Nieuwsbrief 47 |
Nieuwsbrief 48 als pdf |
Nieuwsbrief 49 |
Register van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Apriana |
Nieuwsbrief nr. 48 ISSN 1386-6451 | januari 2017 - 24e jaargang nr. 1 |
INHOUD : |
Nieuws van de redactie | Roger Schenk & John Beringen |
Winnetou-grap | Peter de Zwaan |
Over de nieuwe serie, de rechten en de Nieuwsbrief | John Beringen |
In memoriam Willy van der Heide (2) | Marie-José van den Hout |
Bobs Bronnen (2) : Allerlei achtergronden omtrent Stampij om een schuiftrompet | Bert Brandsma |
Narigheden rond een naam | Roger Schenk |
Willy van der Heide en zijn Bob Evers-boeken | Hans de Jong |
Watermannelijke woningen, deel 7: 1966-1974 | Roger Schenk |
Uw spoorkaartje, mijnheer | (anonymus) |
Enkele fotos uit De Kaag | Roger Schenk |
Laatkomers | Peter de Zwaan |
Nieuws is het nauwelijks nog te noemen, maar daarom niet minder welkom: ook in het komende jaar zal Peter de Zwaan ons weer verblijden met twee nieuwe delen: dat begint een alleraardigste traditie te worden! Wellicht nóg aardiger is de opmerking van de uitgever van deze boeken, dat veel Bob Evers-liefhebbers deze twee nieuwe delen naast hun eitjes op de paastafel willen hebben, hetgeen er in de praktijk dus op neerkomt dat de Zwarte Zwaan zijn eieren komend voorjaar al vroeg zal leggen. Om de feestvreugde te verhogen mogen wij alvast een blik werpen op de voorzijde van deel 58, De magistrale misverstanden van J. Masters:
In deel 59, dat als titel Ratzelraadsels bij het château de Faux zal krijgen, verplaatst het illustere trio zich naar de schilderachtige Dordogne. De enige vraag die nu nog rest, is: waarom valt Pasen in 2017 zo laat?
Peter de Zwaan doet tegenwoordig alles in tweevoud en dat is voor elke lezer een intens plezier. Zo stuurde Peter ons maar liefst twee gastcolumns. Dat is zo overweldigend, dat je dat met de beste wil van de wereld geen gastcolumn meer kunt noemen, dus we hebben die term weggelaten. Vooral het eerste stuk is actueler dan ooit, aangezien het leven van de titelheld van zijn geestige verhaal opnieuw is verfilmd en tijdens de Kerstdagen uitgezonden zal worden op de Duitse RTL. Ach, Willem W. Waterman gaf zon 74 jaar geleden al luistertips in zijn rubriek Rond de microfoon en de aan hem gewijde Nieuwsbrief geeft anno 2016 kijktips: nihil novi sub sole.
Het zijn mooie, maar verwarrende tijden, vindt u niet?
Kennen jullie die schrijver met die enorme snor, die steevast beweerde dat toeval niet bestaat? De goede man had meer dan voldoende levenservaring, zodat wij mogen aannemen dat hij gelijk had. Het kan, mag en zal dus absoluut geen toeval zijn dat ook de welbekende John Beringen een maand of wat geleden een boek uitbracht met het woord magistrale in de titel. Wat jaren geleden begon als een van de vele pogingen van hobbyisten om een eigen, zij het illegale Bob Evers te schrijven, heeft John nu uitgewerkt tot een volledige roman, met compleet nieuwe hoofdpersonen en verwikkelingen, een zelfde soort procedé als Peter de Zwaan ooit met zo veel succes toepaste bij het omwerken van De vierkante man tot Clandestiene streken op een cruiseschip, maar dan omgekeerd. Verderop in deze Nieuwsbrief laten wij John zelf uitgebreid aan het woord over het veelbelovende begin van zijn Fred Huizinga-serie.
En ook dit jaar bieden de makers van de Bob Evers Nieuwsbrief hun lezers weer een Kerstpuzzel aan, om tussen Kerst en Nieuwjaar met de Top 2000 op de achtergrond ouderwetsch gezellig met het hele gezin te puzzelen. Ditmaal doet de redactie een beroep op jullie kennis van de drie hoofdpersonen van de serie: hoe goed kennen jullie Jan, Bob en Arie eigenlijk?
Kerstkaart van Uitgeverij Zwarte Zwaan
De Kerst- of, in een enkel geval Nieuwjaarspuzzel was vier jaar geleden een initiatief van de Nieuwsbrief teneinde de teleurstelling over het ontbreken van de toentertijd al traditioneel geworden Kerstkaart van De Boekenhalte weg te puzzelen. Tegenwoordig genieten wij dubbelop, want uit dezelfde richting - in dit geval uit Meppel - bereikte ons dit jaar een zo mogelijk nog veel mooiere Kerstkaart; we hebben dit jaar dus dubbel pret: en een puzzel en een kaart!
… en hij stoort zich niet aan grenzen! Op de Belgische zender canvas wordt het programma Winteruur uitgezonden, waarin presentator Wim Helsen vier maal per week mensen uitnodigt om een tekstfragment uit hun favoriete boek voor te lezen. Terwijl wij Ollanders ons onledig hielden met pakjesavond en knittelverzen, diende Frank Vander linden (zanger van de Belgische rockgroep De Mens en freelancejournalist, o.a. van het blad Humo) een hoger doel door een stukje voor te lezen uit een jongensboek zonder bescheten moraal. En dat is er natuurlijk eentje uit onze serie!
In eigen land haalde het Reformatisch Dagblad directeur Hans Mijnders van de Rehobothschool in Ridderkerk aan, die naast De Kameleon en De Vijf natuurlijk ook de hele Bob Evers-serie tot zijn eigen favoriete jeugdboeken rekent. The times, they are a-chaning, kraaide een niet nader te noemen Nobelprijswinnaar ooit: waar zijn die goeie ouwe commentaren van het Christelijk Jonge Mannen Verbond toch gebleven?
