenen bij die uitgeverij „Hoog spel in Hong-Kong”, „Een vliegtuigsmokkel met verrassingen”, „Tamtam om een torpedoboot” en „Buitenissigheden bij een bosbrand”. In die tijd werd het honorarium van Willem bij De Eekhoorn nog bepaald aan de hand van royalty’s. Uit nevenstaand contract (helaas niet HET contract waar wij allemaal zo benieuwd naar zijn: dat betreffende de rechten op Bob Evers) blijkt hoe dit in z’n werk ging. Het betreft hier een contract voor de Wanda Moens-serie; als voorschot ontving Willem toen (1952) nog 500 gulden (nu 1687 euro).
Over de wisselende hoogtes van deze bedragen hoeven we ons verder het hoofd niet te breken: het gaat immers om voorschotten. Naar de exacte opbrengsten van Willems werk voor De Eekhoorn kunnen wij (voorlopig) slechts gissen.
In de jaren ’60 deed Willem afstand van zijn rechten op de Bob Evers-serie, volgens sommige bronnen voor een bedrag onder een ton, volgens de meeste bronnen echter voor een bedrag net boven een ton. Dat de meeste stemmen niet altijd gelden, moge mijns inziens blijken uit een opmerking op blz 31 van „Het stinkdier” van Ab Pruis: „Plotseling kreeg hij een geweldig grote afrekening van een serie in pocket herdrukte kinderboeken. Die som was groot genoeg om een aanbetaling te doen voor de aankoop van een pand en het toeval wilde dat enige straten verder een pand te koop stond. Willem belegde zijn geld in de aanbetaling en sloot voor de rest van de koopsom een hypotheek af. Maar ja, zo’n hypotheek komt als een mokerslag ieder jaar terug en dat kwam Willem vaak niet gelegen. Schoonpapa moest inspringen en daar ging Willem’s gevoel van eigenwaarde weer aan flarden.” Uit de bewaard gebleven koopakte (zie Nieuwsbrief 28) blijkt dat het bedrag waarvoor Willem het pand Hugo de Grootstraat 26 - zeer tijdelijk! - aankocht, ƒ 60.000 (dat zou nu € 123.251 zijn, maar bedenk hoe krankzinnig de huizenprijzen zich sindsdien hebben ontwikkeld) was; ergo moet het bedrag dat Willem voor de verkoop van de rechten toucheerde, een stuk lager hebben gelegen! Zeker als we in aanmerking nemen dat hij het pand niet compleet kocht, maar volgens Pruis alleen een aanbetaling deed...





Arie besteedde een paar minuten aan het zoeken naar een nachtbel...
Arie van der Zouwen

„Arie besteedde een paar minuten aan het zoeken naar een nachtbel, maar die was niet te vinden.” Oplettende lezertjes (maar dat is eigenlijk weer een heel andere fanclub) hebben deze zin natuurlijk meteen gedetermineerd en thuisgebracht in „Een vliegtuigsmokkel met verrassingen”. Een intrigerende zin! Klaarblijkelijk beschikten neringdoenden destijds over een dergelijk systeem, zodat ze altijd oproepbaar waren voor potentiële klanten.
Dorus Steensma, wellicht daartoe gemaand door zijn licht dominante vrouw, was niet in het bezit van een dergelijke voorziening. (Immers: „Voor ge wit waar ge bent, kende de hele nacht voor iedereen blijven klaarstaan!”)
Toch was Arie als kind van zijn tijd klaarblijkelijk wel vertrouwd met zulke faciliteiten, anders had hij er niet naar gezocht.
Jerry Miller, alias William Scranton uit Dayton (ja, nou u weer: in welke staat ligt dat?) wist de service-belknop wel rap te vinden, in de vaste overtuiging dat de hoteleigenaar (rood hoofd en met de bretels door de vaart schuin achter hem aan wapperend) prompt heet water door de leidingen zou doen stromen. Hij rekende daarmee buiten de waard met de bretels.
Om kwart over twee in een hete augustusnacht zit er vanzelfsprekend een nachtportier klaar in een hotel aan de rand van Nijmegen om voor gasten een telefoonverbinding met Amsterdam op te bouwen. („Een raderboot als zilvervloot”). Als dat niet de ultieme dienstverlening is, dan weet ik het niet meer!
Hoeveel reguliere gasten (onze vrienden zijn natuurlijk niet regulier) van dit hotel zouden gebruik gemaakt hebben van de waakzame diensten van deze portier? Kwestie van vraag en aanbod?
Of gewoon doodnormale vijftigerjarendienstverlening?
De man van het tankstation horend bij de Modern-garage in Ede zat ook nog vrolijk om 22.16 uur op olie- en benzineklanten te wachten, daarin bijgestaan door een tijdschrift (nou moet u roepen: „Dat was….!”) en een blikken kroes vol dampend zwart vocht, geschonken uit een groene, blikken koffiepot die warm werd gehouden op een elektrisch stelletje. (Zou dat lekker zijn?)
Reken er niet op dat de man omringd was door een arsenaal aan balen chips, koelkasten vol broodjes, energiedrankjes, repen Mars, tijdschriften, beeld- en geluidsdragers en alles waar wij tegenwoordig over struikelen!
Hij verkocht olie en benzine aan klanten die daar op dat tijdstip een ernstige behoefte toe gevoelden dit te kopen en dat moest hem voorzien van een boterham.
Het bespaarde Jan en Arie in „Kabaal om een varkensleren koffer” in ieder geval wel de meest irritante vraag van onze moderne tijd: „Wilt u nog gebruik maken van onze weekaanbieding?”
Was het er allemaal wel geweest in het kantoortje met glasruiten, dan had Arie vanzelfsprekend enorm gebruik gemaakt van alles wat in de weekaanbieding was én alles wat niet in de aanbieding zat van de grote verleider en dat had dan weer meer Kabaal opgeleverd van Jans zijde.
In „’t Goude Hooft” werd eveneens oprecht dienstverleend door „een hoogst beschaafde en charmante dame met wie alles stijlvol wordt afgerekend”. (Voor buitenstaanders die deze Nieuwsbrief onverhoopt in handen krijgen: het betreft hier een dame die in de betegelde catacomben vier telefooncellen in beheer had. Dit om vergissingen bij niet-ingewijden te voorkomen).
Kom er maar eens om: een echte dame, ze is beschaafd, charmant en beschikt over een grote dosis empathie. Tegenwoordig zou je haar toch meteen ten huwelijk vragen!
Voor Wim Kolstee belde ze naar tien adressen om trombones te lenen om Stampij mee te maken.
Dit, vrienden, verklaart misschien wel een beetje onze verstolen heimwee naar die tijd en onze trouwe liefde voor de boeken; we hunkeren stilletjes naar de tijd en aandacht van de ander.





