Nieuwsbrief 45 |
Nieuwsbrief 46 als pdf |
Nieuwsbrief 47 |
Register van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Apriana |
Nieuwsbrief nr. 46 ISSN 1386-6451 | januari 2016 - 23e jaargang nr. 1 |
INHOUD : |
Nieuws van de redactie | Roger Schenk & John Beringen |
Waer werd oprechter trouw ...? | Paul van den Hout & Lydwina Meerman |
In memoriam: de kleine w.w.w. | Roger Schenk |
R.I.P. Paul | John Beringen |
Jan de Brabander, een nobel man in de Jordaan | Paul van den Hout |
Ich bin ein Köpenicker | Roger Schenk |
(Gast)column: Hoe is het toch met ...? (Of: wie waren die drie oude mannen in Humbeek?) | John Beringen |
Wat er met De Zwarte Heks gebeurde | Roger Schenk |
De Zwarte Heks speelbal van golven en natuurgeweld | (anonymus) |
Watermannelijke woningen, deel 5: 1951-1957 | Roger Schenk |
De voetbalmatch | Henry W. |
Enkele fotos uit Bromborough | Fons Verhaegen & Frank Engelen |
Hoe warm hert was, en ver Domd gezellig | Jaap de Heer Inserrink |
Op 1 december 2015 bereikte ons het droevige bericht dat Paul van den Hout, de tweede zoon van Willem en Wiesje van den Hout, de ongelijke strijd tegen longkanker had verloren. Aangezien Paul veel meer dan zijn twee en een half jaar geleden overleden oudste broer Peter betrokken was bij het Bob Evers-gebeuren, hebben wij onze hoofdredacteur bereid gevonden een korte necrologie te schrijven; deze vindt u elders in deze Nieuwsbrief.
Jaap van der Born (Het Vrije Vers) noemt Paul terecht een van de betere en onbekendste plezierdichters van ons land. Tijdens de begrafenis haalde iemand nog aan dat de overledene niet eens een eigen lemma op Wikipedia was. Inderdaad, maar de redactie van uw Nieuwsbrief heeft er hoogstpersoonlijk voor gezorgd dat Paul van den Hout sinds kort wél een eigen lemma vormt in de Nederlandse Poëzie Encyclopedie. Elders op die laatste site vinden we overigens ook nog een necrologie.
Pauls begrafenis vond plaats op 3 december op begraafplaats Sint-Barbara in Amsterdam; namens het Bob Evers Genootschap waren Peter J. Muller, voorzitter, en de vier buitengewoon honoraire leden aanwezig om Paul de laatste eer te bewijzen. Rogers necrologie is de speech die hij ter plekke had willen houden, maar die door omstandigheden niet doorging.
In de vorige Nieuwsbrieven treft u onder andere tien bijdragen van Paul aan; ter gelegenheid van Pauls overlijden hebben we daar in dit nieuwe exemplaar maar liefst twee nieuwe bijdragen aan toegevoegd. In Pauls nalatenschap werd een sonnet aangetroffen, dat zo ontroerend is dat wij het de lezers van de Nieuwsbrief onder geen voorwaarde willen en mogen onthouden: in tegenstelling tot zijn in dit medium nogal vaak aangehaalde vader was Paul natuurlijk wél in staat om gevoelens van liefde voor anderen te ontwikkelen en te uiten, in dit geval voor zijn vriendin Lydwina. Op haar beurt schreef Lydwina na Pauls dood een minstens even ontroerend acrostichon; beide gedichten vindt u verenigd onder het kopje Waer werd oprechter trouw ...?
Verder een grappig verhaal, waaruit eens te meer blijkt dat Paul een zoon is en blijft van de onvergetelijke Willem van den Hout.
Laatstgenoemde beweerde overigens met de regelmaat van een Zwitsers precisie-uurwerk dat toeval niet bestaat. Dat kan allemaal best waar zijn, maar hoe verklaren wij dan het gegeven dat er op de begrafenis van de 76-jarige Paul op de kop af 76 bezoekers waren?
Paul van den Hout (tweede van links) bij zijn laatste publieke optreden op 6 juni 2015, omringd door de vier buitengewoon honoraire leden van het Bob Evers Genootschap, tevens zijnde de complete redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief. |
Ondanks het feit dat life goes on een enorme dooddoener is, is er naast het overlijden van Paul gelukkig ook goed nieuws: Peter de Zwaan heeft ruim vóór zijn verhuizing naar Meppel de delen 56 en 57 van de onverwoestbare Bob Evers-serie voltooid.
Flyers van Uitgeverij Zwarte Zwaan, waaruit blijkt dat de nieuwe delen Spektakelspel van |
Inderdaad, u leest het goed: De Zwaan heeft na jaren Enschede verlaten om terug te keren naar zijn geboortestad, die er vanaf oktober 2015 naast een parkje met mistroostige herten, een muziekkiosk, een winkelstraat en een stuk water met wat binnenvaartschepen (Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig, p. 198) dus twee nieuwe bijzondere aantrekkelijkheden (ibidem) bij heeft: in de personen van Lia Krijnen en Peter de Zwaan! Wij hopen vurig - heel vurig - uiterst vurig - dat de plaats Meppel minstens even vruchtbaar voor Peters creatieve processen moge zijn als Enschede! De eerste tekenen zijn wat dat betreft uitermate hoopvol: afgaande op de werktitel van deel 58 zullen we over niet al te lange tijd kunnen genieten van het weerzien met een oude bekende! Van dat hééle oude en hééle bekende, weet u niet?
Lia Krijnen gunde de Nieuwsbrief de wereldprimeur van de voorkant van Spektakelspel van Fons de Schilder. Alhoewel wereldprimeur... degene die model stond voor de afgebeelde motorrijder mocht natuurlijk als eerste een blik werpen op deze mooie voorkant.
Maar dan hebben we het wel over het begin van deze eeuw... In Nieuwsbrief 26 (januari 2006) liet wijlen Marie-José van den Hout ons een foto zien van Willem naast een onbekende man; dezelfde foto (en dezelfde onbekende man, door Marie-José met veel gevoel voor alliteratie Mystery Man gedoopt) kunnen we ook zien op haar website Gelukkig Gisteren. Het is een foto die vermoedelijk op dezelfde dag is genomen als de fotos waarop we Carel Willink aan boord van datzelfde schuitje zien en dat had ons natuurlijk op het juiste spoor kunnen of misschien wel moeten brengen...
Het raadsel werd onlangs definitief opgelost door een Grootvizierlijk pakketje post op de redactionele burelen: het pakketje bevatte de biografie van Carel Willink door Jouke Mulder. Deze kort voor Carels dood verschenen en door hemzelf geautoriseerde biografie bevat een deel van een dagboek van zijn vierde echtgenote, Sylvia Quiël, van wie overigens ook connecties met een zekere Willem W. Waterman aantoonbaar zijn en wier naam wij verderop in deze Nieuwsbrief nogmaals zullen tegenkomen. In dat dagboek (Willinks Waarheid, pp. 235-6) wordt melding gemaakt van twee boottochtjes van Sylvia, Carel en een zekere Frieder op de boot van Captain W. (8 en 23/24 juni 1983). Die laatste naam staat voor natuurlijk voor onze eigen Willem; Sylvia zegt dat ze op 8 juni fotos cadeau heeft gekregen van een aardige fotograaf die op de steiger de toeristen kiekte. De bewuste steiger is tegenover het Parkhotel (waar in onze eigen tempo doeloe een oud-kolonel van het Indische Leger tot insluiper werd en waar diens zoon jaren later een poot uitgedraaid zou worden).