Frits Abrahams tenslotte, een naam die we wel vaker tegenkomen in combinatie met Bob Evers, noemde onze held op 1 juli j.l. ook weer eens in een van zijn columns in de NRC: hij zal ongetwijfeld een grote fan zijn van de serie. Terecht: wie is dat nou niet?
En om Wim, Hans, Frits en alle andere fans op hun wenken te bedienen hebben wij weer een volle, maar afwisselende Nieuwsbrief uitgegeven. Zoals gezegd twee gastcolumns van Peter de Zwaan, die wij geen gastcolumns noemen; de vaste rubrieken Watermannelijke Woningen en Enkele fotos uit… zijn toe aan hun zevende resp. elfde aflevering. De relatief nieuwe rubriek Bobs Bronnen is ditmaal boeiend geschreven door Bert Brandsma. Veel allitererender zullen we ze wel nooit meer aantreffen! De redactie heeft genoten én veel geleerd van het artikel van allitererende Bert, die zelf klarinet en saxofoon speelt in de band van Chris Barber en op 15 januari a.s. met laatstgenoemde op zal treden in de woonplaats van een van de medewerkers van deze Nieuwsbrief (nee, niet Wijk bij Duurstede)! Voor de lezers wellicht de laatste kans om een van de mensen die in de oorspronkelijke hardcovers genoemd worden in levenden lijve te zien…
In aansluiting op Bert Brandsmas artikel diepte John Beringen enkele oude krantenartikelen op: wist u dat zoiets onschuldigs als de naam van een dixielandorkest ooit aanleiding is geweest tot een bittere juridische strijd? Verder leverde het haast onmetelijke Kleppe-archief een bekend, maar ontroerend gedicht op van Marie-José van den Hout, benevens een artikel van Hans de Jong dat door omstandigheden enige tijd heeft moeten wachten op plaatsing in de Nieuwsbrief. De geestelijk vader van de Bob Evers-serie zelf pakt ten slotte uit met een humoristisch verhaal uit de jaren 30 van de vorige eeuw.
Hebt u zelf kopij? Stuur dan uiterlijk 1 juni uw bijdrage naar
nieuwsbrief@apriana.nl of per brief naar bovengenoemd adres! Bovenstaande voorbeelden van Marie-José van den Hout en Hans de Jong laten zien dat uw bijdrage vroeg of laat gepubliceerd wordt - al is het in sommige gevallen een millenniumpje of wat later!
Niemand vraagt ernaar, maar het komt een keer en dan heb ik het antwoord toch maar mooi klaarliggen.
Hoe werkt het nou in je hoofd als je bezig bent met een Bob Evers-boek?
Chaotisch.
Daarmee is het belangrijkste wel gezegd.
In mijn hoofd heerst chaos en tegen de tijd dat ik gek word van mijn hoofd is er iets wat roept: Rustig allemaal, de baas is bezig mesjokke te worden en daar komen we niet verder mee. Iedereen op zijn plaats, de ideeën-afdeling op de voorste rij en aan het werk.
Ik zet dan de computer aan en begin. Dat wil zeggen: mijn vingers gaan aan de slag. Mijn hoofd is tegen die tijd wel een beetje klaar, want dat ik nou op dagelijkse basis diep nadenk, nee.
Ik zit te zitten en kijk naar mijn vingers. Mooie onderdelen, vingers, kijk ze eens dansen over de toetsen. Ze weten als vanzelf de e en de t te vinden waar de letteraanduiding al is weggesleten en ze trekken zich niets aan van de fouten die ze typen. Letters verdwijnen, woorden die ik onmogelijk bedacht kan hebben, verschijnen, ik bedoel: wie bedenkt nou typem en onmaglik. Ik niet, ze komen gewoon omdat mijn vingers dat leuk vinden. Later, als ik eindelijk naar het scherm kijk en de brij (brei tikken vingers die zich nergens voor generen) aan onmogelijke woorden zie, heb ik mijn hoofd weer nodig.
Maak daar nou maar eens te hanteren zinnen van, jongen, ga je gang.
Tot zover het maken van een boek.
De echte verrassingen komen als ik klaar ben.
Soms schieten me wilde zinnen te binnen, als ik in de stad ben, onder het eten, s nachts, in een winkel waar niemand een balpen heeft, in een lift.
In mijn werkkamer heb ik pennen en daar krabbel ik woorden op losse papiertjes. Belangrijke woorden. Woorden die absoluut nodig zijn, wil een boek worden zoals t moet worden.
Maar als ik klaar ben, vraag ik me wel vaak af waarom ik ze niet heb gebruikt. Als die woorden zo belangrijk zijn, waarom vindt niemand ze dan terug in het boek?
Ik denk omdat mijn hoofd goed is in alternatieven. De hoofdstukken komen er wel, daar heb ik de bijna onleesbare krabbels die erger zijn dan hiëroglyfen, niet voor nodig.
Af en toe, te laat om nog te verwerken, ontcijfer ik er een, en ben ik verbaasd.
Tussen de aantekeningen voor deel 58 staat Winnetou-grap.
Winnetou-grap?
Heb ik ooit een grap bedacht die te maken heeft met Winnetou? Ik ken absoluut geen grap over Winnetou, maar het staat wel op een kladje dus er is iets geweest, ik heb iets bedacht en het is me ontglipt.
In deel 59 van Bob Evers, Ratzelraadsels bij het château de Faux, komt het woord Winnetou één keer voor, maar niet als onderdeel van een grap. Het blijft me bezighouden. Een week later spookt het nog door mijn hoofd. Wat kan ik nou in s hemelsnaam bedoeld hebben?