20 gekken als detective
Roger Schenk


In dit huis op de Soestdijkserweg Noord bewoonden Willem en Wiesje van 31 mei tot 4 oktober 1940
een etage; jaren later maakte Willem er een literair monument van door het huis toe te schrijven aan
Munno Prins in „
Drie jongens als circusdetective”.
Dit huis staat ook centraal in het door John Beringen gemaakte filmpje over deze dag.

Als Bob Evers-fan kom je op de gekste plaatsen terecht: is het niet in een Humbeeks bejaardentehuis,
dan is het wel in de Amersfoortse „Kabouterhut”. Nadat de overigens vriendelijke bediening blijkbaar
eerst uitgebreid wikipedia had geraadpleegd om uit te vogelen van welke diersoort rosbief ook alweer
werd gemaakt en vervolgens het betreffende beest uit de wei had gesleurd en geslacht, konden wij ten
langen leste dan toch eindelijk van een authentieke uitsmijter ros genieten
.

Stationsstraat 26B in Amersfoort was van 4 oktober 1940 tot 3 maart
1941 Willems en Wiesje’s domicilie; wij kennen het pand natuurlijk
ook als woning van Luuk van Genderen.

Op de Varkensmarkt in Amersfoort bevindt zich nog steeds de auto-
matiek waar Jan Prins midden in de nacht aan voedsel voor hemzelf
en Bob probeert te komen
.

Kroketten, nierbroodjes en humor hebben ze hier niet: de eigenaar van
de automatiek raakte lichtelijk over zijn toeren toen enkele rabauwen een
sinaasappel in een van de loketjes neerlegden en deze fotografeerden...
© foto: Danny Engelman
.

Zelfs baviaan Sankia ontbrak niet op het appel.
Sankia houdt niet van de smaak van modeltreintjes:
Sankia lust alleen kameleons
...