Wat dom dat wij daar nooit eerder aan hebben gedacht! Op begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam ligt deze Frieder nota bene in hetzelfde graf als Carel Willink zijn eeuwige rust te genieten. Op het grafmonument, dat door Sylvia zelf is ontworpen, vinden we de volledige naam van de Mystery Man: Dr. Frieder Peter Weissmann. Deze als Samuel (Semmy) Weissmann geboren componist veranderde zijn naam in 1916 in Friedrich (Frieder) Weissmann. In de jaren 20 voegde hij de voornaam Peter toe aan zijn naam. Hij dirigeerde o.a. vier jaar lang de Dresdner Philharmonie en vanaf herfst 1932 de Berliner Philharmonie; met het laatste orkest kon hij slechts vier concerten dirigeren en één plaat opnemen (ironischer wijze de ouverture van Hitlers lievelingsopera Cola Rienzi, der letzte der Tribunen), voor hij eind januari zijn vaderland moest ontvluchten na de machtsovername van diezelfde Hitler. Hij kwam daarna terecht in o.a. Nederland, Argentinië en de Verenigde Staten (vanaf 1944 Amerikaans staatsburger) en was na zijn terugkeer naar Nederland een goede vriend van Sylvia Quiël, die hem in haar dagboek overigens Peter Frieder in plaats van Frieder Peter) noemt. Van haar is ook een korte necrologie verschenen.
Voor ons is wellicht nog interessant om te weten dat Weissmann van 1943 tot 1950 dirigent was van het Scranton Philharmonic Orchestra. Ware Bob Evers-liefhebbers zullen in de naam van de plaats in Pennsylvania één van de bijnamen van Jerry Miller herkennen: William John Scranton...
Het Konkelbergproces als luisterboek.
Zeer recent is bekend geworden dat het boek Willem Waterman en het Konkelbergproces tot luisterboek bewerkt gaat worden. Degene die dit karwei op zich heeft genomen, is Jack Mulder. Voor velen onder u een onbekende naam. Weinigen weten echter dat deze heer Mulder degene is die het hoorspel De negen biljoen namen van God (naar een verhaal van Arthur C. Clarke) opnam en dat de geschiedenis in ging als het eerste hoorspel ooit dat werd beluisterd in de ruimte; door André Kuipers, om precies te zijn.
Voor de bewerking van Het Konkelbergproces zijn echter een paar maatregelen genomen teneinde ervoor te zorgen dat het boek, dat op 6 juni jl. verscheen, extra uniek wordt en een grotere verzamelaarswaarde krijgt: in het geluidsdocument zijn zowel kleine scènes weggelaten als enige subtiele grappen (lees: speldenprikken) toegevoegd. Het is nog niet bekend wanneer dit project afgerond zal zijn. Dat zal t.z.t. uiteraard via Facebook en de Bob Evers-Mailinglist bekend worden gemaakt. Een klein fragment (van dat hééle kleine, weet u niet?) heeft John speciaal voor de lezers van de Nieuwsbrief alvast prijsgegeven,
John - de schrijver van (o.a.) Willem Waterman en het Konkelbergproces is overigens zo vrij geweest om alvast een klein gedichtje te schrijven dat zowel op het boek als op het geluidsdocument van toepassing is:
Wie kent niet het boek Het Konkelbergproces dat in werkelijkheid gevuld is met zoete wraak, vrijwel onzichtbaar, maar met redelijk succes, verpakt in ogenschijnlijk onschuldig vermaak. |
Alweer voor het vierde achtereenvolgende jaar (een tetralogie dus, nogal a-typisch voor Bob Evers, maar inmiddels wél een mooie traditie) treft u in het januari-nummer een puzzel aan; vorige edities heetten doorgaans Nieuwjaarspuzzel, maar omdat de Nieuwsbrief door omstandigheden ditmaal al vóór de kerst kon verschijnen, hebben we het ding nu Kerstpuzzel genoemd. Veel puzzelplezier tijdens de feestdagen!
Bob Evers leeft nog steeds!
Zonder het zelf te beseffen en zonder het zelf te willen was Paul van den Hout de laatste tijd de belangrijkste promotor van de namen Bob Evers en Bob Evers Nieuwsbrief: vrijwel alle necrologieën (zie links hierboven) noemen de boeken van Pauls vader in één adem met de overleden vertaler en dichter.
Wie de naam van Pauls vader overigens niet noemt, is Jack van der Weide, die in het begin december verschenen honderdste nummer van De Parelduiker een alleszins lezens- en aanbevelenswaardige speurtocht naar de vroege jaren van Joyce & Co. doet: Kees, Geerten en de rest. Genoemde Kees en Geerten zijn (waren), zoals we natuurlijk weten, ook oprichters en bestuursleden van het Bob Evers Genootschap. Kortom: kóóp dat tijdschrift, ook al omdat er natuurlijk stil wordt gestaan bij het overlijden van Heinz Polzer, beter bekend als Drs. P.!
Naast aandacht voor de helaas overleden Paul van den Hout is er in deze Nieuwsbrief ook ruimte voor een verhaal over De Zwarte Heks, het schip dat ooit van de ons welbekende Sjoerd van Hasselt was. Geerten Meijsing laat zich nogmaals verontschuldigen; daar staat dan wel een column van John Beringen tegenover, naast een gedicht van dit heerschap. Uit het archief vol heim- en worstwee dook de redactie wederom een oud prachtverhaal van Willem op. Verder zijn er natuurlijk de vaste rubrieken, Watermannelijke Woningen en Enkele fotos uit ..., plus een bijdrage van Roger over de Hauptmann von Köpenick, wiens tragi-komische gestalte in zijn ogen wel wat weg had van Willem.
Dit is natuurlijk niet het laatste nummer van de Bob Evers Nieuwsbrief: in juli zijn we er weer met een spiksplinternieuw exemplaar. Danny Engelman heeft een hernieuwd bezoekje aan De Kaag aangekondigd, ergens in de loop van dit jaar. Meer bijzonderheden leest u uiteraard in de volgende Nieuwsbrief.
Vindt u dat er meer te melden is dan alleen deze bijeenkomst? Stuur dan uiterlijk 1 juni uw bijdrage naar
nieuwsbrief@apriana.nl of naar het in de kop genoemde postadres: daar bevindt zich nog steeds een doodgewone brievenbus, dus ook ouderwetse snailmail is meer dan welkom!
A Blessing in Disguise, A Lesson for the Wise Voor Lydwina Wat is er mij per saldo aan gelegen dat ik niet alles wat ik wilde heb bereikt? Wanneer ik op mijn leventje terugkijk, dan valt het nog wel mee, nou ja, niet tegen. Ik heb mijn portie lief en leed gekregen, normaal verdeeld, naar puur statistisch blijkt, al prevel ik wel eens verongelijkt: Het leed was volgens mij toch overwégend. Wat evenwel te zeggen van die zegen, mild als de avondzon, die plots verschijnt en licht werpt op mijn pad, na storm en regen? Bijvoorbeeld dit, en hoor mij aan, terdege: Wie op zijn pad zon vrouw treft aan het eind, beseft het wondere van s Heeren wegen. |
Across Voor Paul Paul van den Hout, mijn vriend, een man, die, als haast vanzelf, vanuit zijn hart, u, mij, ontroeren kon met van die lichtvoetigheid (Light verse? Apart!), vijfjambig door het leven gaande (al hield hij zich met moeite staande na een, twee glaasjes in t café - daar deed hij het meestal wel mee), er treffend woorden aan kon geven - niet dat hij daar zo prat op ging; hij deed, bescheiden, slechts zijn ding - op het tapijt dat hij kon weven, uit liefdesgaren, draad voor draad, tot t eind toe dragend, maat na maat. Dag lieveling, Lydwina |
Geboorte-advertentie. |
Voor ik begin met mijn eigenlijke korte speech moet ik u vermoeien met enkele mededelingen van mensen die hier hadden kunnen, moeten en willen zijn, maar door uiteenlopende omstandigheden verhinderd zijn. Allereerst vroegen Pauls halfbroers Constantijn en Michiel mij met klem om hun aller diepste gevoelens van dankbaarheid en medeleven over te brengen aan Lydwina. Een andere halfbroer, Tjeerd, en een nicht, Annemarie, laten zich verontschuldigen, echter niet zonder het verzoek om ook hun medeleven over te brengen aan allen die Paul een warm hart toedroegen.
Ook het bestuur van het Bob Evers Genootschap - alhier vertegenwoordigd door de voorzitter, Peter J. Muller, en de vier buitengewoon honoraire leden - heeft mij gevraagd om zijn oprechte deelname en condoleance over te brengen aan familie en vrienden van Paul.