Ooit zal ik het me herinneren en treffen jullie in een BE-boek een Winnetou-grap aan. Daarna ga ik piekeren over de aantekening kasteelkluit. (november 16)
Winnetou (1893) | Winnetou (1956) | Winnetou (1963) | Winnetou (2016) |
Ter aanvulling op het bericht omtrent het verschijnen van Magistrale manoeuvres in Moskou (het eerste deel van de Fred Huizinga-serie) wil ik ingaan op één brandende vraag die wellicht bij verschillende lezers zal opborrelen als zij kennis nemen van deze nieuwe ontwikkeling: waarom geen avontuur met Jan, Bob en Arie in de hoofdrol? Het antwoord hierop is vrij simpel: omdat ik noch de rechten noch de bevoegdheid daartoe bezit. Nu weet ik dat sommigen schilderachtige theorieën kunnen weergeven, die niet zelden qua niveau haast de sfeer van een dogma oproepen, waarin gesteld en aangetoond wordt dat het schrijven van witte Bob Evers-verhalen niet echt drastische gevolgen in juridische zin zou hebben. Welnu… daar heb ik bitter weinig aan als er zich desondanks een advocaat bij mij zou melden met een flinke schadeclaim. Sterker nog: ik vermoed zelfs dat al diegenen die riepen dat het geen kwaad kon, hooguit zouden opmerken dat zij dit ook niet verwacht hadden en dat niemand onder hen bereid zal zijn om financieel bij te dragen aan de opgelegde claim (mocht het overigens zo zijn dat ik met dit laatste één of meerdere personen verkeerd beoordeel, dan hoor ik dat graag en bied ik op voorhand mijn excuses aan). Lezers van de Nieuwsbrief weten tenslotte dat de rechten van Bob en co. al in 2014 door Dutch Media Books zijn aangekocht (althans: van de eerste 32 delen), waaruit men, zoals eerder opgemerkt, kan afleiden dat ik die dus NIET heb.
En met deze laatste opmerking zijn we beland bij zowel een paradox als een wonderlijke kwestie. De paradox bestaat uit het feit dat velen om hen moverende redenen de Nieuwsbrief niet lezen, hetgeen inhoudt dat dit bericht hen evenmin zal bereiken. Hoewel… lezers en niet-lezers zijn natuurlijk altijd vertegenwoordigd op bijeenkomsten zodat deze melding zich - weliswaar druppelsgewijs - toch wel zal verspreiden onder de al dan niet principiële niet-lezers. En dit laatste zal bij de oplettende lezer (die dit dus WEL leest) enige vraagtekens oproepen. Laat ik daarom beginnen met te onderkennen dat je natuurlijk altijd datgene moet lezen wat je leuk vindt en niet moet gaan lezen omdat je zogezegd geacht wordt om iets te lezen. Een vroegere collega van mij verwoordde het ooit heel plastisch als Mijn zuster is gek op mannen, maar ik vind er niks aan. Is dit een sneer naar mensen die homoseksueel zijn? Neen! Het heeft slechts te maken met dingen in hun waarde laten en persoonlijke smaak waarover in theorie niet valt te twisten, maar hetgeen in de praktijk veelal geheel anders uitpakt. Natuurlijk zal binnen deze context het aloude stokpaardje vrijheid van meningsuiting opduiken. Daar is helemaal niks mis mee zolang men een mening (waarvan men geheel vrij is om die te hebben) niet gaat presenteren als een oordeel. Om dit laatste wat begrijpelijker toe te lichten: ik hou persoonlijk niet van spruitjes… moeten die daarom dan uit de handel genomen worden? Menigeen zou met de vinger tegen het voorhoofd tikken als ik zoiets zou gaan roepen. Gelukkig leven wij niet in een maatschappij die is opgezet als een Nazi-Duitsland of een communistisch Rusland waarin een blad, boek, tijdschrift of krant verboden kan worden omdat er dingen in staan die een minderheid niet welgevallig is. Ik groet zowel de lezers als de niet-lezers.
Dat Paul van den Hout een gedicht ter nagedachtenis aan zijn overleden vader heeft geschreven, getiteld I.M. W.W.W., weet iedereen die deze Nieuwsbrief met enige regelmaat leest. En wie dat niet doet, heeft altijd Pauls bundel Oud heden nog in de kast staan, nietwaar? En even verder kijken dan zn neus lang is, is wellicht een derde optie… |
- In memoriam Willy VAN DER HEIDE - |
Vaak is een boek een groots avontuur |
Ex libris van Maria José | Ex libris van Maria José |
In de loop der jaren is nogal eens gespeculeerd over het jaartal waarin het avontuur van het driemanschap Roos/Prins/Evers met Peter Schilperoort en de Dutch Swing College Band zich afspeelt. Een aantal hints daaromtrent zijn uiteraard te vinden in het boek zelf, oorspronkelijk uitgebracht in 1959. De bewerkte versie uit de pockets (Ik bezit een elfde druk pocket en een eerste druk hardcover) meldt dat Schilperoort het orkest een tijdje uitleende aan pianist Joop Schrier. Schilperoort, die in 1945 (met onder andere de in september 2016 overleden slagwerker Tonnie Nüsser) de band had opgericht, verliet het orkest eind 55 en kwam terug rond 1960, toen het beroeps werd. Subtiel verschil tussen de eerste en elfde drukken is dan ook dat in de eerste druk staat: ... waarna hij het ganse orkest overdeed aan pianist Joop Schrier. In 59 was kennelijk nog niet bij Van der Heide bekend dat Schilperoort spoedig zou terugkeren en ook weer het leiderschap zou overnemen.
Omdat pianist Schrier in het boek wordt voorgesteld als orkestleider blijkt uit deze gegevens dus al dat het verhaal ergens tussen 55 en 59 moet spelen.
In Een vliegtuigsmokkel met verrassingen (ook uit 1959) komt Peter Schilperoort ook al even voor: Arie Roos hoort zijn naam en vraagt: Schilperoort? ... Bent u Peter Schilperoort?... Van het Dutch Swing College? Waarop in de eerste editie van het boek het antwoord volgt: Vroeger van het Swing College.