Wij gedenken de broer van Bob Evers
John Beringen

Toen ik indertijd „Het verschijnsel Bob Evers” schreef en hierbij de pocketversie ter hand nam, vermeldde ik dat alle drie de jongens „enig kind” waren. Rob van Renssen (die op de Bob Evers-dag van 30 juni 2012 beroemdheid zou verwerven) liet mij vervolgens weten dat ik even in de hardcover-versie van „De strijd om het goudschip” moest kijken en wel aan het einde van het verhaal, alwaar de jongens weer terugkeren in de bewoonde wereld. En daar stond het inderdaad: Bob bleek een broer en twee zusters te hebben! Dit is allemaal niets nieuws, want dit merkte ik al op in „Het Bob Evers virus”.
Toch fascineert het mij. Die broer en zusters van Bob zijn verderop in de serie nooit genoemd of in actie gekomen en dat zal de reden zijn geweest dat hun bestaan bij het omzetten van HC’s naar pockets definitief ongedaan is gemaakt. Het had echter wel aardige taferelen kunnen opleveren als de broer van Bob zo nu en dan ook deelnam aan de avonturen. Dat deze tot en met deel 15 niet in beeld kwam, is nog verklaarbaar. Maar vanaf deel 16 („Nummer Negen seint New York”) was dit wel mogelijk geweest. Dan had Bob, samen met zijn broer, een prachtige „twee tegen twee thuiswedstrijd” kunnen voeren als het gaat over de grappen en grollen zoals die zo vaak bij monde van Jan en Arie te bespeuren zijn m.b.t. de verschillen tussen de „oude” en de „nieuwe wereld”. Maar goed... dat zou ook betekenen dat Willem eveneens iets had gemoeten met de twee zusters van Bob. Die hadden dan niet per se hoeven mee te spelen in de verhalen, maar hadden dan wel tenminste zo nu en dan genoemd moeten worden.
Grappig detail is overigens wel dat Bob één keer in de serie („Lotgevallen rond een locomotief”, blz. 207 HC én blz. 183 pocket (!)) de opmerking maakt: „Mijn broertje zegt altijd: ‘O, dat wàs al.’” Desalniettemin: géén (jongere) broer en géén twee zusters (meer) in de verhalen.
Nu kennen wij allemaal de wijze uitspraak die Arie Roos aan het begin van „Kunstgrepen met kunstschatten” doet als hij in plaats van dubbele prik een nieuw procédé voor een schuimblusser blijkt te hebben uitgevonden: „Zonder persoonlijk risico is geen vooruitgang mogelijk.” Welnu, onder „risico” zou men ook kunnen verstaan: een hypothese lanceren die wellicht als omstreden aangemerkt kan worden en/of waarvan het niet denkbeeldig is dat die sterk aan discussie onderhevig zal blijken te zijn. Ik durf namelijk te stellen dat wij nooit kennis mochten maken met de broer van Bob Evers omdat Willem op zeker moment riep: „Nooit meer vrouwen in de serie.” Dit gebeurde nadat hij ongelooflijk veel commentaar had gekregen vanwege het feit dat Vonnie Vassar in „Tumult in een toeristenhotel” Lilian met de brandslang onder vuur had genomen. Vóór dat incident konden wij nog genieten van de ondernemende Lois Bennett, die door haar vroege volwassenheid ondernemend en een tikje vrijgevochten was. Na „Tumult” lazen we weliswaar nog over de actie van Yettie Sanders in het caravan-avontuur, maar dat was een heel ander type dan Lois. Meer het prototype van „de zorgzame dochter”. Edoch... tegenstrijdig, want het is toch een vrouw die meedoet na de persistente uitspraak van Willem n.a.v. de kritiek die hij op de actie in „Tumult” had gekregen. Mogelijk kon hij het toch even niet laten; mogelijk was dit deel al eerder geschreven en dan laat je zo’n manuscript natuurlijk ook niet ergens onderin een bureaulade liggen. We kunnen er slechts naar raden. Maar, even terugkerend naar de hypothese: door het schrappen van Bobs zusters werd eveneens de aanwezigheid van zijn broer geëlimineerd. Ik stel voor om bij de eerstvolgende BE-meeting tenminste even stil te staan bij deze verhaalfiguur, die de serie nog wat meer had kunnen verrijken, maar die het levenslicht in het Bob Evers-epos nooit meer kon (of mocht) aanschouwen.





Brief aan Driek van Wissen d.d. 12 juli 1977
W.W.W.