Ja, Paul: daarmee is de naam Bob Evers gevallen, qua omvang en bekendheid het magnum opus van jouw vader, waarmee respectievelijk met wie jij zo lang een haat-liefderelatie hebt gehad. Er waren slechts enkele werken van wijlen jouw pipa die jouw onverdeelde goedkeuring konden wegdragen: De roof der Sabijnse Maagden en - sinds kort - Assistentie… wij zinken!
Voor zover bekend zijn dit de oudste fotos van Paul van den Hout en zijn anderhalf jaar oudere broertje Peter; de fotos zijn gemaakt in de zomer van 1941 in de tuin van het pand Van Imhoffstraat 31, het kleine huis uit Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?. Later zou de tuin annex zandbak plaats maken voor de aanleg van een schuilkelder. |
Bardje Hij voelt zich nu al jarenlang miskend, ons dichtertje, hoewel hij hele zeeën van tranen al in jamben en trocheeën bekwaam berijmd heeft, mét enjambement. Bevlogen verzen heeft hij neergepend en ook gestuurd aan stil aanbeden feeën, met wie hij in zijn droom slechts heeft gevreeën, want in potentie is hij niet zo'n vent. Vereenzaamd, arm, écht werken nooit gewend, zit hij daar, driehoog-achter, weg te kwijnen, stug sleutelend aan zijn latent talent. Maar, denkt hij, al weet niemand wie je bent, toch zijn ze, mijn sonnetten en kwatrijnen, aere perennius - een monument. |
Paul van den Hout samen zijn tante Marie-José en Peter de Zwaan op de bijeenkomst in Apeldoorn (2 oktober 1993) |
Na een korte carrière als schrijver en redacteur bij De Telegraaf, Televizier en Elsevier legde jij je toe op het vertalen. Vertalers worden, zoals wij allen maar al te goed weten, ondergewaardeerd en onderbetaald. Populair-wetenschappelijk werk, zoals enkele Time-Life-boeken kom ik van jouw vertalershand tegen, romans, maar vooral ook veel afleveringen uit de Candlelight- en Bouquetreeks - en dat werk wordt al helemáál ondergewaardeerd. Zelf heb ik ook links en rechts wel eens wat vertaald - Biggles, artikelen over Karl May, klassieke werken, wetenschappelijke onderwerpen - en weet dus dat het je inlezen in het onderwerp al lastig genoeg is, of dit nou vliegtuigjes uit de Eerste Wereldoorlog betreft, het Saksische en Pruisische gevangeniswezen in de 19e eeuw of de opstand van Zenobia, om maar eens wat te noemen; maar al deze dingen kun je met ietwat geduld natuurlijk leren. Maar bij dit soort romans - de Bouquetreeks - moet je als vertaler ook precies die juiste toon van vals sentiment zien te treffen, want het lezerspubliek (voor het merendeel dames, neem ik aan, zonder seksistisch dedain) serveert je vertalingen genadeloos af als de vertaling houterig is en niet de juiste snaar weet te raken.
Het hoogtepunt op vertaalgebied is echter jouw vertaling van het lange tijd als onvertaalbaar beschouwde The Golden Gate van Vikram Seth uit 1986; negen jaar na de eerste Engelstalige druk presteerde jij echter het schier onmogelijke door dit meesterwerk op meesterlijke wijze in maar liefst 590 zogeheten Oneginstrofen te vertalen! De Oneginstrofe is een wonderlijke versvorm, een variant op het klassiek geworden Shakespeare-sonnet, maar dan met achtereenvolgens gekruist, gepaard en omarmend rijm, afgesloten door een distichon, dat aan allerlei strakke regels is gebonden, vol mannelijk en vrouwelijk rijm en een afwisseling van acht en negen lettergrepen. Alle achting voor degene die een dergelijke roman in dergelijke verzen kan schrijven, maar bijna nog meer achting voor degene die een dergelijke roman in dergelijke verzen kan vertalen! Zelf heb ik mij één keer in mijn leventje aan één zon Oneginstrofe gewaagd en weet dus welk een hels karwei dit is. Eén strofe! Jij vertaalde er mir nichts, dir nichts 590!
En alsof dat nog niet genoeg was, inspireerde de vertaling van De Golden Gate jou ook nog eens tot het zelf schrijven van een literaire thriller in 194 Oneginstrofen: De muze en de misdaad (2010). Het boek speelt zich af in het benauwende kringetje van Amsterdamse uitgevers, dichters en vertalers en is een sleutelroman, net als bijvoorbeeld De Grachtengordel van Geerten Meijsing, óók classicus en in tegenstelling tot jou zelf een vurig bewonderaar van jouw vader, Willem. Het is echt zó intens jammer, Paul, dat jij ervoor hebt gekozen om van al die landen op onze aardkloot uitgerekend in het benauwende Nederland geboren te worden: het land waarin wij ervan houden om mensen, dieren en dingen in hokjes te stoppen: een literaire thriller en dan ook nog eens in dichtvorm! Wij, simpele kaaskoppen, konden daar helemaal niets mee: we konden het boek onmogelijk in drie hokjes stoppen, dus wij negeerden het gemakshalve maar massaal, terwijl het toch - zonder te willen overdrijven, omdat ik hier nou toevallig op jouw begrafenis spreek - naar mijn bescheiden mening tot de hoogtepunten van de na-oorlogse literatuur in dit kikkerlandje beschouwd dient te worden.
Inmiddels had Paul een nieuwe muze gevonden in de vorm van zijn lieve Lydwina. Ook zij vond dat het meesterwerk een prominente plaats in de boekhandel verdiende en verzorgde in 2013 een herdruk, met een nieuwe, door haar getekende voorkant en een nieuwe titel: Een moordfeest. Wederom werd het geen bestseller. Scháám je, Nederlandse literatuurkenner!
Daarmee is de naam Lydwina gevallen. En ik ben er trots op dat ik haar lieve Lydwina mag noemen! Wie Paul een jaar of vijf à tien geleden gekend had, zou gezworen hebben dat hij de kant van zijn vader opging: een onderbetaalde broodschrijver, die alleen nog maar dronk - méér dronk dan zijn inkomen kon handelen, als ik het zo mag zeggen - en vooral niets at. Dankzij de zorgen van de lieve Lydwina kreeg jouw leven een nieuwe zin, Paul, en ik heb jou de laatste jaren zien opbloeien als nooit tevoren: een ware Metamorfose waar zon Ovidius en zon Couperus nog een gigantische punt aan hadden kunnen zuigen!
Lydwina Meerman en Paul van den Hout bij de presentatie op 23 november 2013 van het boek YOGA. Beginnen & doorgaan van eerstgenoemde. Op de achtergrond speelt en zingt Christophe Chaplet - oud-leerling van Paul - een chanson, net als een paar jaar later op Pauls begrafenis. |
Lieve Lydwina, jij verbleef de afgelopen zomer ter inspiratie enkele maanden in India en Pauls intense liefde voor jou bleek uit de intense zorgen die hij zich om jou maakte; jij vertikte het om een mobieltje aan te schaffen en was dusdoende vaak enkele dagen tot een week onbereikbaar. Jeetje! Die Paul! Die periode heb ik benut om Paul naar zijn beide halfbroers in het uiterste noorden van Drenthe te rijden en onderweg uitte Paul vrijwel voortdurend zijn zorgen, maar ook zijn blijdschap omdat jij een week na onze tocht weer naar Nederland zou komen, lieve Lydwina. Op zijn beurt had Paul op ontroerende wijze jouw zorgzaamheid voor anderen overgenomen: speciaal voor deze chauffeur had Paul zich uitgeput in het meenemen van gebak en het maken van twee thermoskannen vol koffie, in twee varianten: koffie met melk en suiker en zwarte koffie zonder suiker. Dat ik dan weer prompt zo iemand ben, die een derde variant verkiest (koffie met melk, maar zonder suiker), kon Paul natuurlijk niet weten, maar dat kon hem de pret niet drukken, net zo min als het feit dat ik er niet in getraind ben om al rijdende op een drukke snelweg koffie te drinken...