Wat lichtelijk verwarrend werkt, is dat Willy van der Heide nogal eens spreekt over beroepsmusici. Dit klopt niet helemaal; Buma, Kesber, Kolstee en Schrier hebben allen het orkest verlaten in een relatief kort tijdsbestek eind 59, omdat ze juist niet volledig beroepsmuzikant wilden worden.
Vóór 1960 bestond het gezelschap hoofdzakelijk uit bevlogen liefhebbers die merendeels aan het studeren waren voor veelbelovende maatschappelijke carrières. Wel was de band al erg succesvol: in 1953 stond ze hoog in de hitparade met het de single Doctor Jazz, gezongen door gastzangeres Neva Raphaello. Ik ben er overigens van overtuigd dat de heren een aantrekkelijke bijverdienste aan het orkest hadden. Op weekdagen studeren, in het weekend op pad met de band, zal min of meer de routine zijn geweest.
|
In Stampij om een Schuiftrompet komt een aantal namen van bekende jazzmusici voorbij zoals Louis Armstrong, twee maal Chris Barber en Sidney Bechet wordt zelfs driemaal genoemd.
Deze namen lijken terloops genoemd te worden, maar er zit meer achter. In 1959, het jaar dat het boek uitkwam, beleefde de band van de (in 2016 nog immer actieve) Britse trombonist Chris Barber het toppunt van zijn roem. Hij had op dat moment een wereldhit: niet alleen in tal van Europese landen, maar zelfs in de Verenigde Staten stond zijn orkest hoog in de hitlijsten. De titel van kant A was: Petite Fleur, met in de hoofdrol klarinettist Monty Sunshine en de B zijde was Wild Cat Blues. Sunshine had het nummer Petite Fleur gehoord tijdens een vakantie in Spanje en het plaatje van de oorspronkelijke componist meegenomen naar Engeland en daar ingestudeerd. De componist van Petite Fleur is Sidney Bechet, die bovendien ook nog als saxofonist te horen is op de eerste opname van Wild Cat Blues uit 1923! Kleine anekdote: Monty Sunshines platenspeler draaide te snel, waardoor hij het een halve toon hoger heeft opgenomen dan Bechet, dat werd vervolgens die hit!
Sidney Bechet (1897 - 1959) was geboren in New Orleans en met Louis Armstrong één van de eerste belangrijke solisten uit de vroege periode van de jazz, of je het nu New Orleans Jazz wilt labelen of Dixieland. In de jaren 20 was hij erg succesvol, maar verloor nogal wat geld door de Wall Street Crash in 1929. Daarna vertrouwde hij de banken nooit meer en liep altijd rond met legendarische vermogens aan cash en andere waardevolle zaken.
In de jaren 20 was Bechet al verschillende malen op tournee geweest naar Europa, in 1950 vestigde hij zich permanent in Frankrijk, vandaar ook de Franse titels voor meerdere van zijn composities zoals Petite Fleur, maar ook Dans Les Rues dAntibes.
In Europa had zijn aanwezigheid grote impact op de hier bestaande orkesten, in Engeland dus op Sunshine/Barber, in Frankrijk speelde hij veel met Claude Luter, in Nederland maakte hij vanaf 1949 opnamen met de Dutch Swing College Band en trad soms op als gastsolist.
Toen de Barber/Sunshine-single van Petite Fleur (opname al uit 1956) een hit begon te worden, was Peter Schilperoort er als de kippen bij om ook zijn versie vast te leggen, niet met de DSC waar hij toen immers even geen deel van uitmaakte, maar met zijn eigen kwintet.
Omdat de samenstelling van de hitparade destijds wat anders verliep dan heden ten dage, het ging alleen om de naam van de compositie, welke uitvoering maakte even niet uit, stonden Chris Barber en Peter Schilperoort korte tijd gezellig samen op plaats één in de Nederlandse hitparade. Barber zelfs in totaal 2 maanden. Ironie van het verhaal, Schilperoorts kwintet stond hierdoor op een hogere notering dan het DSC ooit haalde.
Waarschijnlijk is dit succes van Schilperoort een belangrijke oorzaak geweest waardoor de DSC Band professioneel kon worden vlak voor 1960, toen hij terugkeerde. Dit alles mede ondersteund door Philips, dat toen nog een platenlabel had en het orkest gelijk inzette tijdens een maandenlange promotietour naar Latijns Amerika.
Voor de verdere verkleining van de mogelijke tijdsruimte van ons avontuur ben ik vervolgens gaan kijken naar de namen in de bezetting van de band. Jan Morks was orkestlid, maar toevallig ziek tijdens het boek, verder speelden: Buma, Kolstee, Kesber, Van Oven, Ligthart, Schrier en Westendorp. De geniale klarinettist Morks was als laatste van deze namen toegetreden in de loop van 1955, als opvolger van Schilperoort. Hij kwam van de in het boek ook genoemde orkest de Dixieland Pipers, dat gezien kan worden als een kweekvijver van het DSC. De eerste van deze namen die het orkest verliet, was drummer André Westendorp, die op 11 juni 1957 emigreerde naar de Verenigde Staten om als medicus te gaan werken. Dit gegeven verkleint onze speurtocht belangrijk naar de periode 55 - juni 57.
Wat het dan weer even lastig maakt, is dat van der Heide al in de eerste druk meldt: ... hoewel de spoorwegen al sinds jaren geen steenkool meer gebruiken. De NS zijn echter in januari 1958 pas volledig gestopt met het inzetten van stoomtreinen. Toen het boek uitkwam, was het dus nog maar net het geval; toen het verhaal speelde, moet het gebruik van stoom op zijn laatste benen hebben gelopen. Wel past dat zinnetje geweldig bij het steenkolen-Engels van de conducteur, typisch gevalletje Van der Heide-humor, zou ik zeggen. (In 2015 heeft de NS in Hoorn zelfs nog een beroep moeten doen op stoom om een intercity te redden, toen de bovenleiding gebroken was en er in geen velden of wegen een diesel voorhanden was!)