Op 21 mei 2010 overleed Henricus Cornelis van Wissen op 66-jarige leeftijd in de mooie stad İstanbul. Wij weten uiteraard allen dat Driek - zoals zijn roepnaam luidde - van 2005 tot 2009 Dichter des Vaderlands was; minder bekend is wellicht dat hij in de jaren ’70 samen met Jean-Pierre Rawie verantwoordelijk was voor het Groningse literaire studentenblad De Nieuwe Clercke. En... daar komt onze Willem om de hoek kijken: in dat blad publiceerde hij namelijk zeven verhalen die later gebundeld zouden worden in „Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig” plus nog een handjevol andere stukken.
Nou blijkt er een intensieve correspondentie tussen Willem en Driek te hebben bestaan; de weduwe Van Wissen gaf meer dan twintig brieven van Willem aan Driek aan Paul van den Hout, die weer zo vriendelijk was om ze ter beschikking van de
Nieuwsbrief-redactie te stellen. De brieven van Driek aan Willem zijn helaas niet bewaard gebleven en dat maakt het doorlezen van deze correspondentie niet altijd even gemakkelijk. Helaas moeten we vaststellen dat de meeste brieven gaan over De Nieuwe Clercke, hoe Willem zijn stukken daarin afgedrukt wilde hebben en Willems plannen om een nieuwe literaire stroming - de „Nieuwe Tachtigers” - in het leven te roepen. Over dat laatste kan ik kort zijn: die stroming kwam er niet. Wel is het duidelijk dat het hierbij ging om de schrijvers van wie verhalen bijeen zijn gebracht in de bundel „De Vertellers” (Loeb & Van der Velden, 1979), zoals daar zijn Jan Cremer, Hans Dorrestijn, Jip Golsteijn, Heere Heeresma, Willy van der Heide zelf, Eelke de Jong, Theo Kars en Wim Sanders.
Hieronder een van de interessantste brieven uit de hele collectie, waarin Willem iets nader ingaat op de Weinreb-affaire, zonder evenwel het achterste van zijn tong te laten zien; het is doodzonde, dat de beloofde bijlage („de Uitenboogaard-interviews”) er niet (meer?) bij zitten, maar een mens kan niet alles hebben in het leven, nietwaar? Voor wie het niet meer weet even in het kort: Friederich Weinreb, een uit Lemberg (Polen; nu Lviv, Oekraïne) naar Nederland gevluchte jood, die volgens voorstanders - onder wie Renate Rubinstein - in de oorlog vele joodse levens gered heeft, maar volgens tegenstanders - onder wie Willem Frederik Hermans - juist niet. Na de oorlog zat Weinreb drieëneenhalf jaar in voorarrest, o.a. in Fort Blauwkapel, waar ook een tijdlang een zekere Willem van den Hout in voorarrest zat; beide mannen hebben in de gevangenissen in Utrecht en Scheveningen een tijdje samengewerkt: ja, Weinrebs „werkzaamheden” gingen in de nor gewoon door; in tegenstelling tot Willem, die na drie jaar voorarrest van rechtsvervolging werd ontslagen, is Weinreb wél veroordeeld, maar dan wel tot een gevangenisstraf die precies even lang was als de duur van zijn voorarrest.
Verder is dit bij mijn weten de enige brief waarin hij zijn zelfverzonnen titel
Hoge Pontriarch van de Manicheese Wereldkerk gebruikt. We kennen een patriarch, vooruit; maar een pontriarch? Iets met een zee (Gr. pontos), Willem? Of een brug (Lat. pons, pontis)? Maar toegegeven: ’t is een mooie aanspreektitel!           [inleiding Roger Schenk]

12 july 1979

Meest waarde Van Wissen,

a)

Gelieve als naam en pseudoniemen op te geven het lijstje op bijgaand blanco vel briefpapier. Alle mogelijke andere namen, waarvan ik me wel eens bedien, zijn werkelijk van geen enkel nut of belang - ook niet voor een lexicon.


b)

Er is in het jaar 1970 iets héél erg wonderlijks voorgevallen, en zonder nu zwaarwichtig-interessant te doen, moet ik toch vermelden, dat ik de ware gang van zaken daaromheen onmogelijk in deze (of een andere) brief uit de doeken kan doen. De feiten zijn deze: in en om 1970 was de rel rondom Weinreb in opkomend gang. Daar sprong toen, wat later, W.F. Hermans bovenop. Nu weet ik niet, of jij het befaamde interview van Eelke de Jong met mij hebt gelezen in de HP van November vorig jaar . Daarin licht ik voor de allereerste maal een enkele tip van de “sluier” op, maar de waarheid is natuurlijk veel en vele malen krankzinniger. Feit is, dat ik in 1970 werd benaderd door een persoon, verbonden aan een “instantie” die WIST, dat ik NA 1945 zeer nauw contact had gehad met Weinreb en mij vroeg, de gang van zaken daaromheen in de publiciteit te brengen. Nouja - dat werkt dan zo: ze vrágen het heel vriendelijk, en ja kunt natuurlijk “nee” zeggen. Maar dan kunnen ze enorm vervelend worden... geef je hen hun zin, dan kun je voor andere klusjes weer een beroep op hèn doen. Dat gaat allemaal on-officieel en mondeling. Duidelijk?

x     x
x

Er is toen een weekblad opgericht, met als hoofdredacteur Theo Uittenboogaard, op dat moment werkeloos, en de vroegere hoofdredacteur van “De Wereldkroniek,” die platvloers van de “directie” het bevel kreeg, mij zogenaamd te interviewen. Maar op die condities, dat hij me helemáál niet mocht interterviewen. Ik schreef het interview met mezelf, en hij mocht er alleen zijn naam onder zetten.
          Je zult misschien wat ongelovig met je hoofd schudden, maar het is glashard zo gespeeld. Zodra die drie artikelen in drie achtereenvolgende weken waren verschenen, is het blad opgeheven, en het doel was bereikt.
          En om dat doel te bereiken, was de hele W.F. Hermans niet nodig.

x     x
x

Bijgaande (Ik stuur je dit materiaal voor de curiositeit, maar IN DEZE VORM mag het niet zonder meer worden afgedrukt) de originele tekst van de drie z.g. Uittenboorgaard-interviews. Nu jij mij laat weten, dat je zo hevig geinteresseerd bent in de Weinreb-affaire, wil ik het totale verhaal wèl aan jullie ter beschikking stellen, maar met al dat omslachtige vraag-en-antwoord-gedoe eruit gegooid. Ter verduidelijking nog dit: ik heb in deze drie successievelijke “vraaggesprekken”, in drie achtereenvolgende weken, ongeveer één tiende vermeld van wat ik werkelijk HAD kunnen vermelden, maar desondanks was het effect werkelijk griezelig. Vanaf dat ogenblik ontstond er vanuit de richting Renate Rubinstein, een de haren, een doodse stilte.