Bijna aan het einde van lofrede kan ik uit de grond van mijn hart zeggen dat ik trots ben dat ik Paul heb mogen kennen, dat ik - in navolging van Constantijn - dankbaar ben voor alles wat lieve Lydwina voor mijn dierbare vriend Paul heeft gedaan en bovenal dat ik blij ben dat ik het laatste bezoekje van Paul aan Constantijn en Michiel mogelijk heb gemaakt.
Tenslotte - en dan laat ik u allen eindelijk echt met rust - nog die ene Oneginstrofe waar ik gistermiddag en -avond mee heb geworsteld.
Paul noemde het gedicht ter ere van zijn overleden vader in 1985 I.M. W.W.W. (In memoriam: Willem W. Waterman).
I.M. W.W.W. Een stil terras waar men een vroege borrel schenkt, Zacht stofgoudlicht dat veel herinneringen brengt, Een lauwe wind, naar verse aarde riekend... Zon voorjaarsdag waarop je aan je doden denkt. |
In memoriam: de kleine w.w.w. De Kleine ... nee hoor, gróót qua kunde. Daar héb je weer diezelfde fout: Te weinig eer voor Paul van den Hout, Een man die k wat beters gunde! Er zijn geen kleine Watermannen, die bijnaam zij voortaan verbannen! Pauls oeuvre was niet volumineus, maar wát hij schreef, was fabuleus: De Meester der Oneginstrofe, dat ís de naam die Paul verdient, of wellicht gewoon: Oprechte Vriend! Niet slechts voor zn filosofe, die hij zon intens warm hart toedroeg, maar voor elkeen die daarom vroeg! |
Paul van den Hout voor het eerst in jaren samen met zijn vader Willem op de foto: naast het schilderij van Adrian van Loon, waarover ik in de vorige Nieuwsbrief heb verteld. Voor zover bekend is dit de laatste foto van Paul van den Hout tijdens zijn leven, genomen op 29 augustus 2015. |
Een trein ratelt in de verte, zwijgend staan wij rond het graf, vogels kijken verbaasd op ons neer vanuit de kale bomen, mogelijk begrijpen zij het niet en vragen zich verwonderd af, waarom die groep stille en trieste mensen is samengekomen. Wij beseffen dat we nooit meer met hem kunnen spreken, en proberen de mooie momenten voor de geest te halen, bijzondere herinneringen die nu zo oneindig ver weg leken, moeilijk zichtbaar door de schaduw die begint neer te dalen. Dan komt dat vreselijke moment; ook de kist daalt nu neer, we weten dat wij hem echt voorgoed moeten achterlaten, als wij uiteindelijk langzaam weglopen, rest ons niets meer, om koffie te drinken en wat over vroeger tijden na te praten. |
Foto van de uitvaart van Paul van den Hout op Begraafplaats Sint-Barbara te Amsterdam, genomen op 3 december 2015. |
Het was, zoals altijd, behoorlijk druk in het schaars verlichte nachtcafé. Vanuit de deuropening zag Hein dat er aan de bar toch nog één kruk vrij was. Hij nam schielijk plaats en bestelde een kleintje pils. Vrijwel meteen besefte hij waarom die plaats onbezet was gebleven: zijn buurvrouw ter linkerzijde was zon verkeerd soort Jordanese, schreeuwerig, de lolligste thuis, kwistig strooiend met kanjer en moppie en dat alles met een stem die langs je trommelvliezen schuurde. Omdat ze van plan leek voorlopig te blijven zitten waar ze zat, stond Hein na een paar slokken van zijn bier maar weer op en ging op een rustig plekje bij het raam staan.
Toen zijn ogen zich wat aan het schemerdonker hadden aangepast, kon hij vandaar de man onderscheiden die aan de andere kant van het mens zat, blijkbaar een van haar kanjers. Die twijfelachtige eer ontleende hij misschien mede aan het feit dat hij, zo zag Hein, haar met enige regelmaat wat munten toestopte waarmee ze even gretig als vergeefs de fruitautomaat in de hoek ging staan voeden. Dat het apparaat hardnekkig weigerde iets uit te betalen, weerhield de man er niet van om, telkens wanneer ze unverfroren weer bij hem kwam bedelen, haar opgehouden hand met guldens te vullen, zonder dat daar ook maar een dankje of drankje tegenover stond.
Het was niet het enige opmerkelijke aan hem. Wat Hein óók aan hem trof, was zijn bedrieglijk nonchalante kleding: een peperduur, smaakvol leren jasje op een gestreken lichtblauw overhemd met open kraag, een kakikleurige broek met omslagen en klassieke, bruinleren schoenen. Afgaande op de enkele woorden die hij tot de vrouw sprak, meende Hein als Brabander in hem een provinciegenoot te herkennen.
Na haar zoveelste vergeefse poging om de fortuin naar haar hand te zetten, gaf de vrouw er opeens de brui aan en liep, zonder haar gulle geldschieter ook nog maar één blik waardig te keuren, van de gokkast rechtstreeks de deur uit. Hein hees zich prompt met een dankbare zucht op de leeg gekomen kruk naast die toch wat mysterieuze man, die onder de onheuse bejegening ogenschijnlijk volkomen onberoerd was gebleven.
Ach, u moet maar denken, ondank is s werelds loon, wendde Hein zich tot hem.
Zegt u dat wel, beaamde deze. Weet u, meneer, het gaat mij niet om het geld. Ik weet dat het een beetje plat klinkt, maar ik ben rijk. Als u het wilt horen, zal ik u vertellen hoe dat komt. Het is een vreemd verhaal, maar het duurt niet lang. Overigens, ik heet Jan en ik kom uit Breda.
En ik heet Hein, zei Hein, Ik kom uit Den Bosch en ik ben dol op een verhaal. Wilt u misschien nog een biertje? Hij wachtte het antwoord niet af en bestelde twee kleintjes bier, die hij meteen afrekende, want in die zaak was het boter bij de vis. Proost, Jan! Ik ben één en al oor.
Kijk, begon Jan, ik ben nogal handig. Ik kon als jongen al aardig goochelen, en zo ben ik later in de techniek beland. Mijn vader was ingenieur en die had een slimme uitvinding gedaan waardoor wasmachines beter werkten. Ik houd het maar simpel, want de technische details doen er niet toe. Maar mijn vader was vergeten patent aan te vragen op zijn vinding. Toen hij was gestorven, heb ik een beetje gesleuteld aan die uitvinding van hem en er toen wèl meteen patent op aangevraagd, want het was een ander principe geworden, zal ik maar zeggen. En sindsdien stroomt het geld binnen. U mag rustig weten, ik woon heel fraai in Breda, heb ook nog een huis in Zwitserland en rijd in een knappe auto. Hij staat hier voor de deur. Kijkt u zelf maar.
Dat laatste was niet nodig, want de slanke sportwagen die voor het café geparkeerd stond, was Hein bij aankomst al opgevallen, al had hij geen idee wat voor merk het was.
Ik word dus slapend rijk, zonder dat ik er eigenlijk iets voor heb gedaan, besloot de man.
Laatste ronde! riep de barman.
Hein trok een tientje uit zijn borstzakje en gaf een teken aan de jongen om hun glazen nog een keer te vullen. Maar Jan plukte het biljet uit Heins hand, frommelde het terug in diens borstzakje en nam de bestelling over. Ze proostten nogmaals en dronken hun glas leeg. Toen ze even later gezamenlijk naar buiten liepen, zei de man: Zeg, als je soms zin hebt om met mij mee te rijden, ik weet niet ver buiten de stad een heel plezierige gelegenheid die nog open is.
Hè, wat jammer, zei Hein. In alle andere omstandigheden was ik heel graag met je meegereden in dat karretje van je, maar ik heb helaas om negen uur vanochtend een afspraak, op het belastingkantoor. En daar moet ik beslist zijn, anders plukken ze me kaal. Maar we zien elkaar misschien nog wel een keer.