Het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag leek een ander mogelijk aanknopingspunt. Dit zou later ook blijken, maar niet zoals ik in eerste instantie dacht. In de pocketeditie wordt vermeld dat het later is afgebrand. Dat jaartal blijkt echter eind 1964 te zijn geweest, dus pas na de eerste editie van het boek, waar dat gegeven niet eens in vermeld kon staan.
Dan zijn er uiteraard nog verschillende interviews met direct betrokkenen. Zo bestaat er een documentaire op DVD over de DSC Band, waarin verschillende oud-leden aan het woord komen. Daarin verklaart Wybe Buma onder meer dat het voor Schilperoort niet makkelijk geweest moet zijn om de band te leiden. Volgens eigen zeggen waren verschillende orkestleden, waaronder hijzelf, nogal overtuigd van zichzelf, ze vonden zichzelf erg goed en lieten zich niet teveel vertellen. Toen Schilperoort het orkest verliet in 55 veranderde er dan ook het nodige. Dim Kesber ondersteunt dit in een interview verdeeld over 3 edities van Doctor Jazz Magazine uit 2010/2011. Toen Schilperoort de band leidde, zaten de orkestleden op stoelen. Dit is ook nog te lezen in Stampij, als Arie vanuit het souffleurshokje de band bekijkt. Een eventuele solist staat, maar de overige blazers zitten (blz. 137 oorspronkelijke druk, ook blz. 183 en 186). Kesber, in Doctor Jazz Magazine, en tijdens een gesprek met mij in de kleedkamer tijdens het 65-jarig jubileumconcert van het DSC in mei 2010, vertelde dat onder invloed van het succes van de band van Chris Barber, die in 1954 al professioneel was geworden en waar de bandleden altijd stonden te spelen, de Swing College dat ook ging doen, vrij snel nadat Schilperoort was uitgezwaaid.
Kesber was overigens niet zo heel gecharmeerd van het boekje van Willy: ten eerste was het zonder enig overleg met de betrokkenen tot stand gekomen en ten tweede droeg hij nooit een hoed!
Kennelijk was het hele verschijnen van het boek voornamelijk iets tussen Schilperoort en Willem van den Hout, die een tijdlang naast elkaar woonden op Kaageiland, waar de weduwe van Schilperoort nog immer woonachtig is. Ook het terugkeren van Schilperoort en het professioneel worden van het orkest was met name iets tussen zakelijk leider Arie Ligthart en Schilperoort, de rest was daar veel minder bij betrokken.
Een heleboel meer aan achtergrondinformatie komt naar boven uit Van der Heides boek: Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig, met name vanaf blz. 64. Probleem is alleen dat hier de nodige onjuistheden qua datering in staan, het boek stamt dan ook uit 1979 en is een boeiende mengeling van herinneringen en erbij gefantaseerde mooipraterij. Als voorbeeld geef ik het volgende aan: Van der Heide noemt als één van de oorzaken van het vertrek van Schilperoort de opkomst van Bill Haley en de rock n roll. Dit zou net kunnen, weliswaar krapjes aan, want die band had zijn eerste succes in 55, het jaar van het afscheid van Peter. Wat echter niet kan, is dat Schilperoort geen zin had in om als achtergrondmuziek bij Kom Van Dat Dak af... te fungeren. Want dat nummer stamt uit 1959, en toen was de befaamde klarinettist alweer bijna terug bij het orkest!
Wel erg treffend is het volgende: Willy beschrijft dat hij voor één van de afscheidsconcerten van Peter is gevraagd om de gastsolisten te begeleiden. Dit waren: Zangeres Beryl Bryden (in tijgerpak plus wasbord) en de legendarische neger-sopraansaxofonist Sidney Bechet (letterlijk zoals Van der Heide het schreef).
|
|
Nu heb ik zelf nog met Bryden opgetreden, tijdens de korte periode dat ik bij de New Orleans Syncopators speelde. Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat de beschrijving van haar uit het boek nogal op zijn plaats is. Ook over Bechet vertelt hij het nodige. Op dat moment was deze man dus woonachtig in Frankrijk en speciaal voor het concert naar Nederland gekomen. (Wellicht per D-trein?) Volgens Willy liet Bechet na de vijfde whisky een grote klauw in een broekzak glijden en haalde die er weer uit met een zeemleren zakje, dat hij boven het eiken tafelblad omkeerde. Er rolden alleen maar robijnen, smaragden en witblauwe diamanten uit.
Na het lezen van deze details gaan bij de waarachtige Bob Evers-liefhebbers uiteraard zestien bellen tegelijk rinkelen. Het hele verhaal uit Stampij om een schuiftrompet draait immers om diamanten, per D-trein vanuit Frankrijk naar Nederland gesmokkeld. Kennelijk heeft deze ontmoeting met Bechet de nodige inspiratie geleverd bij Van der Heide, die dat vervolgens verwerkte in zijn boek.
Omdat het concert uitverkocht was kon Willy, met zijn toenmalige vriendin Kathinka, geen plaats meer vinden in de zaal, en beiden verbleven tijdens het bewuste concert achter de coulissen. Waar ze welkom waren. Aldus Wim Kolstee: Willem - als we jouw rare smoel zien, spelen we gewoon beter.
Omdat Willem, met Kathinka, Bechet en Bryden al voor het concert het nodige hadden geconsumeerd bij Cecil in de Hoogstraat (komt voor in de eerste editie, omgedoopt tot Wijnandts in de pockets) en in t Goude Hooft, was de stemming al vroeg op de avond tamelijk ontspannen te noemen. De kleurrijke valpartij achter het toneel (blz. 186, eerste druk) is dan ook geen pure fantasie, echter was niet Kolstee het slachtoffer, maar in werkelijkheid vriendin Kathinka, waarbij één van haar te hoge hakken afbrak.
Van het concert zelf had Willem niet al te veel meegekregen, hij was in te kennelijke staat en te druk met het ter plekke repareren van hoge hak (met veel tumult) en de gastsolisten. Pas nadat de opnames gereed waren, kon Willy horen wat er echt gespeeld was.