x     x
x

          Besef dus GOED, dat ik je de achtergronden van dit materiaal laat weten omdat ik het bijna beledigend vind, intelligente personen te behandelen als onmondigen. Van de andere kant moet met het verhaal, zoals IN VERTROUWEN bovengeschetst gezonden, ook weer niet nodeloos worden geleurd. Het geheel wordt voor jullie een stuk interessanter, echter, als je weet HOE het destijds werd gespeeld. Lees deze totale tekst aandachtig - die zal je beslist niet vervelen. Daarna kunnen we beslissen, hóé we de kern ervan voor DNC in vorm gieten . Er zijn twee hoofd-mogelijkheden: ik gooi de interview-vorm eruit, en schrijf het als belevenis van mezelf, met een heel korte inleiding. OF ik laat me opnieuw interviewen. Maar dan wordt het wéér aan de lange kant. De meest compacte vorm ontstaat natuurlijk, als ik het zèlf in verhalende vorm giet. En ieder geval wil ik DEEZE copie, in deze vorm retour hebben, want die wil ik niet laten rondslingeren.

Dan zou je als Hoofdtitel moeten nemen:
BESTOND ER EEN WILLEM WATERMAN - WEINREB-WEB?
or words to that effect.

all the best

           WWW
                      [paraaf: WWW]
           (Hoge Pontriarch van de
Manicheese Wereldkerk)


[handgeschreven:]
P.S.: er kan heus wel ’t een en ’t ander uit, hoor.






Modern sprookje, deel 1 : Roodkapje
P. P. Preuts

„Kan ik U misschien even helpen?”
Verrast keek Roodkapje op.
Voor haar stond een jongeman, die met bewonderende blik haar figuurtje in zich opnam. Daar had hij alle reden voor, want Roodkapje was de moeite van het aankijken waard. Ze had een fijn gezichtje met mooi blond haar dat half schuil ging in de capuchon van haar plastic regenjas. Door de jas schemerde een aardig figuurtje, gehuld in een nauwsluitend japonnetje dat zeer zeker geen New Look was, want het was kort genoeg om eenieder de gelegenheid te geven een blik te werpen op haar mooie in nylon kousen gehulde benen. Roodkapje was pas 18 jaar en ze kon daarom nog blozen wat ze dan ook deed, toen ze de jongeman ontwaarde, die haar vroeg of hij haar helpen kon.
„Ja, ziet U,” zei ze schuchter, „ik moet naar Grootmoeder toe. Die woont in het bos, en is ziek. Maar nu heb ik opeens geen benzine meer in m’n rijwiel-solex en weet niet wat te doen.”
„Kom,” sprak de jongeman galant, „dat is gauw verholpen.”
Hij haalde zijn aansteker uit zijn zak en perste de benzine eruit in haar solex-motortje.
„Dank U beleefd mijnheer,” zei Roodkapje. Zij wierp hem een lief lachje toe, stapte op haar fiets en sputterde weg.