Nee, zei de man met een dromerige blik. Dat denk ik niet. Maar ik vond het heel plezierig om met je te hebben gepraat. En je zal nog wel eens aan me denken. Bij die laatste woorden zond hij Hein een mysterieus glimlachje; toen stapte hij in zijn auto en reed weg.
Hein deed zijn fiets van het slot, stapte op en reed naar een broodjeszaak in de Marnixstraat die heel vroeg open ging. Een stevige uitsmijter, een paar koppen koffie, dan naar huis om te douchen en vervolgens ontnuchterd en als een oppassend burger door naar die aasgieren aan de Wibautstraat.
In het koffiehuis ging hij eerst even naar het toilet. Toen hij zijn haar wilde kammen en naar het kammetje greep dat hij altijd in zijn borstzakje stak, vonden zijn vingers het joetje waarmee hij had willen betalen, maar dat zijn metgezel daarin had teruggestopt. Bijna had hij het veilig weggeborgen in zijn achterzak, toen hem iets opviel. In het schelle licht van het toilet zag het blauw van het tientje er opeens anders uit, haast groen. En ... Hein draaide het briefje om en om ... een 10 had toch maar één 0!? En hier stonden er, ja, hij telde echt goed ... drie! Een bankje van duizend! Een rug!
Hein zeeg verbluft terug op de bril van de WC en hoorde het hem weer zeggen: Ik kon als jongen al aardig goochelen.
Ja-ja.
Je zal nog wel eens aan me denken.
Reken maar!
Naschrift: bovenstaand verhaal - een van de laatste verhalen van Paul, misschien wel het allerlaatste verhaal dat hij ooit schreef - was zijn inzending voor een korte-verhalenwedstrijd in de Jordaan, afgelopen voorjaar, onder het pseudoniem Margot Pyrc (een anagram van Pauls favoriete puzzelsoort).Wat de jury niet weet, maar de lezers van deze Nieuwsbrief nu wel, is dat de Hein uit het verhaal in werkelijkheid Paul zelf was, want ...:
Dit is me echt zo overkomen. En ik heb die man ook nooit meer gezien. Overigens heeft hij mij in werkelijkheid wel een uur of anderhalf vergast op allerlei met geld te maken hebbende verhalen, voordat wij afscheid namen, en alles zonder een zweem van snoeverij. Ik weet van die duizend piek alleen nog dat ik er een heel goed woordenboek van heb gekocht, meteen diezelfde dag. De rest zal wel zijn opgegaan aan openstaande en nog te creëren kroegrekeningen.
... nog te creëren kroegrekeningen: prachtig! Meteen schieten mij de woorden van Ab Pruis over Pauls vader te binnen: Dat verdwijnen van het geld van Willem was dan ook een hele gebeurtenis. Eerst ging hij naar een grote Apeldoornse gelegenheid, waar hij zijn laatst gemaakte schulden betaalde. Dan gaf hij de bazin een of tweehonderd gulden in dépot, bestelde een paar voortreffelijke satés, spoelde de pindasaus weg met enige liters bier en toog naar het volgende café. Zo bouwde hij een spoor van dépots, helemaal tot in Amsterdam. (Het stinkdier, p. 34).
In de mooie nazomer van het jaar 1906 betreedt de werkloze schoenmaker Wilhelm Voigt de tweedehands winkel van Bertold Remlinger in de Mittelstraβe 3 in Potsdam, midden in het Höllandische Viertel, dat het een kleine eeuw later nog zou schoppen tot een vermelding in Bakkeleien in een Berlijnse bios. De op dat moment 57-jarige Voigt, getooid met een martiale snor, monstert de uitgestalde waren - door Remlinger hardnekkig antiek genoemd - en schaft uiteindelijk een oude jas van een officier van het 1. Garderegiment zu Fuβ aan. De dan al enkele malen wegens kruimeldiefstellen en valsheid in geschrifte veroordeelde kerel had sinds augustus een verblijfsverbod voor Berlijn en directe omgeving. Dat weerhoudt hem er echter niet van om in de daaropvolgende dagen diverse tweedehands winkeltjes af te struinen, net zo lang tot hij een min of meer bij elkaar passend uniform heeft samengesteld. |
|
Met het overlijden van Paul van der Hout moesten wij afscheid nemen van de laatste persoon die Willem als directe familie goed gekend heeft in de tijd voordat hij aan Bob Evers begon. Zijn broer Peter en zijn tante Marie-José gingen hem voor in resp. 2013 en 2009. Ik herinner mij nog goed dat Marie-José in 2002 enige dagen bij ons in Wijk bij Duurstede logeerde om alhier (toen nog Huize Waterman) haar 75ste verjaardag te vieren. Ze vond Wijk bij Duurstede een interessante nederzetting; we bezochten de stadsmuur en de molen waar je onderdoor kunt rijden. Van deze bouwwijze kom je nergens (in ieder geval in heel Europa) een tweede voorbeeld tegen. De mop is dat het oorspronkelijk gaat om een poortgebouw; zon 300 jaar geleden besloot men daar een molen bovenop te bouwen. Ook bezochten wij het park rondom Kasteel Duurstede. Een imposant bouwwerk dat ooit nog veel groter was, maar dat in de loop der eeuwen door allerlei conflicten en gevechtshandelingen terug is gebracht tot de afmeting die het thans (nog) heeft. We zaten op een bankje dat een mooi uitzicht biedt op de slotgracht. Carla vereeuwigde dit moment waarop Marie-José de bewuste foto zou plaatsen op haar website Gelukkig Gisteren. Daarmee ben ik beland bij de titel van deze column: Hoe is het toch met…?
Sommigen onder u zullen deze vraag herkennen als titel van een televisieprogramma van de Evangelische Omroep waarin Bert van Leeuwen BNers opzoekt die uit de publiciteit verdwenen zijn. Marie-José verwoordde deze kwestie ooit als door een beslagen ruit terug kijken teneinde te proberen om nog iets te zien uit een tijd van weleer. Het roept associaties op met begrippen als vergankelijkheid en hoogtijdagen (waarover je alleen spreekt als deze in het verleden, al dan niet ver, achter je liggen). Helden op papier, celluloid of digitale dragers verouderen echter nooit. Willem ging daar even op in tijdens zijn interview met Pamela Koevoets: Hoor eens, die jongens (Jan, Bob en Arie, JB) moeten inmiddels al zon 42 zijn met al die avonturen die ze achter de rug hebben.
Hij voegde er aan toe dat je dit probleem bijvoorbeeld ook had met Sherlock Holmes. Het is herkenbaar. Zelf las ik vroeger de Buck Danny-serie (over een Amerikaanse luchtmachtpiloot). De serie begon rondom de aanval op Pearl Harbor en vele delen later zagen we hoe Ronald Reagan de scepter zwaaide in het Witte Huis. En Buck Danny...? Die was intussen niet veel ouder geworden.
Maar terug naar dat beroemde bankje. We spraken over uiteenlopende onderwerpen. Op zeker moment diende de vraag zich aan wanneer Bob Evers geboren zou zijn. Binnen dit vraagstuk betrokken we ook het blad Jeugd om uiteindelijk tot de slotsom te komen dat het, net als bij Marie-José, 1927 moet zijn geweest. Voor het gemak gaan we er van uit dat Jan en Arie even oud zijn (ze zijn in de serie trouwens nooit jarig of jarig geweest). Dat betekent dat de jongens inmiddels 88 jaar zijn. We laten de eeuwige jeugd even los en stellen de vraag: Hoe zou het nu met ze zijn? Een hypothetische doch zeer interessante kwestie.