Ho, wat, waar, stop! Opnames? Dat was voor mij aanleiding om de discografie van Gerard Bielderman over het DSC er bij te pakken. In 1955 is er inderdaad sprake geweest van een serie afscheidsconcerten. Eén in het Concertgebouw te Amsterdam, maar ook twee op 13 en 19 september in het Kurhaus te Scheveningen, zonder Bechet, maar met Jan Morks, die telkens één nummertje mocht meespelen.
We komen nu echter heel dicht bij de oplossing, tweemaal dat jaar zijn live opnames gemaakt in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. De eerste dateren van 1 mei, zonder gasten en de tweede is van 3 september 1955 en daar zijn we er eindelijk uit: met gasten Beryl Bryden en Sidney Bechet.
Echter, Jan Morks was wel degelijk van de partij, die ook hier zijn ene nummertje mocht meeblazen als opvolger van Schilperoort. Dat is Willem kennelijk volledig ontgaan...
De laatste stap was het achterhalen van de opnames. Ze zijn nooit officieel uitgebracht, maar via diverse muzikale contacten waren ze wel te achterhalen. Een aantal van de in het boek genoemde titels zijn ook daadwerkelijk tijdens het concert uitgevoerd:
|
Ive Found A New Baby Basin Street Blues When The Saints Go Marching In |
| Het concert waaraan het boek Stampij om een schuiftrompet in geromantiseerde vorm is opgehangen, heeft daadwerkelijk plaatsgevonden op 3 september 1955. Schilperoort hoorde nog net bij het orkest, maar was bezig met zijn afscheidstournee. Jan Morks was er wel degelijk bij aanwezig, speelde slechts mee tijdens één nummer, Weary Blues. |
| Sidney Bechet en zijn bezittingen staan in wezen symbool voor de uit Frankrijk afkomstige smokkel van diamanten. |
| Er was wel een zangeres bij het concert aanwezig, echter niet Rita Reys (die later wel optredens met het DSC zou doen), maar Beryl Bryden. |
De Dutch Swing College Band op de cover van haar versie van Ich hab das Fräulein Helen baden sehn, een oud liedje van de Comedian Harmonists. Dit singletje is uit 1962, dus er staan andere bandleden op, maar de kleurencombinatie van de badpakken die de heren dragen, ziet er o zo vertrouwd uit... |
Geraadpleegde bronnen: Stampij om een schuiftrompet - Willy van der Heide (eerste druk, 1959; elfde druk, 1976). Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig - Willy van der Heide (1979). Een vliegtuigsmokkel met verrassingen - Willy van der Heide (eerste druk, 1959). Het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen (K & W) - wikipedia. Interview met Wybe Buma op de DVD Dutch Swing College - The Story (c. 1997). Interview met Dim Kesber in Doctor Jazz Magazine, DJM 211, 212 en 213 (2010 - 2011). Gesprekken van ondergetekende met Dim Kesber tijdens jubileumconcert DSC (mei 2010), Beryl Bryden (ca. 1995) en Chris Barber (verschillende data, periode 2011 - heden). Dutch Swing College Band Discography 1945 - 2009 - Gerard Bielderman (2010). Jan Morks discography, Eurojazz Discos No. 9 - G. Bielderman (2012). Opnames Dutch Swing College Band in concert, with Sidney Bechet and Beryl Bryden (3 september 1955). |
Wat een geweldig stuk werk heeft Bert Brandsma hierboven neergezet! Niemand van ons heeft ooit geweten dat er een werkelijk concert ten grondslag heeft gelegen aan de gebeurtenissen in Stampij om een schuiftrompet, laat staan dat we konden weten dat dit hetzelfde concert was waarover geschreven werd in Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig! |
Leidse Courant, 29 april 1992 : |
Utrechts Nieuwsblad, 29 april 1992 : |
De Telegraaf, 15 mei 1992 : |
In 1949 verscheen het eerste boek van de Bob Evers-serie: Een overval in de lucht. Later bleek dat het eigenlijk het vierde deel uit de serie was. Willy van der Heide was een beetje bang dat er niet meteen genoeg vaart in de serie zou zitten en liet de serie daarom beginnen met een verhaal over drie jongens, die elkaar al jaren goed kennen en die al het nodige beleefd hebben. Zodoende begint Een overval in de lucht met een telefoontje vanuit Engeland, afkomstig van hun vriend de Amerikaan Bob Evers. Dat telefoontje is genoeg reden voor twee jonge knullen om spoorslags (zonder eerst toestemming aan de ouders te vragen) per vliegtuig naar Zuid-Afrika te vertrekken. Betaald kan een en ander worden na eerst even (binnen zes minuten) voldoende geld van hun eigen rekening opgenomen te hebben!
Even pauze.
Pardon? In 1949? Zie hier het dilemma van de opvoeders (met een kapsoneswoord paedagogen) in die jaren van jongens van zeg 15 tot 18 jaar.