Doch de heer was geen heer, maar Gerrit de Snotteraar, een goede bekende bij de politie. Toen hij hoorde dat Roodkapjes Grootmoeder ziek in bed lag, had hij gauw zijn plannetje gemaakt. Bij dat ouwe hulpeloze mens kon wel eens wat te halen zijn. Als hij er maar was voor Roodkapje arriveerde, dan kon hij kalm zijn slag slaan. Vlug wenkte hij een taxi en ging op weg naar Grootmoeders villa. De taxirit kwam hem erg goedkoop ondanks de lange afstand. Want toen zij eenmaal door het bos reden, sloeg hij natuurlijk de chauffeur bewusteloos en reed toen maar voor ’t gemak zelf verder, zonder de chauffeur natuurlijk. Zo arriveerde hij bij Grootmoeders huisje. Hij parkeerde de wagen en belde aan.
„Wie is daar?” hoorde hij roepen.
Met verdraaide stem antwoordde hij: „Ikke Grootmoeder, Roodkapje.”
„Trek dan maar aan het touwtje en de deur gaat van zelf open,” klonk Grootmoeders stem. Deze mededeling zal Grootmoeder wel berouwd hebben, want enige minuten later lag ze gebonden en wel in een hoekje, terwijl Gerrit de Snotteraar naarstig aan het zoeken was in laden en kasten of er iets van zijn gading te vinden was.
Juist wilde hij de salon inspecteren, toen een bekend geluid zijn oor trof. Wat was dat? Dat moest Roodkapje zijn op haar rijwiel-solex! Snel greep hij Grootmoeders slaapmuts, die in de worsteling van haar hoofd gevallen was, zette deze op zijn hoofd, duwde Grootmoeder onder het opklapbed en kroop zelf onder de dekens. Juist lag hij daar of er werd al gebeld.
„Wie is daar?” riep Gerrit met het beverige stemmetje van Grootmoeder.
„Ik Grootmoeder, Roodkapje,” klonk het.
„Trek dan maar aan het touwtje en de deur gaat vanzelf open,” antwoordde Gerrit de Snotteraar.
Een minuutje later kwam Roodkapje de kamer binnen.
„Dag Grootmoeder. Hoe gaat het ermee? En kijk eens wat ik voor U meegebracht heb,” sprak ze, „een half onsje toverballen en een flesje Tip.”
„Dank je lief kind,” sprak Gerrit de Snotterraar snotterend, „maar doe toch je manteltje uit. Je zult wel moe zijn van die lange tocht. Of liever kom eventjes bij mij in bed liggen, dan kun je je even warmen. Maar trek dan je jurkje uit anders kreukt het zo.”
Dat deed Roodkapje dan maar en ze kroop lekker dicht tegen die lieve Grootmoeder aan. Juist wilde ze vertellen van die vriendelijke jongeman die haar onderweg geholpen had, toen ze iets vreemds bemerkte.
„Grootmoeder,” sprak ze, „waarom heeft U zulke rare ogen?”
„Dat komt omdat ik verkouden ben kindje,” zei Gerrit.
„En Grootmoeder, waarom heeft U zulke bewegelijke handen?”
„Dat, lieve kind, komt van de ouderdom.”
„Maar Grootmoeder,” sprak Roodkapje wederom, „waarom heeft u dan zulke vreemde lippen?”
„Dat is om jou te kunnen kussen,” riep Gerrit de Snotteraar en hij omhelsde Roodkapje onstuimig, tot ze naar adem snakte.
Juist wilde hij Roodkapje bewijzen dat Grootmoeders tot een heleboel in staat zijn, toen de deur werd opengeworpen en Klaasen de wijkagent in de kamer stand. Deze overzag het tafereeltje in één oogopslag en greep kordaat in. Gerrit de Snotteraar verhuisde andermaal naar de gevangenis. Grootmoeder werd bevrijd en Roodkapje weer bijgebracht. Zo liep alles nog goed af, alleen heeft Klaasen de wijkagent nooit begrepen waarom Roodkapje hem nooit meer zoals vroeger vriendelijk gedag zei.





Enkele foto’s van Key West
Hans Kleppe

Deel drie in een serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie.
Ditmaal gaat de reis naar Key West, dat eilandje ten zuiden van Florida, waaraan voor ons gevoel lange tijd de indruk van „illegaliteit” kleefde. Kletsika, natuurlijk: aan het eilandje is niets illegaals te bespeuren, of het zouden illegale immigranten moeten zijn; nee, dat illegale sfeertje zit hem vooral in het feit dat het Bob Evers-deel dat zich hier afspeelt, lange tijd alleen maar illegaal te krijgen was. Een van de „Founding Fathers” van de Bob Evers Nieuwsbrief is onze reisleider.

Kaartje van de omgeving.
De nummers 1 t/m 6 geven aan waar de foto’s hieronder zijn gemaakt
.

„De vervloekte Amerikaanse welvaart heeft dat allemaal goed en grondig verziekt.” (1)

„Zo hier en daar zijn er op Key West nog wat palmbomen in leven gebleven, en er is ook nog wat
strand
(!) over. Als je nou maar ergens op dat strand met je rug naar het eiland gaat zitten, en je stopt
je oren dicht, dan gaat het allemaal nog wel. Maar wie, zoals onze vier avonturiers, per taxi dwars over
het centrum van het eiland rijdt, moet spitsroeden lopen tussen hotdogpaleizen, jukebox-geschut,
souvenirvallen, Chinese eetinrichtingen met kralen gordijnen, veertig meter hoge hotelbunkers, neon-
blitzende nachtclubs en véél te veel stoplichten.”
(2)

Een van Van der Heide’s grote voorbeelden was Ernest Hemingway, die lange tijd op Key West leefde.
Gek genoeg noemt Van der Heide Hemingway nergens in zijn boeken: heeft hij soms hier en daar het
een en ander aan Hemingway „ontleend” en wilde hij geen slapende honden wakker maken door ’s mans
naam te noemen? Hoe dan ook, de wereldberoemde „Sloppy Joe’s Bar” (sinds 2006 opgenomen in het
National Register of Historic Places) was jarenlang Hemingways stamkroeg; zelfs deze kroeg wordt niet
genoemd in „
Arie Roos als ruilmatroos”, maar met zijn U-vormige bar - weliswaar niet met het open einde
naar de deur gekeerd - zou hij best als voorbeeld voor de „Filibuster Bar” van „Kogelhoofd” gediend kun-
nen hebben.
De bar heeft overigens niets te maken met die onsmakelijk uitziende Amerikaanse lekkernij, die Jan
Prins jaren later in „
Arie Rose als reserve-acteur” zou bestellen. (3)