Jan Prins: hij zal hoogstwaarschijnlijk nooit getrouwd zijn. Mogelijk door zijn gierigheid, mogelijk door zijn koppige karakter waar de meeste vrouwen door worden afgeschrikt. Zelfs al zou er ooit een vrouw zijn geweest die hem leuk vond, dan is het niet denkbeeldig dat Jan het heeft afgehouden, omdat hij vermoedde dat ze gewoon achter zijn geld aan zat. Nog goed van lijf en leden, hoewel alles wel wat stijver is geworden, zal hij ergens in een klein huis wonen en inmiddels ontdekt hebben dat zijn geld, dat hij altijd zo zorgvuldig heeft beheerd, toch niet alles is. Met enige afgunst kijkt hij naar de buren waar regelmatig kinderen (en kleinkinderen) op bezoek komen; niet alleen voor de gezelligheid, maar ook om een handje te helpen als er iets moet gebeuren. Hij vult zijn dagen met het rondkijken op internet, waar nog veel meer informatie is te vinden dan in de Encyclopaedia Britannica. Zijn enige sociale contact bestaat uit Arie, eveneens ongetrouwd, die regelmatig met zijn scootmobiel langs komt. Arie haalt nog steeds de nodige grappen en grollen uit. Alleen heeft zijn nooit aflatende eetlust inmiddels zijn sporen achtergelaten. Hij is in lichte mate hartpatiënt geworden en heeft zwaar suiker; lopen is inmiddels ook wat moeilijker geworden. En Bob? Die ziet er nog steeds uit als een zestiger. Toen zijn vader lang geleden overleed, heeft hij de fabriek overgenomen. Die runde hij tot zijn 70ste en werd weer overgenomen door twee van zijn zoons (want Bob is wel getrouwd) die inmiddels de vijftig al zijn gepasseerd. Overbodig om op te merken dat een kleinzoon van Bob (ergens achterin de twintig) ook al meedraait.
Somber? Misschien; hoe triest ook: het is een beeld dat voor ons allen herkenbaar is. Laat ik voor mijzelf spreken: het lijkt nog zo kort geleden toen ik als 12- of 13-jarige voor de allereerste keer Bob Evers las (ik geef toe dat dit door de meeste lezers als erg laat zal worden aangemerkt). Inmiddels is er zon 45 (!) jaar verstreken. Het is als los zand dat tussen je vingers wegloopt. Echter... zoals eerder opgemerkt, blijven helden op papier voor de lezers hun charme behouden omdat ze (gelukkig) altijd jong blijven.
Hoewel... er is desondanks iets gebeurd waarover ik nog steeds loop te piekeren: Humbeek, juni 2012. Rob van Renssen verrichtte de prachtige daad die bestond uit het in het (inmiddels sterk vervuilde) water van het kanaal een colaflesje te gooien en dit vervolgens weer op te vissen. De aldaar aanwezigen weten dat ik dit ritueel filmde om vast te leggen voor latere generaties Bob Evers-lezers. Pas later drong het tot mij door, maar uit mijn ooghoek zag ik toen langs de huizen op de kade drie oude mannen lopen die het geheel in het voorbijgaan wat grinnikend en hoofdschuddende bekeken. Het tempo van dat groepje wandelaars lag niet al te hoog omdat de meest gezette van de drie zich niet zo snel bleek te kunnen voortbewegen. Uiteraard bekeek ik het filmpje van Rob aandachtig; niets te zien. Logisch, want de daad van Rob was hetgeen goed in beeld gebracht diende te worden. Ook al het ruwe filmmateriaal liet niets zien van het drietal; zelfs geen fractie van een seconde.
Wie waren die drie oude mannen in Humbeek...?
Een fragmentje uit Een klopjacht op een kapitein (In Leiden op de Haagweg ligt een grote woonboot die Roussalka heet. Daar woont een knaap op, die behoorlijk bij de pinken is. Sjoerd van Hasselt, heet hij. Het telefoonnummer is K 1710-31707. [...]) dat ogenschijnlijk totaal niets heeft te maken met een fragmentje uit Een vliegtuigsmokkel met verrassingen (Dat is een mooi verhaal voor jou, Bobbie. Want de mop ervan zit m in een Engelse woordspeling. The Black Witch, in het Hollands De Zwarte Heks, was een plezierjacht, dat twee Hollanders gebruikten om er Zwitserse horloges mee te smokkelen. De benzinetank had een dubbele bodem die was dichtgesoldeerd en daarin zaten enkele lagen horloges die Engeland binnen werden gesmokkeld en dan verkocht op de zwarte markt. En toen hebben Jan en ik zo gelachen, omdat ze zeiden dat ze dat jacht beter The Black Watch hadden kunnen noemen.)
De samenhang tussen deze twee fragmenten bleek pas toen in 1979 Willems quasi-autobiografische roman Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig verscheen, meer in het bijzonder het hoofdstuk Bob en Sjoerd emigreren naar Hawaiï (sic). Kort samengevat komt het erop neer dat Sjoerd van Hasselt (deel 14) en een kornuit van hem, Bob Roes (die in de inleiding van voornoemd boek hardnekkig Bob Reen wordt genoemd) een boot kopen, genaamd Willi Waw (een naam die wij ook kennen uit de boeken van Jack Londen én uit de beroemdste Nederlandse jongensboekenserie), maar deze herdopen in The Black Witch, hetgeen volgens Willem zelf The Black Watch had moeten zijn, omdat het jacht gebruikt werd om horloges te smokkelen (zoals in deel 25). Bob Roes vaart mee tot Calais en verkoopt zijn helft van de boot daar aan Sjoerd van Hasselt om vervolgens linea recta naar Nederland terug te keren.
In Nieuwsbrief 27 wist Bart-Jeroen Hemstra in zijn doorwrochte artikel Op zoek naar Sjoerd van Hasselt al te melden dat het jacht helemaal niet The Black Witch heette, maar gewoon, op zn Hollands, De Zwarte Heks en dat het schip voor de Venezolaanse kust verging. Dezelfde Bart-Jeroen Hemstra kwam in Nieuwsbrief 33 met het droevige nieuws dat Sjoerd van Hasselt op 19 juni 2008 was overleden.
Maar wat er nou precies gebeurde met De Zwarte Heks wordt ons pas echt duidelijk aan de hand van een viertal artikelen uit Amigoe di Curaçao - Dagblad voor de Nederlandse Antillen. Alle vier de artikelen zijn anoniem verschenen in deze krant; het eerste dateert van zaterdag 3 april 1954 en luidt:
ARUBA ZEILEN EN OCEAANVAART |
ZEILEN EN OCEAANVAART |
Oranjestad. - Gistermiddag hadden wij het genoegen op het prinses Beatrixvliegveld een oude kennis te begroeten. Het was de heer Sjoerd van Hasselt, die eens met de Zwarte Heks de oversteek maakte van Nederland met zijn tochtgenoot Reinier Ranselaar. De heer Van Hasselt was 2 jaar geleden naar Canada gegaan en heeft de Canadezen Engels, Frans, Duits, en nog en paar talen geleerd. Hij is nu op weg naar Nederland om weer naar Canada terug te keren, doch brengt op Aruba zijn vakantie door. |
Oranjestad. - Er zijn bepaalde maanden in het jaar, t.w. ongeveer de eerste vier maanden van het jaar, dat wind en stroom in deze gebieden zo sterk zijn, dat zelfs de beste zeelieden er niet doorheen kunnen komen. De Zwarte Heks, welke de oversteek maakte van Europa naar het Westelijk halfrond, vond dan ook een roemloos einde aan de woeste kust van het Columbiaanse schiereiland La Guajira. De beide schipbreukelingen, de heren M. Visman van Handel Mij. Kusters (Aruba) N.V. en Reinier Ranselaar van de firma K. Loonstra, kwamen er na tal van avonturen en ontberingen nog heelhuids van af. Van hun wederwaardigheden geven wij hieronder een getrouw verslag. |
Frederik Hendriklaan 23, Den Haag : 1951-1952. |
Poeldijk 13, Rijpwetering (gem. Alkemade) : 1952-1955. |
Julianalaan 60c, Kaag (gem. Alkemade) : 1955. |
Herenstraat 4, Den Haag : 1955. |
Julianalaan 60c, Kaag (gem. Alkemade) : 1955-1957. |
In een tijd waarin een visueel gehandicapte bondscoach erin is geslaagd om het ooit zo trotse Nederlands Elftal af te laten glijden naar de onderste regionen van het Europese voetbal verschaft niemand minder dan good old Willem van den Hout onze gekwelde zielen enige troost met een live-verslag van een klinkende overwinning van Oranje... of toch niet? |
Bob, een flinke gezonde boy uit de vierde klas van de H.B.S., is verliefd. Niet zo maar een klein beetje, maar met alle kracht van zijn oersterke body. Alleen, het voorwerp van zijn grote liefde weet het niet. Of ze doet maar alsof. Iedere nieuwe dag is een marteling voor Bob. Zijn meisje zit vlak voor hem in de bank van dezelfde klas. Wat de leraar allemaal prevelt en doceert, hoort hij niet meer. Zijn vurige ogen staren maar naar de gebogen rug in het rode truitje daar vlak voor hem. Lieve, lieve Toos, waarom draai je je niet eens om? Maar Toos hoort niets en ziet niets dan die droge themas en die moeilijke sommen.