Al op de eerste 4 bladzijden van het boek komen in de ogen van die opvoeders de volgende absurditeiten voor:
1. | Jongens van 15-18 jaar worden natuurlijk nooit opgebeld (wie had er nu telefoon? Die opvoeders zeker niet) en al helemaal niet vanuit Engeland en dan nog wel door een Amerikaan! |
2. | Bij het verhaal, dat Bob doet over die erfeniskwestie, behoren jongens van 15-18 jaar minstens bang te worden en er in elk geval pa of ma bij te halen. Erfenissen waren in die tijd iets waar je bovendien nooit met kinderen over sprak. Voor het goede begrip: kinderen, dat waren mensen onder de 21 jaar. |
3. | Jongens van 15-18 jaar beschikken beslist niet zelf over geld. Alles wordt altijd geregeld met toestemming van ouder of voogd (zo heette dat). Zeker zou de bank daar naar gevraagd hebben. Bovendien beschikken jongens nooit over veel geld. Dat hadden die opvoeders zelf niet eens! |
4. | Jongens van 15-18 jaar rijden nooit zelfstandig met een taxi, dat is volkomen uitgesloten. |
5. | Voor een uitje met de fiets naar Scheveningen moest je al toestemming vragen; een vliegreis naar Kaapstad is natuurlijk volkomen ondenkbaar! |
1. | Volgens de opvoeders in die jaren zijn kinderen alle personen beneden de 21 jaar, maar personen van 21 tot 30 jaar zijn in elk geval ook niet echt volwassen, want die moeten voor een huwelijk (nog tot 1970!) toestemming aan hun ouders vragen. Kinderen zijn onmondig en worden in elk geval niet in staat geacht boeven te bestrijden. Kinderen zijn gehoorzaam en zijn hooguit deugnieten. |
2. | Boeven zijn natuurlijk volwassen, in elk geval geen kinderen, maar volgens de opvoeders zijn volwassenen natuurlijk nooit boef of beter gezegd: je vertelt nooit iets aan kinderen over volwassenen als boef. Dat hou je buiten de belevingssfeer van kinderen. |
Heemskerckstraat 38b, Den Haag : 1966-1967. |
Denneweg 166, Den Haag : 1967-1968. |
Nassaukade 7 II, Amsterdam : 1968-1970. |
Leliegracht 17 ohs : 1970-1972. |
A/B ws Maria van Mijdrecht tegenover Prinsengracht 4, Amsterdam : 1972-1974. |
Toen de 19-jarige Willy van den Hout in augustus 1934 gediplomeerd en wel de Bossche kweekschool verliet, lagen de baantjes niet voor het oprapen. De crisis en de naderende oproep voor militaire dienst (geëffectueerd op 4 december 1934) speelden hem parten. Niet dat de jonge Willy – nu hij volwassen was, vond hij het tijd om zichzelf Willem te laten noemen – erover peinsde om met zijn diploma iets in het onderwijs te gaan doen en zodoende in de voetsporen van zijn vader te treden, dat niet, maar ja, hij moest toch aan de kost komen. Zijn vader was na de dood van zijn eerste vrouw al weer snel hertrouwd en Willem wilde vanaf dat moment nog maar één ding: het huis uit. Het niet meer naar school hoeven bood hem die mogelijkheid: gedurende de zomermaanden van 1934 leefde Willem in een zelfgemaakt hutje op een van de eilandjes in De IJzeren Man in Vught; de wildste geruchten over jongedames die maar al te graag bereid waren om een of meer nachten met Willem door te brengen in de al dan niet met pen-en-gat-constructie gebouwde hut deden de ronde. |
Deel elf in een serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie.
In de vorige Nieuwsbrief lieten we enkele fotos zien uit de omgeving van de Kagerplassen, nu verplaatsen we ons naar Kaageiland, waar in het grijze en minder grijze verleden talloze Bob Evers-bijeenkomsten zijn geweest.
Kaartje van De Kaag |
Over die afstand verdeeld liggen drie restaurants, of cafés of hoe je het noemen wilt, waarvan de twee Zuidelijke vlak naast elkaar liggen. Het meest zuidelijke heet: De Bontekoe; het middelste heet: Het Kompas en het noordelijkste: Tante Kee. Ze hebben alle drie een terras aan het water; ze hebben alle drie een telefoon en ze verkopen alle drie gebakken eieren met rosbief en ham. Maar Arie zette koers naar Tante Kee (Een motorboot voor een drijvend flesje, HC p. 47, pocket p. 46). [...] Hij bracht een half uur door op het terras van Tante Kee, at twee uitsmijters met rosbief, dronk twee glazen chocolademelk, kocht tien repen chocola in diverse smaken, werd gestoken door zes verschillende muggen, hoorde de nieuwsberichten van acht uur (zonder verslag van vulkaanuitbarstingen) en werd geen cent wijzer. Jan Prins en hij waren oude bekende klanten van Tante Kee, bij wie zij hun verregende zeilmiddagen meermalen kwamen doorbrengen. (HC pp. 47-48, pocket p. 47) (1) |
Vervolgens ging Arie naar Het Kompas, dat overigens al meermalen het toneel is geweest van Bob Evers-bijeenkomsten. In Een klopjacht op een kapitein kreeg Jan op de hier afgebeelde parkeerplaats vóór (of achter, het is maar hoe je het bekijkt) Het Kompas van een oude dame in een Ford 52 een lift naar Schiphol, waarbij hij als tegenprestatie haar hond Fido moest vasthouden (2) |
In of bij Het Kompas zat in Een motorboot voor een drijvend flesje een bandje, bestaande uit een pianist, een drummer en een klarinettist, te spelen, hetgeen een hoop mensen naar de dansvloer lokte, maar Arie gaf toch de voorkeur aan het terras, al was het alleen maar om links en rechts te informeren naar een scheldejol met een bruin piratenzeil (3) |
Zéér strategisch gelegen, namelijk vlak naast Het Kompas en op nog geen vijftig meter van het voormalige café De Bontekoe staat deze kleine bungalow, waar de schrijver van de Bob Evers-serie van 1955 tot 1957 woonde: Julianalaan 60c. Zijn buurman op nr. 60a was Peter Schilperoort, de welbekende leider van het Dutch Swing College. |