En, vrij naar diezelfde „Kogelhoofd”: „In deze Nieuwsbrief geen woord over Cuba!!!”
Czappa’s vaderland ligt inderdaad maar 145 kilometer ten zuiden van dit zuidelijkste puntje van het
Amerikaanse „vasteland”.
(4)

De vader van Jack Lee, Jans taxichauffeur en verhuurder van konijnenhokken, was niet in het bezit van
een encyclopedie (je weet wel, zo’n Amerikaanse encyclopedie, waar het lemma „aansprakelijkheid”
onder de letter „A” staat...), maar garnalenvisser.
Arie en ik grasduinden liever in de producten van pa Lee dan in de encyclopedie van zijn zoon!
(5)

Via deze Highway verlieten Jan, Bob, Arie en Rikkers Key West om Czappa in diens hoofdkwartier te
overvallen; sinds deze Highway bestaat, zou je Key West inderdaad officieel tot het Amerikaanse „vas-
teland” moeten rekenen.
(6)






Onder het vergrootglas (nieuwe serie 13) : Achtste lustrum B.E.G.
Geerten Meijsing

Wij willen er geen werk van maken, want daarin wordt niet voorzien door het reglement, maar afgelopen 6 december was het veertig jaar geleden dat het Bob Evers Genootschap werd opgericht. Iedereen herinnert zich de inmiddels mythische plechtigheid waarbij, onder de fundamenten van het afgebroken Noord-Zuid-Hollands Koffiehuis, een koker met „geheime inhoud voor het nageslacht” is begraven door de vijf bestuursleden. Dat Bestuur was er geenszins op uit leden te werven; Genootschap en Bestuur vielen samen. Uitdrukkelijk staat in de oprichtingsstatuten dat de bestuursleden onvervangbaar zijn; en dat het bestuur nooit kan worden uitgebreid met lieden die WWW niet persoonlijk kennen, of, voor de toekomst, gekend zouden hebben. Dit besloten genootschap bracht in het openbaar tot uiting wat onder generatiegenoten een besluikt leven leidde: het Bob Evers Gevoel. Een en ander kon niet anders gebeuren dan met een zekere ironische distantie (een groepje van volwassen mannen dat een reeks omstreden kinderboeken serieus neemt); en dat hebben wij gedaan door middel van een ten top gevoerde, plechtige ernst, zoals die met name belichaamd wordt door onze geachte voorzitter, een van de geestigste mensen die ik ken en begiftigd met een hoge dosis zelfironie. Willem nam de boel veel serieuzer en zag letterlijk wel brood in dat Genootschap, en waarom niet.
               Sindsdien is er veel gebeurd: veertig jaar is niet niks - ik schrik ervan wanneer ik besef dat Willem destijds jonger was dan de bestuursleden nu zijn. In de loop der jaren heeft het Bestuur grootmoedig wat water bij de wijn moeten doen: het aantreden van de gebroeders Kleppe in 1987 stelde ons voor problemen, maar zij namen ons veel loodgieterswerk uit handen waaraan wij nog niet eens begonnen waren. Een van de statuten luidde dan ook dat het Bestuur zo weinig mogelijk zou vergaderen, en dat hebben wij serieus genomen. En weer later, of mogelijk reeds eerder, dienden zich andere kenners van het werk aan zoals de hooggeleerde Roger Schenk en de publicist John Beringen, die wij evenmin konden negeren. Er werd een kronkelconstructie bedacht in de vorm van een beperkt Buitengewoon Honorair Lidmaatschap - maar al deze Bob Evers-kenners hebben, net als zo vele andere liefhebbers, met elkaar één ding gemeen: ze hebben Wim van den Hout (1915-1985) nooit gekend en meegemaakt.
               Ik vrees dat vele lezers van de Bob Evers Nieuwsbrief zich wel eens hebben afgevraagd: „Waar heb die ouwe hap van dat Bestuur eigenlijk goed voor?”
               Op deze vraag wil ik, ter gelegenheid van het vrijwel geruisloos verlopen achtste lustrum, graag antwoord geven.
               Ik ga er prat op dat wij tenminste één ding hebben bereikt: dat het Noord-Zuid-Hollands Koffiehuis weer op zijn plaats staat!
               Voorts: de renaissance waarin de belangstelling voor de Bob Evers-boeken zich nog steeds, veertig jaar later, mag verheugen, had waarschijnlijk nooit plaatsgevonden zonder ons initiatief uit 1972. Op het moment van de oprichting waren de Bob Evers-boeken amper dertig jaar oud, en werden ze in het algemeen als belegen beschouwd, een merkwaardig relict uit de vijftiger jaren, jeugdsentiment op zijn best.
               In derde plaats, en niet onbelangrijk, hebben wij Willem weer nieuw leven kunnen inblazen, door hem letterlijk over te halen weer aan het schrijven te gaan. Dat lukte natuurlijk pas nadat wij een uitgever voor hem gewonden hadden bij Holkema & Warendorf. Daarmee moet ik de opmerking in het prachtstuk van drs. Schenk uit de vorige Nieuwsbrief weerleggen dat de delen 34 en 35 al lang gereed waren en dat geen uitgever zich eraan wilde branden: ze waren maar al te happig! De oorspronkelijke uitgave van „Bob Evers belegert Fort B” en „Arie Roos als ruilmatroos” wordt getypeerd door een heel ander taalgebruik, omdat Willem duivels goed begreep dat zijn publiek inmiddels uit volwassenen bestond. Doodzonde dat daar later aan geknoeid is, toen
De Eekhoorn nog een keer zijn spierballen liet zien en in de „Strijd om de rechten” wederom zijn gelijk binnenhaalde. Voor die uitgeverij wilde Willem nooit meer schrijven.
               Bij het doorlezen van mijn oude dagboek kwam ik de volgende aantekening tegen, onder de datum 23 april 1974: „Vanmiddag heeft Willem W. aan Frans en mij in Den Haag de eerste dertig pagina’s van „Arie Roos als ruilmatroos” voorgelezen...”
               Daarnaast hebben wij geprobeerd de plannen tot verfilming weer van de grond te krijgen (op basis van de kwaliteit en het succes van de serie Q & Q), er was sprake van het opzetten van een nieuw tijdschrift voor de opgroeiende jeugd, er zijn onderhandelingen gevoerd over buitenlandse uitgaven en tot slot hebben we Willem overgehaald een begin te maken met het schrijven van zijn memoires, hetgeen geresulteerd heeft in het prachtboek (eveneens door ons aan de uitgever gebracht): „Toen ik een nieuw leven ging beginnen”.
               Want het was nog maar de vraag of Willem zo gesteld was op zijn status als jongensboekenschrijver - zijn ambities waren veel groter. Zoals Coen, die van ons allemaal hem misschien het best doorzag, eens gezegd heeft: „Eigenlijk ziet Willem zichzelf graag in de rol van the gran’ old man van de Nederlandse literatuur.”
               En zo kom ik weer terug bij het begin: het is allemaal een hyperbool. Het Genootschap is begonnen als spel, al wordt het door onze opvolgers bloedserieus genomen. Maar de figuur van Waterman als schrijver - waarom hij zo bijzonder is in stijl & slapstick - , zijn grootse levenswijze „van playboy tot bohémien”, zijn politieke rol, zijn kleurrijke bestaan, kortom: dit allemaal zijn zaken die wel degelijk ernstig genomen moeten worden; kwesties waar de toekomstige biograaf nog een hele kluif aan krijgt, al ben ik ervan overtuigd dat een biografie bij ons buitengewoon honorair lid in goede handen zal zijn.