Zaterdagmorgen onder het speelkwartier komt eindelijk de lang verwachte kans. Toos kan niet uit een vraagstuk komen.
Heb jij die soms al opgelost, Bob?
O, natuurlijk. Niets aan. Zal ik haar even voor je uitleggen?
Graag.
Samen buigen ze zich over de schriften. Haar bruine krullen strijken langs zijn gezicht.
Wat heb je een mooi haar, Toos.
Heeft dat ook iets met die som te maken?
Neen, maar wel met jou. Ik vind het reuze mooi. Past precies bij je truitje.
Allemaal goed en wel, maar hoe is die som nu? Vertel me dat eerst eens.
Als je mij belooft dat je morgenmiddag bij mij naar de voetbalmatch komt luisteren.
Dat gaat toch niet. Ik heb al met Ria afgesproken om naar de bios te gaan.
Hè Toos, doe het nu eens voor één keertje. Ik heb zelf een prachtig toestel gebouwd met pick up. Als ik boven op mijn kamer spreek, kunnen ze het beneden door de luidspreker verstaan.
Als je vader het maar goed vindt.
O, die is lekker niet thuis. Vader heeft morgen geen praktijk en dan gaan ze altijd samen met de auto naar zee.
Ben je dan helemaal alleen?
Ja. Kom je? Dan zal ik de hele week de sommen voor je maken.
Tegen dit laatste argument weet Toos niets in te brengen. Een hele week geen hoofdpijn over algebra en meetkunde.
Goed. Maar niet langer dan een half uurtje.
Een half uurtje? En de match duurt anderhalf uur.
Naar de match zou ik maar niet luisteren. Het wordt minstens tien-nul voor Engeland. Geloof maar niet dat die jongens van ons één doelpuntje kunnen maken.
Bob legt haar de moeilijke som uit, maar daar zijn gedachten er heel niet bij zijn, snapt hij er zelf niets meer van. En Toos nog veel minder. Ten einde raad geeft hij haar zijn schrift maar mee naar het toilet, zodat ze de opgave zonder bang te zijn dat een ander het ziet, netjes kan overschrijven.
Toos heeft het laatste schooluurtje alle wilskracht nodig om bij haar werk te blijven. Bob is toch wel een aardige jongen. Zo groot en zo sterk. Die wordt later ook vast dokter, net als zijn vader. Zou hij haar werkelijk zo mooi vinden?
Stiekem kijkt ze even vlug achterom, recht in de vreemd schitterende ogen van Bob. Ze kan het heus niet helpen dat ze rood wordt. En morgen zijn ze samen...
De hele morgen verkeert Bob in een nerveuze spanning.
Wat heb je toch, jo?
Als je niets tegen vader of moeder zegt, zal ik het je vertellen. Ken jij Toos Bertels?
Dat kind met dat eigenwijze wipneusje?
Ze heeft geen eigenwijs wipneusje.
De oudere broer moet lachen. Hij hoeft al niet verder te vragen. Hij weet al hoe laat het is.
Nou, dan niet. Maar wat is er met dat meisje? Ben je op haar verliefd?
Ik houd veel van haar, Ben. Je hoeft er niet om te lachen. Vanmiddag komt ze naar de radio luisteren. Maar ik weet niet hoe ik haar vertellen moet…
Dus ze weet nog van niets? Jammer voor dat kind. Enfin… zeg Bob, heb je niet een tientje te leen zolang tot de eerste? Ik wil ook vanavond met een kindje uit.
Ik heb je pas…
Dan niet, ook goed. Ik wou je enkel een dienst bewijzen.
Eerst zeggen.
Nou, je vraagt doodgewoon voor elke goal die de Hollanders maken een zoen.
De Hollanders maken geen doelpunt... Kan ik lang wachten.
Kun je niet weten man... je kunt het proberen. Heb je een tientje?
Hier!
Bob gaat wat rommelen tussen een wirwar van draadjes en inderdaad, als de bel gaat, heeft-ie muziek. Marsen ter ere van de grote match, die zo aanstonds zal beginnen.
Vlug rent Bob naar de deur.
Hallo Toos, wat fijn dat je gekomen bent. Hang je hoed en je mantel hier maar aan de kapstok.
Terwijl hij het meisje helpt, kijken zijn ogen begerig naar het brutale figuurtje. Ze is nog jong, nog maar net achttien, maar haar figuur heeft de rijpheid van een volwassen vrouw. Bob moet even zijn ogen sluiten om niet in de verleiding te komen haar te strelen.
Wedden dat we minstens gelijk spelen, Toos?
Haha, wat een verbeelding. Ik wed om alles dat de Hollanders er geen goaltje in krijgen.
Accoord. Kom ga zitten. Voor elk doelpunt dat wij maken, moet je me een pand geven. Een kledingstuk of een kus.
Nu weet Toos heel zeker, dat Bob haar graag mag. Maar om nu al zo direct te gaan kussen. Ze heeft nog nooit een jongen gekust. Maar och... doelpunten kwamen er toch niet.
Die weddenschap kan ik best aannemen. Die win ik toch.
Dicht bij elkaar gezeten luisteren ze naar de spannende reportage. Bob heeft het al gauw bekeken. De Hollanders maken niets klaar. Pech. Na een kwartier is het al twee-nul voor de tegenstanders. Hij zucht. Toos kijkt hem medelijdend aan. Arme jongen.
Maar ineens begint de radio raar te doen. Bob stapt van zijn stoel om te zien waar die storing vandaan komt... even is er helemaal geen reportage meer te horen, maar dan is de stem er weer. Nu veel duidelijker. Gerustgesteld zet Bob zich weer naast het meisje.
... Abe is doorgebroken... geeft afgemeten naar de vrijstaande Schaap... wat zal hij er mee doen... niet te lang treuzelen... vooruit nu... een pass naar Rozenburg... Ja... ja... hij komt vrij voor doel... een schot... Goal... goal...!!!!
Dol van vreugde dansen de twee hand in hand door de kamer.
Maar ineens denkt Bob aan de weddenschap.
Verloren.
Wat?
We hebben een doelpunt. Een pand of een zoentje.
Bedeesd kijkt Toos in de grote stralende ogen... Dan buigt ze zich gelaten naar hem over. Bob neemt haar voorzichtig in zijn armen en drukt een warme kus op de rode lippen.
Met neergeslagen ogen zet Toos zich weer naast de radio. Ze vond het heerlijk gekust te worden. Maar ze durft dat niet te tonen.
... de Hollanders zijn er nu veel beter in... Lenstra passeert drie, vier tegenstanders... een schot... Goal... goal... Nog een goal... twee, drie... vier... Tien-twee voor Holland.
Toos en Bob luisteren al lang niet meer naar de reeks van doelpunten, die de reporter de huiskamer binnenschreeuwt.
Samen liggen ze dicht tegen elkaar op de divan. Toos is over haar schuchterheid heen en neemt haar uitgedeelde kussen met interest terug. Dan buigt Bob zijn hoofd en vleit zich tegen haar aan.
Geen van beiden hebben er erg in, dat de deur zachtjes open is gegaan.
O... stoor ik?... Ik kwam vragen of je een vuurtje voor me had.
De verliefde jongelui vliegen verschrikt op. Toos strijkt verward haar rokje recht. Maar Bob kijkt niet eens. Hij loopt naar de radio.
Dames en Heren, dit was een reportage van de voetbalwedstrijd Holland-Engeland, die door de onzen met 8-0 is verloren...
Grinnikend verlaat Ben de kamer. Toch gemakkelijk, zon huismegafoon.
Deel negen in een serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie.
In het voorjaar van 1995 - inderdaad, alweer 21 jaar geleden: waar blijft toch die vermaledijde tijd? - was het echtpaar Verhaegen op vakantie in het lieflijke Wales. Een echte Bob Evers-fan maalt er niet om om vanuit zijn hotel 200 kilometer te rijden naar een locatie uit de serie, met als enig doel enkele fotos te maken, en vervolgens weer die 200 kilometer terug te rijden. Thats the spirit, Fons! Fons reed naar het ons allen welbekende Bromborough en zag dat de plaats toch ietwat anders in elkaar stak dan de grote meester met de vele pseudoniemen ons wilde doen geloven.
Een paar jaar later, om precies te zijn in het najaar van 1999, deed Frank Engelen dit nog eens dunnetjes over, om aldaar net als Robert Falcon Scott op de Zuidpool te ontdekken dat een ander hem voor was geweest: in dit geval betrof het zelfs twee anderen, te weten Ger Derksen en Yovka van Santen, die het verslag van hun bezoek op een eigen website hebben geplaatst. In dit geval wel makkelijk, want Frank kon zich bij zijn speurtocht verlaten op de bevindingen van Ger en Yovka.
Kaartje van Bromborough. |
Er is geen Bromborough Hotel in het dorp - sinds 1974 samen met o.a. Eastham, Rock Ferry, Port Sunlight, Tranmere en Birkenhead deel uitmakend van de metropolitan borough of Wirral -, maar wel deze pub, genaamd The Bromborough; vaak hoort bij een pub op het Engelse platteland ook een klein hotel. (1, FV) |
Midden in het dorp, op de hoek van de Bromborough Village Road en de High Street ligt een postagentschap: was dit het befaamde postkantoor van Mrs. Fentwick? Er stonden anno 1995 twee jonge meisjes van vooraan in de twintig in dit postagentschap, die mij helaas niets konden vertellen over het Bromborough van vroeger; wel verkopen ze ansichtkaarten en plattegronden, waarvan ik er enkele heb aangeschaft. (2, FV) |
Schuin tegenover het postkantoor, aan een straat die The Rake heet en achter de enige echte bezienswaardigheid van het dorp - The Cross, een kruis uit de 13de resp. 19de eeuw dat aangeeft dat Bromborough al vanaf 1278 marktrechten bezit - ligt een gebouw dat Village Centre heet. Het hoort (nu?) bij de St. Barnabas Church, maar het zou heel goed de in het boek genoemde Village Hall kunnen zijn, waar John en de twee Finnen de boel op stelten zetten. (3, FV) |
Ger en Yovka spraken echter enkele Bromboroughse inboorlingen op leeftijd en die wezen hun op het pand aan de Allport Lane nr. 23: nu een makelaar, daarvoor een schoonheidssalon, in mijn tijd en die van Ger en Yovka een bloemenzaak, maar in de tijd van onze helden het postkantoortje van het stadje: hier huisvestte Mrs. Fentwick dus Jackie Brass, Jan Prins en Barnett! |
In de tijd van Jan, Bob, Arie, John, Lois, Barnet en Jeffries lagen tegenover het postkantoor van Mrs. Fentwick allerlei winkeltjes, waarvan sommige met portieken, waarin John Bennett zijn verdachte uiterlijke verschijning dacht te kunnen verstoppen; de meeste portiekwinkels recht tegenover het voormalige postkantoor zijn inmiddels afgebroken en vervangen door een enorme discountsupermarkt waar kraak noch smaak aan zit; wat gebleven is, zijn enkele winkels, schuin tegenover nummer 23; omdat ik nét iets minder vrijpostig en vraatzuchtig ben dan Arie, snaaide ik geen pruimen, maar kocht ik die eerlijk bij Taylors. (5, FE) |
Een eindje verderop in deze Allport Lane, op nummer 75 om precies te zijn, bevindt zich nog steeds een tandheelkundige praktijk. Toen Marie-José van den Hout eind jaren 40 als au pair in Bromborough werkte, heeft zijn de hier wonende tandarts Drake nogal ... eh ... goed gekend, zullen we maar zeggen. |
In het postagentschap aangeschafte ansichtkaart van de Allport Road (Allport Lane, Allport Road: hm, afwisselende namen hebben ze hier; je zult er maar postbode zijn). De in het boek genoemde Primrose Lane bestaat niet, maar de Plymyard Avenue daarentegen wel. De Mersey stroomt vlak langs het dorp, dus ik veronderstelde altijd dat Willy van der Heide hier wel eens met zijn boot heeft aangelegd; dankzij de Kleppe Brothers en de Nieuwsbrief weet ik echter beter: Willy kende de naam Bromborough dus, omdat zijn zus Marie-José hier eind jaren 40 woonde, in een huis genaamd Inishfall, aan de Plymyard Avenue. Zij was dus au pair bij een zekere tandarts Drake en die kennen wij maar al te goed! (7, FV) |
Eastham bezat in de tijd van Sensatie op een Engelse vrachtboot géén eigen station, Bromborough zelf echter wel; Jan Prins en Jackie Brass liepen op hun route naar het postkantoor door de op de ansichtkaart (7) afgebeelde Allport Road. |
Met al die gedichten hierboven is de onderhavige Nieuwsbrief met afstand het meest poëtische exemplaar aller tijden, te meer omdat we bij ontstentenis van een Vergrootglas van Geerten Meijsing hieronder een oud gedicht van Jaap de Heer Inserrink hebben opgenomen, dat op 23 april 1977 in het tijdschrift De Nieuwe Clercke verscheen: dat Groningse tijdschrift, waaraan indertijd o.a. Willem van den Hout, Driek van Wissen en Jean Pierre Rawie meewerkten. Willem publiceerde er in 1977 en 1978 een groot aantal verhalen, die later in Toen ik een nieuw leven en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig werden gebundeld. |
HOE WARM HET WAS, EN VER DOMD GEZELLIG Herinnering aan de kennismaking met Willem W. Waterman voor hem en ook voor Peer Hoosemans Ik was te gast bij Amsterdam Mers op een eeuwenoude heer Lijkheid. Ik had hen op de Tram Polinebaan mijn mooiste veer Zen voorgedragen; men was lam! Pekappenimporteur of meer Derjarig drinkebroer. Een kam Per schilleboertje liet zich neer Gezeten op een eiken stam Caféameublement een peer Icoop voordragen uit mijn Kram Pverwekkend vers: Hoe men het leer Zaamst lunchen kan met kaas. En jam Bementen zijn daarin het weer Barstigst element. Een halve gram 1) Schap deed zich voor: de man was teer! Ingachtig, dacht ik. Men was klam! Boes aan het maken, want het weer Galoos program las: Op de Dam Pendzwoele grasmat zal een Heer Lijkdiepe middagdut het lam 2) Gelegde lijf hernieuwen. Veer! 3) Tig troostrijke minuten! Sam Panschippers voeren op het meer Minthema oude stukken op, van Bram Zeilschoten, zeerovers en zeer Beminde dames! Amsterdam! se vrienden: Weet toch hoe de Heer Inserrink genoten heeft! 4) Jaap de Heer Inserrink |
Voetnoten, behorende bij Hoe warm het was |
1) | Van deze verslijn deugt metrisch natuurlijk geen fluit! |
2) | Eerst nu meen ik op te merken, dat in Mozarts strijkkwartet in F-groot KV 590 hier en daar een enkel enjambement doorzweemt. Leuk! Nihil Novi Sub Sole, zeiden ze. Profetisch? Komaan, wij moeten voort! |
3) | Het wordt al minder, wellicht moesten we er maar eens een punt aan draaien. Wat een rotvak! |
4) | Een open einde dan maar, anders ben ik over een jaar nog aan de gang. Ik doe dit ook nooit weer! |
Nieuwsbrief 45 |
Nieuwsbrief 46 als pdf |
Nieuwsbrief 47 |
Register van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Apriana |