Volgens de schatting van Arie lag De Bontekoe vijftig meter ten zuiden van Het Kompas (Een motorboot voor een drijvend flesje, HC & pocket p. 48); de uitbater was in die tijd Jan van Ees jr., die samen met Willem op het idee kwam om voor de vakantiegasten een speurtocht met drijvende flesjes Coca-Cola uit te zetten (Toen ik een nieuw leven ging beginnen, pp. 176 e.v.), hetgeen hopeloos mislukt, omdat Coca-Cola-flesjes nou eenmaal niet blijven drijven; daarom wordt het merk van dat beroemde drijvende flesje uit de titel van deel 13 wijselijk niet genoemd. Jan van Ees jr. treedt nog even - naamloos - op in Een klopjacht op een kapitein (HC & pocket pp. 46-48). |
Aan de zuidrand van het eiland staan de beroemde Paddestoelen, die zo heten omdat ze met hun uitstekende dag van rode pannen op paddestoelen lijken. Arie kwam vanuit het zuiden (het Spijkerboor), voer bijna tot het einde van de rij zomerhuisjes, en kreeg daar van een visser te horen dat de Dobermannen het zesde huisje vanaf dat punt hadden gehuurd: het huisje dus, waarin Jan en Bob gevangen lagen. In de uitzending van Ontbijt TV in 1994 staan John (Johan) Beringen, Hans en Ton Kleppe helaas bij het verkeerde huisje (hier op de foto het huisje met de rode boot ervoor): zij hebben het woord bijna in Willems beschrijving helaas over het hoofd gezien... (6) |
We moeten er dus rekening mee houden dat het zesde huisje vanaf de visser uit Een motorboot voor een drijvend flesje in werkelijkheid het zevende (dat met de vlag) of het achtste (dat met de boot in blauw dekzeil) huisje vanaf de noordkant is (7) |
Willems zus vertelde ooit, dat Willem eens een heel Bob Evers-boek aan zijn broer Joop had gedicteerd en dat laatstgenoemde dit boek in twee nachten had uitgetypt. Het is heel goed mogelijk dat het hierbij om Een motorboot om een drijvend flesje ging, want ... Het water werd hier breder en breder... voorbij de bocht stonden enkele boerderijen in kluiten bomen. Recht vooruit en links lagen kilometers vlak, open land, waarachter in de verte de lichten van Gouda en Roelofarendsveen prikten. (HC p. 51, pocket p. 50). |
Luister eens... Hoe hebben jullie dat zeil zo gekregen? Zelf er op gestikt? Mijn zuster zei dat dat niet kon. Maar we waren te ver weg om het goed te zien. En later was het te donker, aldus Arno met de hoornen bril tegen Arie (Een motorboot voor een drijvend flesje, HC p. 49, pocket p. 48). Waarschijnlijk varen er op deze laatste foto óók enige tientallen scheldejollen met luisvolle doodskopzeilen, maar ja... te donker om er eentje zien, hè? (9) |
Uitgever worden is niet moeilijk. Je gaat op het marktplein staan, zet je handen rond je mond en roept: Ik ben uitgever. Dat is alles en als je genoeg lawaai maakt dan weet iedereen die over het marktplein loopt het alvast. Zoek dus een drukke dag uit.
Ik ga er even vanuit dat wie zich uitgever heeft verklaard weet welk soort boeken hij op de markt wil brengen. In mijn geval is het de Bob Evers-serie en eventueel misdaadromans. Met Bob Evers zit het wel goed, met de misdaadromans minder en dat komt door ... Bob Evers.
Ik schrijf de boeken die ik uitgeef zelf en schrijven vraagt tijd. Uitgeven ook. Ik zal niet beweren dat de twee bezigheden elkaar in de weg zitten, want als je van dat soort dingen last krijgt, moet je er rap mee ophouden.
Het gaat best, maar wat ik heb onderschat zijn de tijdrovende laatkomers, de liefhebbers die de eerste 32 delen hebben stukgelezen, daarna in rust en vrede ouder zijn geworden en op een mooie avond het licht hebben gezien: verrek, is de serie voortgezet en zitten we al bijna op 60?
Ze komen bij mij met zoveel vragen dat ik wel eens denk: ho wat, ik ben de algemene Bob Evers-vraagbaak niet, dat is, zoals iedereen behoort te weten, Roger Schenk.
De meest voorkomende vraag is: Kun je me de delen 33 tot en met 50 bezorgen? Alle delen graag en liefst een beetje snel.
Als ik zeg dat ik niet kan helpen, krijg ik een voor de hand liggende reactie: Jij bent de schrijver, doe er wat aan. Als de vraag pittig is gesteld geef ik geen antwoord. Ik laat het mijn vrouw doen. Die is aardiger en voorzichtiger en meestal komt alles goed, dat wil zeggen: de liefhebber begrijpt dat we niet meer boeken hebben dan we hebben en heeft daar, na enig gemopper, vrede mee.
Hoewel: Dan geef je ze toch zeker opnieuw uit, ben jij uitgever of niet.
Dat ben ik, maar het betekent niet dat ik dus automatisch gek ben.
Wat ik, als uitgever, heb geleerd is dat getallen betrekkelijk zijn. Ga zelf maar na. Je wordt gebeld met een vraag. Twee dagen later meldt zich iemand anders met dezelfde vraag. Een week later weer iemand. Zo gaat het door, een jaar lang. Wedden dat je een keer zegt: Het lijkt wel of half Nederland me die vraag wil stellen.
Maar als je gaat tellen dan gaat het om hooguit 30 of 40 mensen en dan ben je nog heel ver van het halve land.
Elke maand vraagt iemand of ik oude delen opnieuw wil uitgeven. Dat gebeurt al drie jaar lang. Soms kom ik in de verleiding, maar gelukkig slaat het gezonde verstand steeds op tijd toe: kalm aan maar, zolang niet minstens 500 tot 1000 lezers hetzelfde willen, moet je er niet aan beginnen. Er zijn - vermoed ik, ik ben er bijna zeker van - duizenden inwoners die er geen idee van hebben dat Bob, Jan en Arie een langere adem hebben dan 32 delen. Spoor ze op, laat ze zich melden en we gaan serieus praten over herdrukken. Maar in het tempo waarin het nu gaat, zal de 500ste liefhebber zich niet melden voor februari 2053.
Ik ben dan bijna 110. Begin maar alvast met te hopen dat ik die leeftijd haal. In goede gezondheid wel te verstaan, een uitgever die kwakkelt, maakt van zijn werk een zooitje. Daar ken ik een paar mooie voorbeelden van. (november 16)
Nieuwsbrief 47 |
Nieuwsbrief 48 als pdf |
Nieuwsbrief 49 |
Register van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Apriana |