v.l.n.r.: Geerten Meijsing, Keith Snell, Peter J. Muller, Frans Verpoorten jr. en Coen van der Linden
© foto: Fred Heyn



v.l.n.r.: Coen van der Linden, Frans Verpoorten jr. en Peter J. Muller
© foto: Geerten Meijsing






2 0 1 3 :   e e n   z w a r t e   f i l m
Paul van den Hout




D i e   M a y a ’ s   h a d d e n   z i c h   d u s   m o o i   v e r g i s t :
d e   w e r e l d   b l e e f   g e w o o n   d o o r d r a a i e n ,
d e   m e n s h e i d   g i n g   n i e t   n a a r   d e   h a a i e n ,
m a a r   w a c h t   g e l a t e n   o p   h a a r   u r n   o f   k i s t .

V o o r   w i e   v i n d t   d a t   h i j   t o c h   i e t s   h e e f t   g e m i s t
k o m t   F u t u r e   F l i c k s   w e l l i c h t   d i t   n a j a a r
n o g   m e t   e e n   k r a k e r :   E a r t h   o n   F i r e ,
s p e c i a a l   v o o r   d o e m d e n k e r   e n   m a s o c h i s t ,

m e t   L u c y   F a i r   ( r i j z w e e p ,   r i j g l a a r z e n )
e n   t i e n   H e l l ’ s   A n g e l s   r o n d o m   h a a r   g e c a s t ,
g e r e g i s s e e r d   d o o r   D e m o n   P a r s o n .

E n t r é e   i s   g r a t i s ,   z w a r t e   k a a r s e n
k r i j g t   u   e r b i j .   W i e   i s   e r   n i e t   v e r r a s t ,
a l s   h i j   h i j   d a a r o p   ó ó k   n o g   e e n s   w o r d t   v e r g a s t ?


In de loop van 2013 zal er - mede dankzij de inspanningen van de leden van de Bob Evers mailinglist - bij
bookscout.nl onder de titel „Een moordfeest” een herdruk verschijnen van Paul van den Houts meesterwerk „De muze en de misdaad”. Onnodig om te zeggen dat wij u op de hoogte houden!







Nieuwsbrief 39

Nieuwsbrief 40
als pdf

Nieuwsbrief 41

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana